ECLI:NL:RBLIM:2025:6064

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
ROE 24/5215
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R.N. Crombaghs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake handhavingsverzoek tegen vermeend strijdig handelen met bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. Eiser heeft een handhavingsverzoek ingediend bij het college omdat hij van mening is dat er in strijd wordt gehandeld met het bestemmingsplan. Het college heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het college eiser niet aanmerkt als belanghebbende. Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat hij overlast ervaart, zich niet meer veilig voelt in zijn eigen omgeving en parkeeroverlast ervaart. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser.

De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een juiste beslissing heeft genomen. Het college heeft het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft onvoldoende belang bij hetgeen aan de [adres 1], [adres 2] en [adres 3] gebeurt. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Eiser heeft op 15 juni 2024 het college verzocht om handhavend op te treden tegen de vermeende illegale bewoning van de [adres 1], [adres 2] en [adres 3]. Het college heeft het verzoek om handhaving niet in behandeling genomen. Eiser is hiertegen in bezwaar gegaan, maar het college heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank kan in deze procedure alleen beoordelen of het college dit terecht heeft gedaan. Eiser betoogt dat hij belanghebbende is, maar de rechtbank oordeelt dat hij geen persoonlijk belang heeft bij zijn handhavingsverzoek. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft besloten dat eiser geen belanghebbende is en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/5215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas, het college

(gemachtigde: mr. J. Lamers).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. Eiser heeft een handhavingsverzoek ingediend bij het college omdat hij van mening is dat er in strijd wordt gehandeld met het bestemmingsplan. Het college heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het college eiser niet aanmerkt als belanghebbende. Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat hij overlast ervaart, zich niet meer veilig voelt in zijn eigen omgeving en parkeeroverlast ervaart. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een juiste beslissing heeft genomen. Het college heeft het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft onvoldoende belang bij hetgeen aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] gebeurt. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Op 15 juni 2024 heeft eiser het college verzocht om handhavend op te treden tegen de vermeende illegale bewoning van de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] .
4. Met de beslissing van 22 juli 2024 heeft het college het verzoek om handhaving niet in behandeling genomen.
5. Eiser is hiertegen in bezwaar gegaan. Met het bestreden besluit van 25 november 2024 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
6. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
7. Eiser woont sinds 2005 aan de [adres 4] te [woonplaats] . Toen hij daar kwam wonen, was er op de [adres 1] sprake van kleinschalige huisvesting voor arbeidsmigranten. Deze huisvesting is in de loop der jaren steeds verder uitgebreid. In 2015 is er een exploitatievergunning verleend voor drie woningen aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] . Deze vergunning staat kamerverhuur toe.
7.1.
Op dit moment wordt er op deze drie locaties huisvesting geboden aan ongeveer 130 personen. Volgens eiser is deze situatie in strijd met het bestemmingsplan en doet deze situatie afbreuk aan de leefbaarheid en de sociale veiligheid van zijn omgeving. Om die reden heeft eiser het college verzocht om handhavend op te treden tegen het vermeende strijdig handelen met het bestemmingsplan. Het college heeft het verzoek tot handhaving afgewezen omdat eiser geen persoonlijk belang heeft en hij zich onvoldoende onderscheid van anderen. Eiser kan zich hier niet in vinden en is tegen deze afwijzing in bezwaar gegaan. In bezwaar is het college bij haar standpunt gebleven.
Toetsingskader
8. Omdat het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, kan de rechtbank alleen beoordelen of het college dit terecht heeft gedaan. De rechtbank kan in deze procedure dus niet inhoudelijk beoordelen of er al dan niet in strijd wordt gehandeld met het bestemmingsplan. Alleen een belanghebbende kan bezwaar maken. [1] Als de indiener van het bezwaar geen belanghebbende is, moet het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
Is eiser belanghebbende bij zijn handhavingsverzoek?
9. Eiser betoogt dat hij belanghebbende is. Eiser stelt onder andere dat het strijdig handelen met het bestemmingsplan invloed heeft op de sociale veiligheid van zijn leefomgeving. Eiser stelt dat de sociale controle in zijn buurt wegvalt omdat er tijdelijk mensen worden gehuisvest die niet bekend zijn bij de gemeente. Dit zorgt ervoor dat eiser zich sociaal onveilig voelt in zijn eigen buurt. Daarnaast ervaart hij overlast van mensen die rotzooi veroorzaken. Zo vertelt eiser op zitting dat hij wel eens lege drankflessen heeft aangetroffen in zijn straat. Hoe vaak dit voorkomt kan eiser niet exact aangeven. Tot slot stelt eiser dat de vermeende illegale bewoning invloed heeft op het aantal verkeersbewegingen en de verkeersveiligheid. Met betrekking tot de verkeersveiligheid geeft eiser aan dat er regelmatig mensen langs de Kreuzelweg lopen, en dit gevaarlijke situaties kan opleveren. Omdat eiser altijd gebruik dient te maken van deze Kreuzelweg , is het risico voor hem groter dan een willekeurige andere weggebruiker van deze weg.
10. Degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, is belanghebbende. [2] Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van een (rechts)persoon zijn, wordt gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. De factoren worden zo nodig in onderlinge samenhang bekeken. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [3]
11. Eiser is bijzonder betrokken bij zijn omgeving. Dat waardeert de rechtbank maar dat is niet voldoende om een belang op te leveren in de zin van de Awb. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen belanghebbende is, omdat eiser geen persoonlijk belang heeft bij zijn handhavingsverzoek. De rechtbank legt dit hierna verder uit.
11.1.
De rechtbank vindt hierbij van belang dat eiser geen tot nauwelijks zicht heeft op de woningen [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] . Uit de gedingstukken volgt dat tussen de woning van eiser en de woningen waar het handhavingsverzoek op ziet een groenstrook is gelegen. Uit de door het college overgelegde (lucht)foto’s blijkt dat deze groenstrook bestaat uit begroeiing die - gezien vanaf het perceel van eiser - al dan niet gedeeltelijk het zicht op het perceel aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] ontneemt. Daarnaast is de afstand van zijn woning tot de locatie [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] (hemelsbreed respectievelijk circa 905 meter, 1.080 meter en 1.140 meter) relatief groot. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd maken het oordeel niet anders. Een enkel subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is niet voldoende om een persoonlijk belang aan te nemen. De omstandigheid dat eiser het gevoel heeft dat de sociale veiligheid in zijn buurt vermindert, en hij zelf ook een onveilig gevoel ervaart, is daarom onvoldoende om aan te nemen dat hij een belang heeft. Daarnaast is niet objectief vast te stellen dat dit gevoel inherent is aan het eventueel strijdig handelen met het bestemmingsplan. De rechtbank overweegt verder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gebruiksintensiteit van de [adres 1] als gevolg van het vermeende strijdig handelen met het bestemmingsplan is toegenomen en/of dat hierdoor sprake zou zijn van een onveilige verkeerssituatie. Daarnaast zal de mogelijke verkeerstoename voor het perceel van eiser zich slechts beperken tot bestemmingsverkeer nu eiser aan het einde van een doodlopende weg woont. Dat eiser dagelijks over de [adres 1] rijdt maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat het dagelijks gebruik van de [adres 1] eiser onvoldoende onderscheidt van andere weggebruikers die ook dagelijks gebruik maken van de [adres 1] . Met betrekking tot de gestelde overlast acht de rechtbank van belang dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd en dat eiser ook ter zitting niet voldoende heeft onderbouwd wat de overlast precies inhoudt en in welke mate deze overlast zich voordoet. Bovendien is niet gebleken dat de overlast, ter plaatse van het perceel van eiser, inherent is aan het gebruik dat van de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] wordt gemaakt.
12. Gezien het voorgaande is het college terecht tot de conclusie gekomen dat eiser geen persoonlijk belang heeft waarmee hij zich voldoende onderscheidt van anderen. Dit betekent dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het verzoek om handhaving en dat het college daarom het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

13 . Het beroep is ongegrond. Het college heeft eiser terecht niet als belanghebbende aangemerkt en zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.N. Crombaghs, rechter, in aanwezigheid van F.G.A. Claessen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025. .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 juni 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang gelezen met artikel 8:1, van de Awb.
2.Zie artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van [adres 3] mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2240