ECLI:NL:RBLIM:2025:5926

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/03/338855 / KG ZA 25-53
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een Iraans religieus huwelijk na echtscheiding in Nederland met betrekking tot medewerking en toestemming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die in Iran met elkaar zijn getrouwd volgens Iraans religieus recht. De vrouw, die de Nederlandse nationaliteit heeft, vorderde dat de man, die de Iraanse nationaliteit heeft, zijn medewerking en toestemming verleent voor de beëindiging van hun religieuze huwelijk na een in Nederland uitgesproken echtscheiding. De vrouw stelde dat de man haar gevangen houdt in het religieuze huwelijk door zijn weigering om mee te werken aan de benodigde formaliteiten bij de Iraanse ambassade en een imam. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man geen zwaarwegend belang had om zijn medewerking te weigeren, en dat de rechten en vrijheden van de vrouw op ontoelaatbare wijze werden ingeperkt door het voortduren van het religieuze huwelijk. De vorderingen van de vrouw werden toegewezen, en de man werd veroordeeld om binnen drie dagen zijn medewerking te verlenen, onder verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en compenseerde de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/338855 / KG ZA 25-53
Vonnis in kort geding van 28 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend in [plaatsnaam] ,
eiseres,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Taheri-Bhajan, kantoorhoudend in Capelle aan den Ijssel,
tegen
[gedaagde],
wonend in [plaatsnaam] ,
gedaagde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.W.M. Hendriks, kantoorhoudend in Maastricht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling van 14 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn op [datum] 1994 in [plaatsnaam] , Iran, met elkaar getrouwd. Op
[datum] 2024 is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op [datum] 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag. Partijen zijn naar Iraans religieus recht nog steeds gehuwd.
2.2.
De man heeft de Iraanse nationaliteit, de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert – samengevat – de man op straffe van een dwangsom te bevelen om binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis zijn medewerking en toestemming te verlenen aan (het bewerkstelligen van) de echtscheiding tussen partijen naar Iraans recht bij de Iraanse ambassade in Den Haag en te verschijnen bij een daartoe te maken afspraak bij de Imam onder compensatie van de proceskosten.
3.2.
De vrouw voert daartoe dat partijen naar Iraans recht nog steeds zijn gehuwd. De vrouw heeft de man op 14 oktober en 9 december 2024 via haar advocaat verzocht om zijn medewerking en toestemming om de echtscheiding naar Iraans recht te bewerkstelligen bij de Iraanse ambassade en bij een te plannen afspraak bij de imam te verschijnen. Tot op heden heeft de man niet gereageerd noch zijn medewerking verleend. De vrouw stelt dat de man geen belang meer heeft bij instandhouding van het Iraanse huwelijk. Door zijn weigering zijn medewerking te verlenen, stelt de vrouw dat de man haar gevangen houdt in het Iraanse religieuze huwelijk. Dit moet als onrechtmatig worden beschouwd. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van het gevorderde.
3.3.
De man heeft ter zitting verweer gevoerd tegen de vorderingen van de vrouw, waarop hierna zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De onderhavige zaak draagt een internationaal karakter. De voorzieningenrechter dient daarom ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter (in internationale zin) bevoegd is van de verzoeken kennis te nemen. Aangezien partijen in Nederland woonplaats hebben, komt aan de Nederlandse rechter op grond van artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht toe.
4.2.
Artikel 1:68 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt: “Een partij bij een religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis is gehouden tot het verlenen van medewerking aan het teniet doen gaan van die verbintenis indien een andere partij daarom verzoekt, tenzij dit gelet op zwaarwegende belangen in redelijkheid niet kan worden gevergd.”
4.3.
Op grond van afdeling 1, artikel 15 Wet ter bescherming van het gezin [1] , kunnen bij consulaire afdelingen van Iraanse ambassades of bij Iraanse consulaten in het buitenland ook buitenlandse echtscheidingsbeslissingen van Iraniërs die in het buitenland wonen, worden geregistreerd. De voorwaarde daarvoor is dat er ook een religieuze echtscheiding heeft plaatsgevonden bij een persoon of moskee die daartoe bevoegd is verklaard door het hoofd van de rechterlijke macht in Iran op voorstel van het Iraanse ministerie van buitenlandse zaken. Deze religieuze echtscheiding kan in Nederland plaatsvinden bij een daartoe bevoegd verklaarde imam of moskee. In principe moeten partijen beiden toestemming geven tot de religieuze echtscheiding en tot de registratie van de echtscheiding. [2]
4.4.
Huwelijkse gevangenschap is een situatie waarin iemand tegen haar of zijn wil in een (religieus) huwelijk blijft, omdat het niet lukt om een ontbinding van dat huwelijk te krijgen. In dit artikel is verankerd dat partijen in een religieus huwelijk in beginsel verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding. De rechter kan een bevel geven tot medewerking aan de ontbinding van het religieuze huwelijk.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat bij het voortduren van het Islamitische huwelijk de rechten en vrijheden van de vrouw op ontoelaatbare wijze worden ingeperkt. Zoals de vrouw onweersproken heeft gesteld kan zij in de culturele omgeving waarin zij zich bevindt geen nieuwe relatie aangaan of in het huwelijk treden, omdat zij zonder echtscheiding naar Islamitisch recht nog als gehuwd wordt beschouwd. Vanwege deze verstrekkende gevolgen van het voortduren van het religieuze huwelijk heeft de vrouw spoedeisend belang bij haar vordering. De man heeft de spoedeisendheid van de vordering bovendien ook niet als zodanig betwist.
4.6.
De man heeft gesteld dat hij niet wil meewerken aan een Islamitische echtscheiding omdat de vrouw geen belang meer zou hebben want partijen zijn Christelijk. Dit verweer slaagt niet. In dit geval is er sprake van een rechtsgeldig Iraans religieus huwelijk. Wanneer er al een echtscheiding in Nederland tot stand is gekomen, moet deze ook door de Iraanse autoriteiten erkend, ten uitvoer gelegd en geregistreerd worden om ook aldaar gescheiden te zijn. De Nederlandse echtscheidingsbeschikking wordt daarbij beschouwd als het burgerlijke deel van de scheiding. Daarnaast dient er altijd nog het religieuze deel plaats te vinden, dat wil zeggen de religieuze scheiding.
4.7.
De man weigert mee te werken aan de beëindiging van het huwelijk naar Iraans recht. In die zin is dus sprake van huwelijkse gevangenschap van de vrouw. Aan de voorzieningenrechter ligt de vraag voor of de man een voldoende zwaarwegend belang heeft voor het niet verlenen van zijn medewerking.
4.8.
De man heeft aangevoerd dat hij wegens geestelijke bezwaren niet naar de Iraanse ambassade wil. Zij vertegenwoordigt het regime waarvoor partijen Iran hebben ontvlucht. De man voelt er daarom niets voor om de ambassade te bezoeken. De man heeft verder aangevoerd dat een bezoek aan de Iraanse ambassade en de afgifte van zijn persoonsgegevens aan de Iraanse ambassade zal leiden tot mogelijke problemen voor zijn zus in Iran. De man heeft niet toegelicht of onderbouwd waarop deze vrees is gebaseerd. Tot slot heeft de man gesteld dat hij op grond van medische problemen niet in staat is om naar Den Haag te reizen. De man heeft echter nagelaten ook deze stelling nader te onderbouwen. Omdat de man zijn bezwaren en zijn vrees niet of onvoldoende heeft onderbouwd weegt dit belang niet zwaarder dan het recht van de vrouw op zelfbeschikking en meer in het bijzonder het recht op eerbiediging van haar privé, familie- en gezinsleven. Door het Iraanse religieuze huwelijk worden de vrijheden van de vrouw immers ernstig ingeperkt.
4.9.
Omdat er geen sprake is van een zwaarwegend belang dat maakt dat de man zijn medewerking mag onthouden, zal de man worden veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de ontbinding van het Iraanse huwelijk. De vorderingen van de vrouw zullen worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding de door de vrouw gevorderde dwangsom als prikkel tot nakoming toe te wijzen, om zo de man te bewegen mee te werken aan de Iraanse Islamitische echtscheiding. Als de man zijn medewerking binnen drie dagen verleend, hoeft hij geen dwangsom te betalen. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen tot een bedrag van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- in plaats van de gevorderde € 100.000,-.
4.11.
De voorzieningenrechter verklaart de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad zoals is gevorderd, wat betekent dat de beslissingen direct gelden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.12.
De voorzieningenrechter zal gelet op het wettelijk uitgangspunt in het geval van gewezen partners de proceskosten tussen hen compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de man om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking en toestemming te verlenen aan alle formaliteiten die nodig zijn om het Iraanse huwelijk te beëindigen, waaronder het verschijnen bij een imam en het bewerkstelligen van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade in Den Haag, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat de man in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 10.000,-;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.N. Geerman, voorzieningenrechter, en in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 april 2025.
MH

Voetnoten

1.Wet ter bescherming van het gezin van 19 februari 2013.
2.‘Niet langer geketend aan het huwelijk’ deelrapport 2, hoofdstuk 7 (Iran), Universiteit [plaatsnaam] .