ECLI:NL:RBLIM:2025:5948

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/03/339008 / FA RK 25-307
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken tot voorlopige zorgregeling en informatievoorziening in een familiezakenprocedure

In deze beschikking van 23 april 2025 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een familiezakenprocedure tussen een vader en een moeder over de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen. De vader had een provisioneel verzoek ingediend op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om een voorlopige zorgregeling vast te stellen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er zorgen waren over de veiligheid van de kinderen, gezien de beschuldigingen van mishandeling door de vader. De moeder had verweer gevoerd en zelfstandig tegenverzoeken ingediend, waaronder een verzoek om de kinderen aan haar toe te vertrouwen en om de vader het recht op omgang te ontzeggen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende spoedeisend belang was voor de verzoeken van de moeder en dat de vader een voldoende belang had bij zijn verzoek, maar dat de omstandigheden rondom de veiligheid van de kinderen prioriteit hadden. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vader tot informatievoorziening en het verwijderen van foto's van de kinderen van de social-mediaprofielen van de moeder afgewezen. De rechtbank heeft uiteindelijk een voorlopige kinderbijdrage vastgesteld die de vader aan de moeder moet betalen, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen en de noodzaak voor rust in hun leven.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/339008 / FA RK 25-307
Beschikking van 23 april 2025 over een verzoek ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
in de zaak van:
[vader],
wonend in [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.M.T.M. Lindeman, kantoorhoudend in Stein,
en:
[moeder],
wonend in [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman, kantoorhoudend in Brunssum.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vader, ontvangen op 12 februari 2025;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken met bijlagen van de moeder, ontvangen op 31 maart 2025;
- het verweerschrift op de zelfstandige tegenverzoeken van de vader, ontvangen op 7 april 2025;
- het F9-formulier met bijlagen van de moeder, ontvangen op 8 april 2025;
- de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 9 april 2025, waarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de ouders zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
  • [kind 1] , op [datum] 2022 geboren in [plaatsnaam] ,
  • [kind 2] , op [datum] 2023 geboren in [plaatsnaam] .
2.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de kinderen] .
2.3.
[de kinderen] wonen op dit moment bij de moeder.

3.De verzoeken van partijen

3.1.
De vader verzoekt bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. te bepalen dat de vader begeleid contact zal hebben met beide kinderen, met aanwijzing van een instantie die dit zal gaan uitvoeren en onder regie van deze instantie;
met veroordeling van de moeder om daaraan mee te werken onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-, althans een dwangsom die de rechtbank juist acht, voor iedere dag of deel van een dag dat de moeder daaraan niet voldoet;
de moeder te veroordelen tot het van al haar social-mediaprofielen verwijderen en verwijderd houden van alle foto’s en filmpjes waarop (een dan wel beide) kinderen van partijen te zien zijn, en ook haar te verbieden nieuwe foto’s met daarop (een dan wel beide) kinderen van partijen op haar social-mediaprofielen (dan wel profielen van derden) te plaatsen dan wel UGG-content waarop de kinderen zichtbaar zijn aan derden te verkopen;
met veroordeling van de moeder om daaraan mee te werken onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-, althans een dwangsom die de rechtbank juist acht, voor iedere dag of deel van een dag dat de moeder daaraan niet voldoet;
de vrouw te bevelen tot het met regelmaat (tenminste een keer per week) verstrekken van informatie over de kinderen en haar te bevelen te voldoen aan de consultatieverplichting, waarbij ook toestemming dient te worden gevraagd voor belangrijke zaken over de kinderen (waaronder het starten van trajecten zoals logopedie integrale vroeghulp).
3.2.
De moeder voert verweer en verzoekt de rechtbank de verzoeken van de vader af te wijzen. Bij wijze van zelfstandig tegenverzoek verzoekt de moeder bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[de kinderen] aan de moeder toe te vertrouwen;
de vader het recht op omgang te ontzeggen voor de duur van de bodemprocedure;
een voorlopige kinderbijdrage vast te stellen waarbij de vader ten behoeve van [de kinderen] aan de moeder een bedrag van € 287,- per maand per kind dient te betalen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans een andere beslissing te nemen die de rechtbank juist acht;
de vader te bevelen dat hij aan de moeder goederen beschikbaar dient te stellen, dan wel dient af te geven zoals in het verzoekschrift nader toegelicht.
3.3.
Op de door partijen ingenomen stellingen en verweren zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, ingaan.

4.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor een provisioneel verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Rv vereist is dat een bodemprocedure aanhangig is (i), dat samenhang bestaat tussen hetgeen bij wijze van voorlopige voorziening wordt verzocht en het verzochte in de bodemprocedure (ii), en dat de verzoekende partij een voldoende belang heeft bij zijn verzoek in die zin dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht (iii).
4.2.
De rechtbank zal, voor zover aan de orde, hieronder voor ieder verzoek afzonderlijk bespreken of aan deze voorwaarden wordt voldaan en in het bevestigende geval hierover een (voorlopige) beslissing geven. De rechtbank bespreekt de verzoeken omwille van de logische samenhang in deze volgorde: de voorlopige toevertrouwing van de kinderen, de voorlopige zorgregeling, het verzoek tot ontzegging van contact tussen de vader en de kinderen, de informatieregeling, het verzoek tot verwijdering van foto’s en films, het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage en tenslotte het verzoek tot afgifte van goederen.
De voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan de moeder
4.3.
De moeder verzoekt de kinderen aan haar toe te vertrouwen nu zij deze volledig verzorgt en opvoedt. De moeder stelt verder dat het in het belang van [de kinderen] is dat er na een enorm heftige periode nu eerst rust komt en ook duidelijkheid. Ook daarom verzoekt de vrouw de rechtbank om de kinderen voorlopig aan haar toe te vertrouwen.
4.4.
De vader voert geen inhoudelijk verweer tegen dit verzoek van de moeder, maar stelt zich wel op het standpunt dat de moeder geen belang heeft bij dit verzoek, nu de kinderen met zijn instemming al bij haar verblijven.
4.5.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder afwijzen, omdat het (spoedeisend) belang hiertoe ontbreekt. [de kinderen] verblijven momenteel feitelijk bij de moeder en tussen partijen is niet in geschil dat zij (voorlopig) hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en zullen hebben.
De voorlopige zorgregeling
4.6.
De vader verzoekt vaststelling van een begeleide regeling tot verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) met aanwijzing van een instantie die de zorgregeling zal uitvoeren en onder regie van deze instantie, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat zij niet voldoet aan de beschikking. De vader stelt het navolgende ter onderbouwing van zijn verzoek. De ouders zijn in augustus 2024 uit elkaar gegaan. In december 2024 heeft de moeder nog een zorgregeling voorgesteld, maar daarna nergens meer aan meegewerkt. De vader mist de kinderen enorm en vreest dat het uitblijven van contact tussen hem en de kinderen zijn band met de kinderen geen goed zal doen. De vader begrijpt dat de omgang in eerste instantie begeleid, bijvoorbeeld in de vorm van een BOR-regeling, moet plaatsvinden, maar het uiteindelijk doel is onbegeleid contact en een co-ouderschapsregeling. De man is bereid mee te werken aan een in de bodemprocedure te gelasten raadsonderzoek.
De vader betwist de moeder te hebben mishandeld en wijst erop dat hij (nog) niet strafrechtelijk veroordeeld is. Hij heeft weliswaar in voorlopige hechtenis gezeten, maar deze is geschorst. Er is geen zicht op een eventueel vervolg van de strafzaak. Naar aanleiding van het proces-verbaal van bevindingen, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] (uitwerking van de door de verbalisant beluisterde geluidsopname), stelt de vader dat hij de in het proces-verbaal vermelde uitlatingen naar de vrouw heeft gedaan, maar dat daar veel aan vooraf is gegaan en de uitlatingen moeten worden gezien tegen de achtergrond van de strijd die de ouders met elkaar voerden. Het is juist de moeder die de vader heeft mishandeld. Daarbij heeft zij zich bezeerd.
4.7.
De moeder voert gemotiveerd verweer tegen het verzoek van de vader en verzoekt de rechtbank dit verzoek af te wijzen. Volgens haar stapelen de bewijzen van mishandeling door de vader zich op en heeft hij haar ook bedreigd. Uit de uitwerking van de geluidsopname blijkt dat de vader de moeder heeft bedreigd en zelfs de kinderen van haar wil afnemen. De vader heeft volgens de moeder een groot probleem met zelfbeheersing en grijpt dan naar middelen zoals bedreiging en ernstige mishandeling. Volgens de moeder dient de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) eerst onderzoek te doen naar de mogelijkheid en wenselijkheid van contact tussen de vader en de kinderen voordat een zorgregeling kan worden vastgesteld. In afwachting van een in de bodemprocedure aan de raad te geven onderzoeksopdracht kan volgens de moeder geen voorlopige zorgregeling worden vastgesteld, ook niet begeleid. Er is te veel gebeurd en de veiligheid van de kinderen kan niet worden gegarandeerd.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat aan de hiervoor onder rechtsoverweging 4.1. vermelde voorwaarden onder i) en ii) is voldaan, nu door de vader een bodemprocedure aanhangig is gemaakt waarin de vader onder meer een verzoek heeft gedaan dat ziet op de zorgregeling. Ook aan de voorwaarde onder iii) is voldaan nu de vader een voldoende spoedeisend belang heeft bij verkrijging van de door hem verzochte voorziening. De vader heeft immers gedurende enkele maanden geen contact meer gehad met [de kinderen] . Hiermee komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vader.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. De vader betwist dat hij de moeder heeft mishandeld. Bij de stukken bevinden zich echter diverse aangiftes, door de politie gemaakte foto’s van de (ernstige) verwondingen van de moeder in haar gezicht (waaronder een gebroken neus), haar hals en op haar armen en benen. De vader is eerst in verzekering gesteld, waarna de Officier van Justitie heeft gevorderd dat de man in voorlopige hechtenis wordt genomen. De Rechter-Commissaris heeft de vordering van de Officier van Justitie toegewezen en de voorlopige hechtenis onder voorwaarden geschorst. De kinderrechter heeft de vader gedeelten uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen voorgehouden, waarbij de vader heeft toegegeven de voorgehouden uitspraken te hebben gedaan. Deze uitspraken zijn een aaneenrijging van bedreigingen aan het adres van de moeder, waarvan deze dialoog het meest in het oog springt:
“Vrouw: Ik wil met jou gewoon netjes door een deur kunnen gaan he, we hebben 2 kinderen [vader] .
Man: Hmh, nog wel
Vrouw: Wat nog wel? Wil je die ook nog van me afnemen?
Vrouw: Hallo?
Man: Hallo?
Vrouw: Ik zeg wil je die ook nog van me afnemen?
Man: je gaat het meemaken.
Man: ga maar lekker afwachten
Vrouw: Nou doe niks in boosheid en fijne a.
Man: Ooh ik ga alles doen, alles. Ik ga geen dag meer rusten, echt niet.”
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat met alle voorliggende bewijsstukken, zeker in het beperkte beoordelingskader van een artikel 223 Rv verzoek voldoende aannemelijk is geworden dat de vader erg boos is op de moeder, zich niet kan beheersen en de moeder ernstig heeft mishandeld. Het is verder goed te begrijpen dat de moeder de hiervoor geciteerde uitlatingen van de vader heeft opgevat als een regelrechte bedreiging aan het adres van de moeder, maar ook van de kinderen. Zonder nadere toelichting, die de vader niet heeft gegeven, zijn deze uitlatingen ook niet goed anders op te vatten. De vader heeft ter zitting geen enkele uitlating teruggenomen. Evenmin heeft de vader blijk gegeven van inzicht in het effect van zijn handelen en uitlatingen op de moeder en de kinderen. De rechtbank acht dit gebrek aan zelfreflectie van de vader zorgelijk en is van oordeel dat de raad eerst onderzoek dient te verrichten naar de mogelijkheid en wenselijkheid van een zorgregeling. In overleg met partijen heeft de rechtbank met partijen procesafspraken gemaakt voor de bodemprocedure om zo een spoedige start van het raadsonderzoek te bewerkstelligen. Gelet op de ernst van de situatie acht de rechtbank geen termen aanwezig om op dit onderzoek vooruit te lopen en een voorlopige zorgregeling vast te stellen, ook geen begeleide. Eerst moet onderzocht worden wat wel of niet haalbaar is en hoe.
Het verzoek van de moeder tot ontzegging van het contact tussen de vader en de kinderen
4.11.
Het verzoek van de moeder om aan de vader het contact met [de kinderen] te ontzeggen is niet aan te merken als een spoedeisende ordemaatregel; een dergelijke beslissing kan enkel in de bodemprocedure worden gegeven. Het verzoek van de moeder wordt daarom afgewezen.
Het verzoek van de vader tot informatie en consultatie
4.12.
De vader verzoekt de rechtbank de moeder te bevelen dat zij tenminste één keer per week informatie over de kinderen verstrekt en te voldoen aan haar consultatieverplichting, waarbij ook toestemming dient te worden gevraagd voor belangrijke zaken over de kinderen.
De moeder voert gemotiveerd verweer en stelt dat de door de Rechter-Commissaris gestelde voorwaarde van contactverbod in de weg staat aan het verstrekken van informatie. Bovendien zal dit weer leiden tot een hoop discussie en onrust, terwijl de kinderen gebaat zijn bij rust.
De rechtbank overweegt als volgt. De wettelijke bepalingen over informatie en consultatie betreffen de situatie waarin één van de ouders met het gezag belast is en de ander niet. [1] Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit. Het is echter ook mogelijk om een verzoek tot het geven van informatie te doen vanuit een gezamenlijke gezagspositie. Hiervan zal vooral sprake zijn wanneer een van de ouders geen contact heeft met de kinderen. Daar is in deze procedure sprake van. Toch wijst de rechtbank het verzoek af. De Rechter-Commissaris heeft als een van de voorwaarden voor de schorsing van de voorlopige hechtenis van de vader een contactverbod tussen de vader en de moeder gesteld, hetgeen in de weg staat aan contact tussen de vader en de moeder en daarmee ook aan het (rechtstreeks) verstrekken van informatie door de moeder aan de vader. Daarnaast acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat er nu rust komt. Zij hebben veel meegemaakt. Het vaststellen van een informatie- en consultatieregeling zal tegen de achtergrond van wat gebeurd is waarschijnlijk weer veel onrust tussen de ouders en daarmee ook voor de kinderen veroorzaken. Dit te verwachten nadeel weegt voor de rechtbank zwaarder dan het belang dat de vader nastreeft met zijn verzoek. Het verzoek van de vader wordt daarom afgewezen. De raad zal in de bodemprocedure kunnen adviseren of en hoe een informatieregeling in het belang van de kinderen wenselijk is.
Het verzoek van de vader tot verwijderen van alle foto’s en films van de social-mediaprofielen van de moeder
4.13.
De vader verzoekt de rechtbank te bepalen dat de moeder alle foto’s en filmpjes waarop de kinderen van partijen te zien zijn van haar social-mediaprofielen zal verwijderen, en ook niets meer zal plaatsen op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat zij weigert hieraan te voldoen.
De moeder voert gemotiveerd verweer en stelt dat zij al lange tijd als influencer werkzaam is en zij altijd met instemming van de vader foto’s en filmpjes heeft geplaatst.
De vader heeft dit ter zitting erkend.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de lange periode waarin de moeder met instemming van de vader foto’s en filmpjes plaatste lijken de plotselinge bezwaren van de vader nu eerder te zijn ingegeven door de beëindiging van de relatie en de daarmee samenhangende boosheid van de vader dan het belang van de kinderen. De vader heeft ook niet onderbouwd welk spoedeisend belang hij (in het licht van zijn eerdere instemming) heeft bij deze verzochte ordemaatregel. De rechtbank wijst het verzoek af.
Het verzoek van de moeder tot vaststelling van een voorlopige bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [de kinderen] (hierna: kinderbijdrage)
4.14.
De moeder verzoekt de rechtbank een voorlopige door de vader aan haar te betalen kinderbijdrage van € 287,- per kind per maand vast te stellen. Ter onderbouwing hiervan stelt zij dat de vader in 2023 (dit zijn de meest recente beschikbare gegevens) winst uit de onderneming “ [bedrijf 1] ” (hierna: [bedrijf 1] ) van € 44.574,- heeft genoten en uit de onderneming “ [bedrijf 2] ” (hierna: [bedrijf 2] ) in 2023 een verlies van € 5.298,- heeft geleden. Naar de mening van de moeder dient in het kader van deze berekening enkel te worden gerekend met de winst van [bedrijf 1] . De moeder heeft als influencer in 2024 winst uit onderneming genoten van € 6.059,- en in 2023 een winst van € 3.142,-. Aan de zijde van de moeder dient naar haar mening gerekend te worden met het gemiddelde van deze twee resultaten, derhalve € 4.601,- per jaar. Daarnaast hadden partijen ten tijde van hun gemeenschappelijke huishouding recht op kindgebonden budget (hierna: KGB) van € 386,- per maand. Dit alles in aanmerking nemende bedraagt de behoefte van de kinderen volgens de moeder in 2024 € 860,- per maand, hetgeen geïndexeerd voor 2025 een bedrag van € 916,- per maand oplevert.
4.15.
De vader voert gemotiveerd verweer en verzoekt de rechtbank het verzoek van de moeder af te wijzen. Hij stelt dat bij de berekening van zijn inkomen wel rekening moet worden gehouden met het verlies van [bedrijf 2] . Daarnaast ontvangt de moeder volgens de vader ook inkomen in de vorm van goederen; bij gebrek aan wetenschap moet volgens de vader worden gerekend met een besteedbaar inkomen van de moeder van € 2.500,- per maand. Daarnaast is de vader van mening dat van de moeder kan worden verwacht dat zij meer gaat werken en ook meer kan verdienen. Tenslotte dient naar de mening van de vader rekening te worden gehouden met de zorgkorting. Voor zover de rechtbank in deze procedure geen voorlopige zorgregeling vaststelt, dient naar zijn mening rekening te worden gehouden met een zorgkorting van 5%.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat aan de onder rechtsoverweging 4.1. vermelde voorwaarden onder i) en ii) is voldaan. Weliswaar heeft de moeder in de bodemprocedure nog geen verweerschrift ingediend en ook geen zelfstandige tegenverzoeken gedaan, maar zij heeft ter zitting aangekondigd dit te zullen doen. De rechtbank neemt dan ook de connexiteit met de bodemprocedure aan. Ook aan de voorwaarde onder iii) is voldaan nu de moeder een voldoende spoedeisend belang heeft bij verkrijging van de door haar verzochte voorziening. Het is de rechtbank niet gebleken dat de vader bijdraagt in de kosten van de kinderen, terwijl de beslissing in de bodemprocedure naar verwachting nog geruime tijd op zich zal laten wachten. De rechtbank komt hiermee toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Het eigen aandeel van de ouders
4.17.
De rechtbank zal het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen berekenen aan de hand van de zogeheten Tabellenmethode, zoals gepubliceerd in het Rapport Alimentatienormen 2025. [2] De rechtbank gebruikt daarbij de meest recente beschikbare inkomensgegevens, zijnde de jaarrekeningen van de ondernemingen van partijen van het boekjaar 2023.
De rechtbank rekent aan de zijde van de vader met de door de moeder gestelde winst uit onderneming [bedrijf 1] in 2023 van € 44.574,-, maar ook met het verlies van [bedrijf 2] in 2023 van € 5.298,-. De moeder heeft niet gemotiveerd onderbouwd waarom hier geen rekening mee gehouden mag worden. De rechtbank gaat er verder vanuit dat de vader aanspraak kan maken op zowel de zelfstandigenaftrek als de MKB-vrijstelling. Hij is immers fulltime als ondernemer werkzaam. Het besteedbaar inkomen van de vader in 2023 is daarmee € 2.869,- per maand.
De rechtbank rekent aan de zijde van de moeder eveneens met haar winst uit onderneming in 2023, € 3.142,-. De vader heeft zijn standpunt dat de moeder (mede door ontvangst van goederen) in ieder geval een besteedbaar inkomen van € 2.500,- per maand geniet onvoldoende onderbouwd en is niet verder gekomen dan enkele algemene opmerkingen. Het beroep van de vader op de méérverdiencapaciteit van de moeder wordt eveneens gepasseerd. Behalve dat de vader dit beroep niet heeft onderbouwd en toegelicht, leent een voorlopige ordemaatregel zich niet voor diepgaand onderzoek hiernaar. De rechtbank volgt de moeder in haar standpunt dat zij wegens het niet halen van het zogeheten urencriterium van 1225 uur per jaar geen aanspraak kan maken op de zelfstandigenaftrek. De vader heeft dit ook niet weersproken. Het besteedbaar inkomen van de moeder in 2023 is hiermee € 250,- per maand.
De rechtbank volgt de niet door de vader weersproken stelling van de moeder dat tijdens de gemeenschappelijke huishouding aanspraak kon worden gemaakt op een kindgebonden budget van € 386,- per maand.
De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2023 hiermee op € 3.505,- per maand, waarmee het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen in 2023 € 781,- per maand bedraagt. Dit bedrag dient te worden geïndexeerd naar 2025 [3] , zodat de rechtbank voor de beoordeling van het verzoek van de moeder rekent met een eigen aandeel van de ouders in de kosten van [de kinderen] van € 883,- per maand.
De draagkracht van de ouders
4.18.
De rechtbank berekent de draagkracht van de vader aan de hand van dezelfde inkomensgegevens als in het kader van de berekening van het eigen aandeel. Het besteedbaar inkomen van de vader bedraagt € 2.869,- per maand. De rechtbank houdt rekening met het forfait noodzakelijke lasten en het forfaitair woonbudget. Het draagkrachtloos inkomen bedraagt € 2.171,- per maand, waarmee de draagkrachtruimte € 698,- per maand bedraagt. De draagkracht van de vader bedraagt 70% van de draagkrachtruimte, dus € 489,- per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de moeder aan de hand van het door haar gestelde gemiddelde van de winst in 2023 en 2024, dus € 4.601,- per jaar. Volgens berekening van de rechtbank zal de moeder dan aanspraak kunnen maken op een kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop van tezamen € 8.411,- per jaar. Het besteedbaar inkomen van de moeder bedraagt dan € 1.067,- per maand. De rechtbank stelt de draagkracht van de moeder overeenkomstig de draagkrachttabel 2025 [4] op € 50,- per maand.
De zorgkorting
4.19.
Partijen verschillen van mening over de toe te passen zorgkorting. De vader ius van mening dat in geval de rechtbank geen voorlopige zorgregeling toch een zorgkorting van 5% moet worden toegepast. De moeder vindt dat in dat geval geen zorgkorting moet worden toegepast.
De rechtbank overweegt als volgt. De zorgkorting is een forfaitaire berekening van de kosten die een ouder maakt tijdens het contact met een minderjarig kind. Het percentage van de zorgkorting is daarbij afhankelijk van de frequentie van het contact. Volgens de aanbevelingen in het Rapport Alimentatienormen 2025 past bij gedeelde zorg van minder dan één dag per week in beginsel een zorgkorting van 5% van het eigen aandeel. De rechtbank is van oordeel dat een zorgkorting in deze zaak geen recht doet aan de feitelijke situatie. Gebleken is immers dat er al enkele maanden geen contact is tussen de vader en de kinderen. Het verzoek van de vader tot vaststelling van een voorlopige zorgregeling wordt, zoals hiervoor is overwogen, afgewezen. Er is geen grond om een zorgkorting op de draagkracht in mindering te brengen, omdat de vader de komende tijd geen contact zal hebben met de kinderen en dus ook geen kosten zal maken.
De verdeling van het draagkrachttekort en de vaststelling van de bijdrage
4.20.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 539,- per maand terwijl het eigen aandeel € 883,- per maand bedraagt. Het draagkrachttekort is daarmee € 344,- per maand. Gelet op dit draagkrachttekort komt de rechtbank niet meer toe aan de draagkrachtvergelijking. De vader dient zijn gehele draagkracht van € 489,-aan te wenden voor de aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [de kinderen] .
4.21.
De rechtbank zal de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen voorlopig, totdat hierop door de rechtbank anders wordt beslist of de ouders anders met elkaar overeenkomen, vaststellen op € 245,- per kind per maand.
Ingangsdatum
4.22.
De moeder verzoekt als ingangsdatum de datum van indiening van het zelfstandig tegenverzoek te hanteren, maar heeft dit verder niet onderbouwd. De rechtbank volgt daarom de geldende hoofdregel en hanteert de datum van deze beschikking als ingangsdatum voor de bijdrage.
Aanhechting van de berekening
4.23.
De rechtbank zal de berekening die ten grondslag ligt aan deze beschikking aan deze beschikking hechten.
Het verzoek van de moeder tot afgifte van goederen
4.24.
De moeder verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vader aan haar diverse aan haar in eigendom toebehorende goederen zal teruggeven. De rechtbank wijst het verzoek bij gebrek aan connexiteit met de bodemprocedure af. De bodemprocedure betreft namelijk de ouderlijke verantwoordelijkheid en de kinderalimentatie. De door de moeder gestelde grondslag van haar verzoek, artikel 822 Rv, is in deze procedure niet aan de orde. Partijen zijn immers niet met elkaar gehuwd.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de vader met ingang van heden voorlopig aan de moeder een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [de kinderen] dient te betalen van € 245,- per kind en per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.M. van Swaaij, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.J. Marx, griffier, op 23 april 2025.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.Pagina 12 onder punt 3.2.3 van het Rapport Alimentatienormen 2025.