ECLI:NL:RBLIM:2025:6441

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
11557942 \ CV EXPL 25-1044
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van eigenaar van een bromscooter voor schade aan geparkeerde auto na aanrijding

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een Honda, schadevergoeding van gedaagde, eigenaar van een bromscooter, na een aanrijding op 23 september 2024. De bromscooter, bestuurd door een derde, heeft schade veroorzaakt aan de geparkeerde auto van eiser. Gedaagde heeft de schade niet gemeld bij zijn verzekeraar en heeft niet betaald ondanks meerdere sommaties. Eiser vordert een bedrag van € 3.157,19, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde voert verweer en stelt dat hij de bromscooter in goed vertrouwen heeft meegegeven aan iemand die deze zou verkopen, en dat hij niet aansprakelijk is voor de schade. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde als eigenaar van de bromscooter aansprakelijk is op basis van artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994. De kantonrechter concludeert dat gedaagde zorgeloosheid heeft getoond door de scooter aan een derde te geven zonder toezicht. De vordering van eiser wordt toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van in totaal € 4.598,06, inclusief proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11557942 \ CV EXPL 25-1044
Vonnis van 2 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.C. Breuls,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: H.W.C. Brouwer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een voertuig merk Honda met kenteken [kenteken 1] .
2.2.
[gedaagde] was (in ieder geval op 23 september 2024) eigenaar van een bromscooter merk Sym, met kenteken [kenteken 2] , die was verzekerd bij Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: de scooter).
2.3.
Op 23 september [1] 2024 is de heer [naam] als bestuurder van de scooter van [gedaagde] tegen de geparkeerde auto van [eiser] aangereden, waardoor aan die auto schade is ontstaan.
2.4.
Door – onduidelijk gebleven - omstandigheden heeft [gedaagde] de schade niet gemeld bij zijn verzekeraar.
2.5.
[eiser] heeft de schade laten begroten door een schadeherstelbedrijf, dat de schade heeft vastgesteld op een bedrag van € 3.157,19 inclusief btw.
2.6.
Ondanks diverse sommaties om deze schade te vergoeden, heeft [gedaagde] niets betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.157,19, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] als eigenaar van de scooter aansprakelijk is voor de schade die aan zijn voertuig is toegebracht, ongeacht wie de scooter bestuurde toen de schade ontstond.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert het volgende aan. Hij is weliswaar de eigenaar van de scooter, maar hij had de scooter in goed vertrouwen meegegeven aan iemand die de scooter voor hem zou verkopen. [gedaagde] lijdt namelijk aan Alzheimer en diabetes en zijn been is geamputeerd en hij kon niet meer op de scooter rijden. Kennelijk heeft degene die de scooter zou verkopen deze laten berijden door de heer [naam] . [gedaagde] wist dat niet en had daar ook geen toestemming voor gegeven. Daarom vindt [gedaagde] dat hij niet aansprakelijk is en dat [eiser] zich moet wenden tot de heer [naam] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die in deze procedure beantwoord moet worden is of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade aan de auto van [eiser] . De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend en zal hieronder uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
4.2.
Ook al wordt dit artikel door [eiser] niet genoemd, de grondslag waarop deze vordering toewijsbaar is, kan gevonden worden in artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW). In dit artikel staat:
Indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan, niet door dat motorrijtuig vervoerde, personen of zaken, is de eigenaar van het motorrijtuig of — indien er een houder van het motorrijtuig is — de houder verplicht om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht, daaronder begrepen het geval dat het is veroorzaakt door iemand, voor wie onderscheidenlijk de eigenaar of de houder niet aansprakelijk is.
De eigenaar of houder die het motorrijtuig niet zelf bestuurt, is aansprakelijk voor de gedragingen van degene door wie hij dat motorrijtuig doet of laat rijden.
Het eerste en het tweede lid vinden geen toepassing ten aanzien van schade, door een motorrijtuig toegebracht aan loslopende dieren, aan een ander motorrijtuig in beweging of aan personen en zaken die daarmee worden vervoerd.
Dit artikel laat onverkort de uit andere wettelijke bepalingen voortvloeiende aansprakelijkheid.
4.3.
De regeling in artikel 185 WvW komt neer op een kwalitatieve aansprakelijkheid: de eigenaar of houder van een motorvoertuig is in die hoedanigheid aansprakelijk ongeacht of hij zelf de bestuurder was, tenzij er sprake is van overmacht. Voor degene die de schade lijdt betekent dit dat hij kan kiezen: Hij kan de eigenaar aanspreken op grond van artikel 185 WvW of de bestuurder op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad).
4.4.
[eiser] mocht er dus voor kiezen om [gedaagde] aan te spreken. Zijn auto stond geparkeerd tijdens de aanrijding en was dus niet in beweging. De uitzondering van lid 3 geldt daarom niet. Over de toedracht van het ongeval is weinig bekend, maar gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van overmacht aan de zijde van de bestuurder.
4.5.
De kantonrechter begrijpt uit het verweer van [gedaagde] nog dat hij zich erop beroept dat hij [naam] niet “heeft laten rijden” zoals in lid 2 van voornoemd artikel staat. Ook dat verweer slaagt niet. Van laten rijden in de zin van art. 185 lid 2 WvW is niet alleen sprake als de eigenaar van de auto er mee instemt dat die ander rijdt, maar ook als hij door zijn zorgeloosheid de ander de gelegenheid tot rijden heeft verschaft. [gedaagde] heeft volgens eigen zeggen zijn scooter met de bijbehorende sleutels meegegeven aan iemand om die voor hem te verkopen. Hij heeft daarmee de zeggenschap over de scooter volledig uit handen gegeven. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter te beschouwen als “zorgeloosheid”. Dat de heer [gedaagde] aan (beginnende) Alzheimer lijdt en dat daar misschien misbruik van is gemaakt, kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat dit een omstandigheid is die niet op [eiser] afgewenteld kan worden.
4.6.
Uit dit alles volgt dat [gedaagde] de schade aan [eiser] moet vergoeden. De hoogte van de schade is onderbouwd met het expertiserapport en niet betwist. Het gevorderde bedrag wordt toegewezen. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf de dag van de aanrijding (23 september 2024) en wordt ook toegewezen.
4.7.
Deze procedure was wellicht niet nodig geweest als [gedaagde] de schade eerder bij zijn verzekeraar had gemeld. Uit de conclusie van dupliek leidt de kantonrechter af dat dit inmiddels is gebeurd door de huidige gemachtigde. Dat neemt niet weg dat [eiser] intussen wel veel kosten heeft moeten maken om zijn schade vergoed te krijgen. [gedaagde] zal ook deze kosten aan [eiser] moeten vergoeden. Het gaat om de volgende kosten.
De buitengerechtelijke kosten
4.8.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. De gevorderde vergoeding is in overeenstemming met het tarief in het Besluit en is daarom redelijk. Daarom zal een bedrag van € 440,72 worden toegewezen.
De proceskosten
4.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
146,15
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.014,15

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.157,19, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 23 september 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 440,72 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.014,15, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.

Voetnoten

1.In de dagvaarding staat augustus, maar op de gegevens van de politie en het aanrijdingsformulier staat september.