ECLI:NL:RBLIM:2025:6411

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
11736541 \ AZ VERZ 25-67
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de werkgever, de stichting Kerobei, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, die sinds 1 november 1992 in dienst is als schooldirecteur. De werkgever heeft aangevoerd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer niet mogelijk is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen opzegverbod van toepassing is en dat er een redelijke grond voor ontbinding aanwezig is, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft het verzoek van de werkgever toegewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 oktober 2025, met een beëindigingsvergoeding van € 102.338,30 bruto voor de werknemer. De kosten van het geding worden gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 11736541 \ AZ VERZ 25-67
Beschikking van de kantonrechter van 4 juli 2025
in de zaak van:
de stichting Kerobei, Stichting voor Katholiek en Openbaar Primair Onderwijs in de Gemeenten Beesel, Maasbree en Venlo,
gevestigd te Venlo,
werkgever
gemachtigde mr. H.J.A. Jansen,
verzoekende partij in het verzoek,
tegen:
[verweerder],
wonend [adres] ,
[postcode] [plaatsnaam] ,
werkneemster
gemachtigde mr. H.D. van Duijvenbode,
verwerende partij in het verzoek.
Partijen zullen hierna werkgever en werknemer worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 6 juni 2025 ter griffie ontvangen verzoekschrift
- het ter griffie ontvangen verweerschrift
- de mondelinge behandeling van 30 juni 2025, waarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger] zijdens werkgever, bijgestaan door mr. Jansen,
- werknemer, bijgestaan door mr. R. van Weersch (vervanger van mr. van Duijvenbode)
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Tussen partijen staat vast dat werknemer, geboren op [geboortedatum] 1970,
op 1 november 1992 bij werkgever in dienst is getreden. Zij vervult thans de functie van schooldirecteur tegen een loon van € 6.155,44 (bruto) per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2.
Werkgever heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW, onder toekenning van een redelijke beëindigingsvergoeding. Aan dit verzoek is – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van werknemer niet mogelijk is.
2.3.
Werknemer heeft tegen toewijzing van het thans aan de kantonrechter gerichte verzoek tot ontbinding verweer gevoerd.
2.4.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat er geen sprake is van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670, leden 1 tot en met 4 en 10 van het BW, of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
2.5.
De kantonrechter stelt vervolgens voorop dat uit artikel 7:671b lid 2 jo. 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
2.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door werkgever naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW. De kantonrechter is verder gebleken dat er geen andere passende functie voor werknemer voorhanden is en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet aan werknemer te wijten is.
2.7.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van werkgever zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 oktober 2025. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, een en ander met behoud van een termijn van ten minste één maand.
2.8.
Werkgever is bereid een beëindigingsvergoeding ten bedrage van € 102.338,30 bruto (inclusief transitievergoeding) aan werknemer te voldoen. In het geval de arbeidsovereenkomst ontbonden wordt is werknemer hiermee akkoord. Nu de arbeidsovereenkomst ontbonden wordt en partijen het eens zijn over de hoogte van deze vergoeding, zal de kantonrechter dit verzoek van werkgever toewijzen.
2.9.
In de aard en uitkomst van deze procedure ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van het geding te compenseren.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2025,
3.2.
veroordeelt werkgever om aan werknemer te betalen € 102.338,30 bruto aan redelijke beëindigingsvergoeding,
3.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
3.4.
verklaart de beschikking voor wat betreft de beëindigingsvergoeding uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: NO
coll: