ECLI:NL:RBLIM:2025:6221

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
11295734 \ CV EXPL 24-4479
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bijzondere overeenkomst en lastgeving in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter in Maastricht, vordert eiseres een bedrag van € 641,30 aan hoofdsom en € 96,20 aan buitengerechtelijke incassokosten van gedaagde sub 1, die onder bewind is gesteld. Gedaagde sub 2, als bewindvoerder, is niet verschenen in de procedure. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1 niet als formele partij kan optreden in rechte, omdat hij onder bewind staat. Hierdoor verklaart de kantonrechter eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering jegens gedaagde sub 1.

Ten aanzien van gedaagde sub 2, die als bewindvoerder optreedt, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering van eiseres niet onrechtmatig of ongegrond is. De kantonrechter wijst de vordering toe en legt gedaagde sub 2 de proceskosten op, die zijn begroot op € 900,84. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de proceskosten en de hoofdsom. Het vonnis is uitgesproken op 25 juni 2025 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11295734 \ CV EXPL 24-4479
Vonnis van 25 juni 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. W.E. Widdershoven,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats 1] ,
procederend in persoon,
2.
[gedaagde sub 2] , h.o.d.n. [handelsnaam] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over [gedaagde sub 1],
te [woonplaats 2] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 16 april 2025
- het oproepingsexploot zoals betekend aan [gedaagde sub 2]
- het tegen [gedaagde sub 2] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van € 641,30 aan hoofdsom en € 96,20 aan buitengerechtelijke incassokosten, alsmede de proceskosten. Dit alles vermeerderd met de wettelijke rente.
2.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
3.1.
[gedaagde sub 1] is vanaf 16 oktober 2024, dus na het uitbrengen van de dagvaarding op
23 augustus 2024, onder bewind gesteld met benoeming van [gedaagde sub 2] als bewindvoerder.
3.2.
Bewind houdt in dat een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld ten aanzien van die goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid mist, wat meebrengt dat hij met betrekking tot die goederen niet als eisende of verwerende formele partij in rechte op kan treden. De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (artikel 1:441 lid 1 BW). De bewindvoerder treedt in een geding over een onder bewind gesteld goed dus op als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende.
3.3.
Gelet op het vorenstaande verklaart de kantonrechter [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering jegens [gedaagde sub 1] .
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
3.4.
[eiseres] heeft, na daartoe bij rolbeslissingen van 20 november 2024 en 16 april 2025 in de gelegenheid te zijn gesteld, [gedaagde sub 2] per aangetekende brief en daarna middels oproepingsexploot opgeroepen om voor [gedaagde sub 1] voort te procederen. [gedaagde sub 2] is niet in de procedure verschenen.
3.5.
De kantonrechter wijst dit vonnis tegen [gedaagde sub 2] als formele procespartij nu [gedaagde sub 1] , zoals reeds is overwogen, niet zelf als formele partij in rechte kan optreden.
3.6.
[gedaagde sub 1] is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn. Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
3.7.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
3.8.
De vordering komt de kantonrechter niet onrechtmatig en niet ongegrond voor, zodat deze kan worden toegewezen.
3.9.
[gedaagde sub 2] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaardingen
235,34
- griffierecht
328,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
900,84
3.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering jegens [gedaagde sub 1] ,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 641,30, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over voornoemd bedrag, vanaf 27 juni 2023 (datum intreden verzuim), tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 96,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over voornoemd bedrag, vanaf 23 augustus 2024 (datum dagvaarding), tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten van € 900,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening zijn betaald,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op
25 juni 2025.
SH