ECLI:NL:RBLIM:2025:6475

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
C/03/342248 KG ZA 25-202
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een kort geding over de buitengerechtelijke ontbinding van een koopovereenkomst voor de bouw van hotel Croix de Bourgogne

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen CDB Valkenburg B.V. en de Gemeente Valkenburg aan de Geul. CDB vorderde een voorlopige voorziening om de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst door de gemeente ongedaan te maken. De gemeente had de overeenkomst ontbonden omdat CDB niet tijdig was gestart met de bouw van het hotel Croix de Bourgogne, ondanks eerdere toezeggingen. De rechtbank oordeelde dat er nader feitenonderzoek nodig was om te bepalen of de gemeente gerechtigd was tot ontbinding. De voorzieningenrechter concludeerde dat de omstandigheden te onduidelijk waren om een goed afgewogen oordeel te vellen in het kort geding, en dat de zaak beter in een bodemprocedure behandeld kon worden. Uiteindelijk werd de vordering van CDB afgewezen, en werd CDB veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die in totaal € 1.999,00 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/342248 / KG ZA 25-202
Vonnis in kort geding van 4 juli 2025
in de zaak van:
CDB VALKENBURG B.V.,
te Hilversum,
eisende partij,
hierna te noemen: CdB,
advocaat: mr. R.W. Janssen,
tegen:
GEMEENTE VALKENBURG AAN DE GEUL,
te Valkenburg aan de Geul,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaten: mr. V.P.M. Brouns en mr. L.J.W.P.F. Einig.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijlagen 1 tot en met 22,
- de producties 1 tot en met 15 van de gemeente,
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2025,
- de pleitnotitie van CdB,
- de pleitnota van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
CdB is een besloten vennootschap, opgericht op 13 april 2022. De aandeelhouders van CdB zijn WAAW BV (met als directeur grootaandeelhouder [naam 1] , hierna: [naam 1] ) en Capital Estates BV (met als directeur grootaandeelhouder [naam 2] , hierna: [naam 2] ). CdB is actief op het gebied van projectontwikkeling.
2.2.
Op 30 juni 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente het centrumplan “Hart voor Valkenburg” vastgesteld. Eén van de beslispunten was de (her)bouw van het hotel “Croix de Bourgogne”. Op 26 maart 2012 is het bestemmingsplan voor de herbouw van dit hotel vastgesteld.
2.3.
[naam 1] is – als architect – vanaf het begin nauw betrokken bij het plan om Croix de Bourgogne te realiseren. In 2015 heeft [naam 1] een werkmaatschappij van [naam 2] , zijnde 2Rocks Estate Holding BV (hierna: 2Rocks), naar voren geschoven om Croix de Bourgogne verder te gaan ontwikkelen. [naam 1] heeft met 2Rocks een architecten-overeenkomst getekend.
2.4.
Op 17 december 2015 heeft 2Rocks met de gemeente een koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) gesloten. Uit de koopovereenkomst blijkt onder meer dat:
  • de gemeente aan 2Rocks heeft verkocht een drietal percelen ( [kadastrale gegevens 1] , [kadastrale gegevens 1] en [kadastrale gegevens 2] gedeeltelijk) voor de realisatie van Croix de Bourgogne tegen een koopprijs van € 200.000,00;
  • de gemeente zich heeft gecommitteerd om de percelen bouwrijp te leveren;
  • de gemeente pas hoeft te leveren nadat 2Rocks heeft verklaard dat zij binnen drie maanden na kennisgeving overgaat tot realisatie van het hotel met dependances.
2.5.
In de daaropvolgende jaren zijn verschillende activiteiten door [naam 1] en [naam 2] verricht, zoals het aanvragen van vergunningen en het opstellen van bouw- en werktekeningen.
2.6.
Op 16 januari 2023 heeft CdB met 2Rocks een overeenkomst van contractovername gesloten, op basis waarvan 2Rocks de rechtsverhouding uit hoofde van de onder 2.4 genoemde koopovereenkomst op de wijze als bedoeld in artikel 6:159 BW aan CdB heeft overgedragen, gelijk CdB die rechtsverhouding heeft aanvaard.
2.7.
Op 24 april 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (vertegenwoordigers van) de gemeente en [naam 1] / [naam 2] . Tijdens dit overleg zijn onder meer de volgende afspraken gemaakt:
  • ‘start bouw’ wordt gesteld op 15 januari 2024;
  • de bouwtijd wordt, in tegenstelling tot de koopovereenkomst, verkort tot maximaal 24 maanden;
  • voor zover noodzakelijk worden wijzigingen ten aanzien van de oorspronkelijke koopovereenkomst vastgelegd in een addendum op de koopovereenkomst.
2.8.
Na de contractovername (van 2Rocks door CdB) hebben de gemeente en CdB twee addenda op de koopovereenkomst gesloten, namelijk ‘Addendum I’ op 12 december 2023 en ‘Addendum II’ op 19 januari 2024.
2.9.
In Addendum I zijn de gemeente en CdB onder meer het volgende overeengekomen:
[…]
Artikel 1. Koop
[…]
4. Koper dient de bouwwerkzaamheden af te ronden binnen
vierentwintig (24)maanden na de aanvang daarvan,
zulks op straffe van een boete van EUR 500,- (zegge: vijfhonderd euro) met een maximum van EUR 250.000,- voor elke dag dat de oplevering de voornoemde termijn van vierentwintig maanden overschrijdt en onverminderd het recht van Verkoper om terzake nakoming en schadevergoeding te vorderen.
5. Uitvoering van de
voormelde bouwwerkzaamheden geschiedt in overleg met de Gemeente op zodanige wijze dat eventuele overlast in en om het stadscentrum zoveel als redelijkerwijze mogelijk is, zoveel mogelijk wordt beperkt. De gemeente bepaalt daarbij de route van het bouwverkeer. Koper zal een planning van de bouwwerkzaamheden overhandigen, waaruit blijkt dat de duur van de bouwwerkzaamheden van het Project op zichzelf bezien geen overmatige hinder voor de omgeving zal veroorzaken.
De aanvang van bouw wordt bepaald op het moment van eerste feitelijke (bouw)werkzaamheden door of vanwege Koper aan of ter plaatse van het Project.
2.10.
In Addendum II zijn de gemeente en CdB onder meer het volgende overeengekomen:
[…]
Artikel 2 - Aanvullende bepaling
2.1
De Koopovereenkomst en het Addendum I worden aangevuld met de volgende bepalingen:
Artikel 26 - Levering onder ontbindende voorwaarde
26.1
De (overeenkomst van) koop en levering van het Verkochte word aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat de Koper niet uiterlijk op 1 maart 2024 (hierna: de Long Stop date) is gestart met Start Bouw (hierna: de Ontbindende Voorwaarde).
26.2
De voorwaarden als bedoeld in 26.1 geldt pas als vervuld als de Verkoper een aan de Koper gericht schriftelijk beroep doet op de vervulling van de Ontbindende Voorwaarde.
26.3
Door het in vervulling gaan van de Ontbindende Voorwaarde, is de overeenkomst van verkoop, koop en levering als vervat in de koopovereenkomst, addenda en de Akte van Levering ontbonden.
26.4
De eigendom van het Verkochte keert alsdan terug bij de Verkoper.
26.5
In geval van het in vervulling gaan van de Ontbindende Voorwaarde zal de Koper geen enkel recht hebben op betaling ven enige vergoeding wegens aan het Verkochte aangebrachte verbeteringen of enige andere Investering of betaling in verband met het Verkochte, anders dan dat de Verkoper de Koopprijs minus de Reserveringsvergoeding zal restitueren aan de Koper.
[…]
2.11.
Op of omstreeks 15 januari 2024 zijn de in 2.4 genoemde percelen aan CdB geleverd.
2.12.
Op 1 maart 2024 heeft CdB bouwhekken geplaatst op of rondom voornoemde percelen. Deze bouwhekken zijn in april 2024 weer door CdB verwijderd.
2.13.
De gemeente heeft (voorheen en nadien) bij CdB meerdere malen verzocht om informatie over de planning en voortgang. CdB heeft geen planning bij de gemeente ingeleverd.
2.14.
In het voorjaar van 2024 heeft CdB toegezegd te zullen starten met de bouw op
2 september 2024. CdB is die toezegging niet nagekomen.
2.15.
In oktober 2024 heeft de gemeente [bedrijfsnaam] opdracht gegeven te onderzoeken of hotel Croix de Bourgogne binnen de gestelde termijn van 24 maanden na de start van de werkzaamheden (aldus uiterlijk 1 maart 2026) kon worden afgerond. Het onderzoeksrapport van [bedrijfsnaam] van 7 november 2024 concludeert dat de minimale bouwtijd voor de realisatie van hotel Croix de Bourgogne 22,8 maanden bedraagt, gerekend vanaf de datum van het rapport.
2.16.
Bij brief van 12 december 2024 heeft CdB aangegeven dat zij zich kan verenigen met de door [bedrijfsnaam] in diens rapport geschetste bouwtermijnen.
2.17.
Op 20 december 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (vertegenwoordigers van) de gemeente en CdB. In het daarvan gemaakte gespreksverslag staat onder meer het volgende:
[…]
Het doel van dit gesprek is om van CdB Valkenburg BV duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of zij bereid en in staat is de bouwwerkzaamheden ten behoeve van het project uiterlijk 1 maart 2026 af te ronden.

2.Evaluatie huidige stand van zaken

 [naam 1] neemt namens CdB Valkenburg BV het woord en bevestigt dat CdB heeft nagelaten tijdig te beginnen met de werkzaamheden.
[…]

3.Haalbaarheid binnen de resterende termijn

 [naam 1] en [naam 2] bevestigen meermaals dat de bouwwerkzaamheden ten behoeve van het project onmogelijk per 1 maart 2026 gereed kunnen en zullen zijn.
 Zonder optimalisaties en versnellingen in het bouwproces achten [naam 1] en [naam 2] een oplevering per 1 mei 2027 op zijn vroegst realistisch, mits alle voorbereidende werkzaamheden, waaronder de financiering, aandelenoverdracht aan Somersault, kadastrale grensaanwijzing, totstandkoming aannemingsovereenkomst en bouwaansluitingen door Enexis vóór 1 april 2025 gereed/afgerond zijn en de aannemer per mei 2025 is gestart met de bouw. Mét optimalisaties en versnellingen zou de afronding van de bouwwerkzaamheden ten behoeve van het project mogelijk met 2 á 3 maanden vervroegd kunnen worden naar ca. 1 maart 2027. […]

4.Koopovereenkomst en juridische consequenties

 Zijdens de gemeente is meermaals benadrukt dat afronding van de bouwwerkzaamheden per uiterlijk 1 maart 2026 voor haar van groot belang is. Zulks is in de voorbije jaren meermaals aan CdB Valkenburg BV gecommuniceerd. Tussen partijen is in confesso afronding van de bouwwerkzaamheden ten behoeve van het hotel Croix de Bourgogne met annexen per
1 maart 2026 een hoofdverplichting is uit de tussen partijen gesloten overeenkomst en Addenda I en II.
 [naam 1] en [naam 2] realiseren zich, en benoemen dit ook uitdrukkelijk, dat niet-nakoming van koopovereenkomst vanwege het niet per 1 maart 2026 kunnen afronden van de bouwwerkzaamheden ten behoeve van het hotel juridische gevolgen kan hebben, zoals een beëindiging/ontbinding van het project en/of het verbeuren van contractuele boetes. Nu zij uit mededeling van [naam 1] en [naam 2] moet afleiden dat nakoming conform de koopovereenkomst gestelde termijn van 1 maart 2026 niet langer mogelijk is, sluit de gemeente niet uit dat zulks kan leiden tot een beëindiging/ontbinding en/of het verbeuren van boetes.
[…]
2.18.
Bij e-mails van 23 december 2024 en 9 januari 2025 heeft de gemeente wederom bij CdB aangedrongen op het overleggen van een (bouw)planning, laatstelijk op een uiterste datum van op 31 januari 2025. CdB heeft geen (bouw)planning bij de gemeente ingeleverd.
2.19.
Bij aan CdB gerichte brief van 4 februari 2025 heeft de gemeente de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen.

3.Het geschil

3.1.
CdB vordert, uitvoerbaar bij voorraad op alle dagen en uren, als onmiddellijke, voorlopige voorziening:
de gemeente te gelasten de buitengerechtelijke ontbinding van 4 februari 2025 in te trekken, althans de gemeente te gelasten de buitengerechtelijke ontbinding (anderszins) ongedaan te maken, althans de gemeente te gelasten jegens eiseres te handelen alsof er geen sprake is van een buitengerechtelijke ontbinding, althans in goede justitie een beslissing te nemen ten aanzien van de buitengerechtelijke ontbinding waardoor CdB een (verdere) aanvang kan nemen met de bouwactiviteiten, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte van een dag voor iedere dag dat de gemeente hiermee binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 1.000.000,00;
de gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag van volledige voldoening.
3.2.
De gemeente voert verweer. De gemeente concludeert tot niet-ontvankelijkheid van CdB, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van CdB, met veroordeling van CdB in de proces- en nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of CdB ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de aard van de zaak een spoedeisend belang. Dat belang is, bezien vanuit CdB, erin gelegen dat de gemeente ervoor heeft gekozen om de koopovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, terwijl door CdB (althans [naam 1] en [naam 2] ) al ruim 15 jaar activiteiten zijn ontplooid en investeringen zijn gedaan om Croix de Bourgogne te realiseren. CdB staat nu bij de gemeente voor een gesloten deur, terwijl er volgens CdB een (bouw)team in de startblokken staat om een aanvang te maken met de bouw van het hotel. Aannemelijk is dat die situatie niet vanzelfsprekend meer aan de orde is indien de uitkomst van een bodemprocedure moet worden afgewacht.
Is toewijzing van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd, vooruitlopend op een bodemprocedure?
4.3.
De voorzieningenrechter moet in dit kort geding beoordelen of toewijzing van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is, vooruitlopend op (het oordeel in) een nog te entameren bodemprocedure. Bij het treffen van een dergelijke voorziening moeten de belangen van beide partijen worden meegewogen, terwijl in ogenschouw moet worden genomen dat als uitgangspunt geldt dat in deze kortgedingprocedure geen plaats is voor (nader) feitenonderzoek en bewijslevering.
4.4.
Bij dat laatste wringt de schoen. Hoewel de voorzieningenrechter vanuit het standpunt van CdB begrijpt dat zij een oordeel wenst over de toelaatbaarheid van de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst, is sprake van een omvangrijk dossier met meerdere belangen en een lange voorgeschiedenis. Veel daarin benoemde omstandigheden zijn (nu nog) te onduidelijk om op grond daarvan, rekening houdend met de belangen van beide partijen, een goed afgewogen oordeel te kunnen vellen. De voorzieningenrechter zal hier een paar relevante omstandigheden uitlichten, zoals:
de vraag of CdB met het plaatsen van de bouwhekken op 1 maart 2024 heeft gehandeld op een wijze zoals genoemd in artikel 6:23 BW,
de vraag of het de gemeente, gelet op de afspraken die zijn gemaakt in de koopovereenkomst en de addenda, nog wel was toegestaan om de (wettelijke) buitengerechtelijke ontbinding in te roepen,
en indien de vraag onder b. bevestigend wordt beantwoord:
of de buitengerechtelijke ontbinding door de gemeente gerechtvaardigd is.
Het plaatsen van de bouwhekken op 1 maart 2024
4.5.
Uit artikel 26 van Addendum II (zie hiervoor onder 2.10) volgt – kort gezegd – dat de koop- en leveringsovereenkomst wordt aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat CdB niet uiterlijk op 1 maart 2024 is gestart met ‘start bouw’. In dit kader heeft CdB gesteld dat zij op 1 maart 2024 op aandringen van de gemeente bouwhekken rondom het bouwterrein heeft geplaatst, maar dat dit de nodige commotie in de gemeente tot gevolg heeft gehad en de door CdB ingeschakelde omgevingsmanager onheus werd bejegend, waarna CdB de bouwhekken in april 2024 weer heeft verwijderd. Volgens CdB heeft de gemeente het plaatsen van de bouwhekken aangemerkt als ‘start bouw’.
Hiertegenover heeft de gemeente aangevoerd dat zij CdB niet heeft aangespoord om te starten met de bouw. Daartoe bestond geen aanleiding, want als CdB niet tijdig zou beginnen met de realisatie, zouden de percelen immers terug geleverd moeten worden aan de gemeente. Volgens de gemeente zijn de bouwhekken niet geplaatst met de bedoeling daadwerkelijk te beginnen met de feitelijke realisatie van Croix de Bourgogne, maar heeft CdB de bouwhekken geplaatst als kunstgreep om de vervulling van de contractueel overeengekomen ontbindende voorwaarde uit artikel 26 van Addendum II te beletten en aan de gevolgen hiervan – ontbinding van de overeenkomst – te ontkomen.
4.6.
Artikel 6:23 lid 1 BW bepaalt dat wanneer de partij die bij de niet-vervulling belang had, de vervulling heeft belet, de voorwaarde geldt als vervuld, indien redelijkheid en billijkheid dit verlangen. De voorzieningenrechter acht niet uitgesloten dat, indien het beroep van de gemeente op dit artikel slaagt, een bodemrechter zal oordelen dat de aan CdB geleverde percelen op grond van artikel 26 van Addendum II aan de gemeente moeten worden terug geleverd, nog daargelaten de vraag hoe de bodemrechter, indien dit beroep niet zou slagen, zal oordelen over de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst door de gemeente. In dit verband moet dus worden onderzocht of de bouwhekken ‘voor de bühne’ zijn geplaatst of niet. Daarvoor is nader (feiten)onderzoek nodig, omdat de voorzieningenrechter op basis van de stellingen van partijen thans niet kan beoordelen of de ene opvatting aannemelijker is ten opzichte van de andere opvatting. Voor een dergelijk nader (feiten)onderzoek is de kortgedingprocedure niet de aangewezen procedure, een bodemprocedure is dan de aangewezen route.
Impliciete uitsluiting van de wettelijke mogelijkheid om buitengerechtelijk te ontbinden?
4.7.
CdB heeft gesteld dat de gemeente niet kón overgaan tot de buitengerechtelijke ontbinding, omdat de gemeente bij vertraging van de realisatie van het hotel recht heeft op een door CdB te betalen boete, en daarnaast het recht heeft om nakoming en schadevergoeding te vorderen, op grond van artikel 1 lid 4 van Addendum I (zie hiervoor onder 2.9). Gelet daarop, en omdat partijen (andere) ontbindingsmogelijkheden uitdrukkelijk zijn overeengekomen, moet in lijn met de afspraken worden aangenomen dat partijen impliciet hebben uitgesloten dat de gemeente het recht toekomt om de koopovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden.
De gemeente daarentegen deelt die opvatting niet. Zij heeft aangevoerd dat het wettelijke ontbindingsrecht slechts dan wordt uitgesloten indien partijen dat uitdrukkelijk en ondubbelzinnig zijn overeengekomen. Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd. De overeengekomen boete is slechts een prikkel tot nakoming. De bewoordingen “onverminderd het recht op…” bevestigen juist dat partijen niet hebben beoogd de wettelijke remedies uit te sluiten.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze discussie tussen partijen beoordeeld moet worden met toepassing van de Haviltex-maatstaf, die inhoudt dat niet alleen de letterlijke bewoordingen van een overeenkomst van belang zijn, maar ook de betekenis die partijen aan de tekst hebben gegeven en wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten, met andere woorden: wat partijen bedoeld hebben overeen te komen. Dat laatste is in de gegeven omstandigheden onduidelijk en vergt nader onderzoek: partijen staan hierin immers lijnrecht tegenover elkaar. Voor de nadere duiding van hetgeen partijen (wel of niet) bedoeld hebben overeen te komen, is daarom eveneens nader (feiten)onderzoek nodig, mogelijk door middel van het horen van betrokkenen als getuigen of anderszins.
Is de buitengerechtelijke ontbinding in het licht van alle omstandigheden gerechtvaardigd?
4.9.
CdB heeft gesteld dat een overschrijding van enkele maanden (bij een traject dat al 16 jaar loopt) een dermate vergaande actie als een buitengerechtelijke ontbinding niet rechtvaardigt en in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, ook omdat de gemeente moet beseffen dat zij CdB daarmee met een behoorlijke schadepost opzadelt. Het snijdt volgens CdB geen hout om een overeenkomst nog te ontbinden indien daar reeds (deels) uitvoering aan is gegeven.
Hiertegenover heeft de gemeente aangevoerd dat zij zich bij herhaling coulant heeft opgesteld in eerdere fases van het project. Maar ten aanzien van de bouwtermijn is op uitdrukkelijk verzoek van CdB zelf gekozen voor een harde, objectief toetsbare verkorte termijn van 24 maanden, waarbij de mogelijkheid tot ontbinding in geval van niet-nakoming is behouden. Niet de gemeente, maar CdB heeft bovendien aangedrongen op de verkorte bouwtijd. Gelet daarop slaagt het beroep op de redelijkheid en billijkheid niet, aldus de gemeente.
4.10.
De voorzieningenrechter begrijpt dat deze kwestie pas om de hoek komt kijken indien een bodemrechter tot het oordeel komt dát de gemeente de koopovereenkomst buitengerechtelijk kon ontbinden en partijen deze optie niet hebben uitgesloten. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De vraag of de voorziene overschrijding van de bouwtermijn in de gegeven omstandigheden (waaronder met name een omvangrijk, duur project met een lange voorbereidingstijd en daarmee gepaard gaande inspanningen en investeringen) een volledige ontbinding van de koopovereenkomst rechtvaardigt, kan in dit kort geding niet gemakkelijk beantwoord worden. Daarvoor moeten alle ins en outs voor het voetlicht worden gebracht, zoals het antwoord op de vragen:
  • in hoeverre CdB daadwerkelijk klaar is/was om een aanvang te maken met de bouw van Croix de Bourgogne. De gemeente heeft aangegeven dat zij daar geen vertrouwen (meer) in heeft, omdat zij CdB telkens om een (overeengekomen) planning verzocht, maar die niet van CdB kreeg;
  • uit wiens koker de afgesproken verkorting van de bouwtermijn van 36 naar 24 maanden komt. De gemeente heeft aangevoerd dat het CdB zelf is geweest die dit heeft voorgesteld, terwijl CdB heeft gesteld dat dit op aandringen van de gemeente is overeengekomen.
Het is in het licht hiervan niet ondenkbaar dat het antwoord op deze vragen van belang is voor en meeweegt in de beoordeling van het antwoord op de vraag of de buitengerechtelijke ontbinding gerechtvaardigd is. Ook ten aanzien van deze kwesties geldt echter dat de feiten nog niet zijn uitgekristalliseerd en dat daarvoor nader onderzoek nodig is, dat niet in onderhavige kortgedingprocedure kan worden verricht.
Conclusie
4.11.
Gelet op al het voorgaande dient het door CdB gevorderde te worden afgewezen.
Proceskosten
4.12.
CdB is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt CdB in de proceskosten van de gemeente van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als CdB niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.
JPW