ECLI:NL:RBLIM:2025:6438

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
11449998 \ CV EXPL 24-6237
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding na gebrekkige levering van bedrijfsinventaris

In deze zaak vordert eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], betaling van € 15.955,00 van gedaagden, die hij beschuldigt van het niet nakomen van een overeenkomst betreffende de verkoop van bedrijfsinventaris. De overeenkomst werd in november 2022 gesloten, waarbij een koopsom van € 35.000,00 werd overeengekomen, te betalen in twee termijnen. Eiser stelt dat de geleverde inventaris gebrekkig was en dat hij hierdoor schade heeft geleden. Gedaagden hebben echter geen gehoor gegeven aan de verzoeken om schadevergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig heeft geklaagd over de gebreken en dat hij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd van de gebreken en te laat heeft geklaagd. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11449998 \ CV EXPL 24-6237
Vonnis van 2 juli 2025
in de zaak van
[eiser] H.O.D.N. [handelsnaam],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. N. Soro,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. I.M.C.R.B. Bongers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 27 mei 2025 met productie(s) van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 4 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in november 2022 een overeenkomst gesloten met [gedaagde] die inhield dat [eiser] de bedrijfsinventaris van [gedaagde] kocht. Partijen zijn een koopsom overeengekomen van € 35.000,00, te betalen in twee termijnen van € 15.000,00 (in november 2022) en € 20.000,00 (in januari 2023).
2.2.
De eigendomsoverdracht vond plaats in november 2022. De inventaris bleef staan op dezelfde plek, het garagebedrijf van [gedaagde] , omdat het de bedoeling was dat [eiser] ook de huurovereenkomst van [gedaagde] zou overnemen om vanaf
1 februari 2023 in hetzelfde pand vervolgens zijn eigen garagebedrijf te starten.
2.3.
De eerste drie weken van januari 2023 heeft [eiser] ‘meegelopen’ in het bedrijf van [gedaagde] .
2.4.
Per 1 februari 2023 heeft [gedaagde] het pand verlaten en is [eiser] zijn autobedrijf op dezelfde locatie gestart.
2.5.
Op 17 mei 2023 heeft de voormalige gemachtigde van [eiser] in een e-mail aan een van de vennoten van [gedaagde] geschreven dat [gedaagde] een deel van de overeenkomst niet nakomt, omdat onder andere maar niet uitsluitend de remmenbank, roetmeter en co-meter kapot zijn. Er wordt in deze e-mail verzocht om terugbetaling van
€ 20.000,00 van de koopsom.
2.6.
[gedaagde] heeft laten weten geen gehoor te zullen geven aan deze sommatie.
2.7.
Op 23 juli 2024 heeft de huidige gemachtigde van [eiser] [gedaagde] nogmaals aangeschreven. Daarin wordt gesproken over “veel apparaten die defect waren c.q. niet deugdelijk functioneerden” en het doorzakken van een hefbrug. Verder staat in deze brief dat [eiser] nieuwe apparatuur heeft moeten aanschaffen en dat de kosten daarvan
(€ 16.030,00) van [gedaagde] worden gevorderd.
2.8.
[gedaagde] heeft niets willen betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat – om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 15.955,00, vermeerderd met € 934,55 aan buitengerechtelijke kosten, de wettelijke handelsrente en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt dat van de door [gedaagde] verkochte en geleverde bedrijfsinventaris, “de apk-apparatuur” niet deugdelijk bleek te functioneren en gebreken vertoonde. [eiser] kwam tot die ontdekking toen hij deze apparatuur begin februari 2023 aansloot. [eiser] stelt dat hij een nieuwe “apk-startset” en een slagmoersleutel heeft moeten aanschaffen voor € 13.370,00 ex btw. Ook is één van de hefbruggen op 16 augustus 2023 doorgezakt. Hij moest een nieuwe hefbrug aanschaffen voor € 2.225,00 ex btw.
[eiser] vindt dat [gedaagde] deze bedragen aan hem moet vergoeden.
Ten eerste vindt [eiser] dat er bij het tot stand komen van de overeenkomst sprake is geweest van bedrog. [gedaagde] wist dat een groot deel van de inventaris defect was. Desalniettemin heeft [gedaagde] tegen [eiser] gezegd dat alle apparatuur het deed. Voor het geval de kantonrechter niet vindt dat er sprake is geweest van bedrog, vindt [eiser] dat hij heeft gedwaald. Als hij had geweten dat een deel van de apparatuur gebrekkig was, dan had hij de overeenkomst niet onder dezelfde voorwaarden gesloten. [eiser] wil echter geen vernietiging van de overeenkomst, maar hij doet een beroep op het bepaalde in artikel 3:53 lid 2 BW of 6:230 lid 2 BW om langs die weg de door hem betaalde prijs voor de nieuwe apparatuur vergoed te krijgen.
Voor het geval de kantonrechter niet vindt dat er sprake is geweest van een wilsgebrek, doet [eiser] een beroep op non-conformiteit: de afgeleverde apparatuur beantwoordt niet aan de overeenkomst.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Hieronder zal zij uitleggen waarom.
[eiser] heeft wat betreft de (aard van de) gebreken niet aan zijn stelplicht voldaan
4.3.
Zoals [gedaagde] terecht heeft opgemerkt had het op de weg van [eiser] gelegen om in ieder geval (bijvoorbeeld met bewijsstukken) onderbouwd te stellen welke van de gekochte zaken gebrekkig waren en waarom. [eiser] heeft dat niet gedaan. Hij stelt dat “de apk-apparatuur” gebrekkig was, maar “de apk-apparatuur” staat niet op de lijst van de verkochte zaken. Wat daaronder valt en wat daar mis mee was, is door hem niet gesteld. Pas op de mondelinge behandeling is enige verduidelijking gekregen, maar dat is eigenlijk te laat, omdat [gedaagde] dan niet de mogelijkheid heeft hierop te reageren.
De kantonrechter kan hier gevolgen aan verbinden, maar omdat de vordering al om een andere reden wordt afgewezen, zal de kantonrechter het bij deze constatering laten.
[eiser] heeft niet tijding aan zijn klachtplicht voldaan
4.4.
[gedaagde] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat [eiser] te laat heeft geklaagd en daarom geen beroep meer kan doen op de rechtsgevolgen van bedrog, dwaling of wanprestatie. Dit verweer slaagt. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
4.5.
Volgens art. 7:23 lid 1 BW kan de koper geen beroep meer erop doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Blijkt aan de zaak een eigenschap te ontbreken die deze volgens de verkoper bezat, of heeft de afwijking betrekking op feiten die hij kende of behoorde te kennen maar die hij niet heeft meegedeeld, dan moet de kennisgeving binnen bekwame tijd na de ontdekking geschieden. Deze bepaling geldt blijkens de wetsgeschiedenis ook, mede ter bescherming van de belangen van de verkoper, voor iedere rechtsvordering van de koper die – en ieder verweer van de koper dat – feitelijk gegrond is op het niet beantwoorden van de afgeleverde zaak aan de overeenkomst, dus ook bedrog en/of dwaling. [1]
Wanneer heeft [eiser] de (door hem gestelde) gebreken ontdekt of redelijkerwijze kunnen ontdekken?
4.6.
In het onderhavige geval staat tussen partijen vast dat zowel [eiser] als [gedaagde] zich beroepsmatig bezighouden met aanbieden van autoreparaties en onderhoud. [eiser] is daarnaast ook apk-keurmeester. [gedaagde] biedt geen apk-keuringen aan. [eiser] had interesse in overname van het huurcontract van [gedaagde] en de zich in het pand bevindende bedrijfsinventaris. [eiser] wist dat [gedaagde] geen apk-keuringen verrichtte. De “apk-apparatuur” die tot de bedrijfsinventaris van [gedaagde] behoorde, was op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst ook niet in gebruik en niet aangesloten. Partijen hebben in de koopovereenkomst expliciet afgesproken dat de gekochte bedrijfsinventaris bij het tekenen van de overeenkomst in november 2022 zou overgaan op [eiser] . Niet in geschil is dat [eiser] de gelegenheid is geboden om alle apparatuur te testen of te controleren. Vast staat dat [eiser] de eerste 3 weken van januari 2023 nog heeft meegewerkt in het bedrijf en het hem ook in die periode vrij stond om alle apparatuur te testen. [eiser] heeft zelf op de mondelinge behandeling verklaard dat hij in deze periode al had ontdekt dat de remmenbank “niet functioneerde”. Desondanks heeft hij daarna het restant van de koopprijs van
€ 20.000,00 betaald. Vanaf 1 februari 2023 heeft [gedaagde] het pand verlaten en begon [eiser] zijn eigen bedrijf. Ook toen had hij alle gelegenheid om de apparatuur te testen. Hij stelt zelf ook dat hij dat heeft gedaan: hij sloot de apparatuur aan en kwam er toen achter dat de gekochte apparatuur “niet deugdelijk functioneerde en gebreken vertoonde”. Kennelijk was het simpelweg aansluiten van de apparatuur voldoende om tot die constatering te komen, wat de vraag oproept waarom hij dat in november 2022 niet heeft gedaan. Daarnaast heeft [eiser] aangevoerd dat in augustus 2023 de hefbrug het begaf.
4.7.
Op basis van deze feiten en omstandigheden stelt de kantonrechter vast dat [eiser] al in november 2022 de “gebreken” (voor zover die er zijn, zie daarvoor rechtsoverweging 4.3.) redelijkerwijs had kunnen ontdekken. Vast staat ook dat hij deze gebreken in ieder geval heeft ontdekt begin januari 2023 (de remmenbank), begin februari 2023 (de overige “apk-apparatuur”) en 16 augustus 2023 (de hefbrug).
Wanneer heeft [eiser] over de (vermeende) gebreken geklaagd?
4.8.
[eiser] heeft weliswaar aangevoerd dat hij begin februari 2023 telefonisch heeft geklaagd bij [gedaagde] , maar die heeft dat betwist. [gedaagde] stelt dat [eiser] pas eind maart 2023 boos heeft opgebeld, maar niet duidelijk was over wat er niet goed was met de apparatuur. De e-mail van de voormalige advocaat van [eiser] van 17 mei 2023 moet derhalve als het eerste klachtmoment worden beschouwd over de “apk-apparatuur” en de brief van 23 juli 2024 over de hefbrug.
4.9.
Dit is naar het oordeel van de kantonrechter (veel) te laat, zelfs indien als startdatum van de redelijke termijn het moment wordt gehanteerd waarop [eiser] de gebreken daadwerkelijk heeft ontdekt en niet het moment waarop hij ze redelijkerwijze had kunnen ontdekken. [eiser] had veel eerder kunnen en moeten klagen. Hij heeft dit niet gedaan, sterker nog, hij heeft na het moment dat hij het eerste gebrek constateerde zelfs nog een groot deel van de koopprijs voldaan.
Belangen van [gedaagde] bij beroep op klachtplicht
4.10.
[eiser] heeft, onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2011:BP8991 nog aangevoerd dat [gedaagde] geen belang heeft bij een beroep op schending van de klachtplicht. Dit verweer kan [eiser] niet baten. [gedaagde] heeft voldoende uiteengezet dat het niet voldoen aan de klachtplicht haar bewijspositie schaadt en dat zij investeringen heeft gedaan in haar nieuwe bedrijf, die zij misschien niet gedaan zou hebben als zij rekening had moeten houden met restitutie van een deel van de koopprijs aan [eiser] .
Conclusie: de vorderingen van [eiser] worden afgewezen
4.11.
Gelet op het voorgaande, wordt de vordering van [eiser] afgewezen. Alle door hem aangevoerde grondslagen (bedrog, dwaling en non-conformiteit) zijn immers qua feitencomplex gegrond op de stelling dat de afgeleverde zaken niet zouden voldoen aan de overeenkomst.
4.12.
Al hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Proceskostenveroordeling
4.13.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.

Voetnoten

1.Zie onder andere: ECLI:NL:HR:2007:AZ7617 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2007:AZ7617), NJ 2008/606 (Pouw/Visser), en (ECLI:NL:HR:2007:BB3733) Ploum/Smeets