ECLI:NL:RBLIM:2025:650

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
C/03/328260 / FA RK 24-862
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wijziging voornaam van minderjarige in het kader van identiteitsontwikkeling

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een beschikking gegeven inzake de wijziging van de derde voornaam van een minderjarige, geboren in 2017. Verzoekers, de moeder en de vader, hebben verzocht om de wijziging van de voornaam [voornaam 2] in [voornaam 1]. Dit verzoek is ingediend omdat de naam [voornaam 2] negatieve associaties oproept bij de moeder, die een traumatische relatie heeft met haar moeder, de oma van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de vader gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat de minderjarige bij hen verblijft. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de emotionele impact van de naam op de minderjarige en de ouders. De rechtbank oordeelde dat er sprake is van een zwaarwichtig belang voor de wijziging van de voornaam, aangezien de minderjarige hinder ondervindt van haar huidige derde voornaam. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en gelast dat de wijziging van de voornaam wordt doorgegeven aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen, zodat deze kan worden toegevoegd aan de geboorteakte. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 14 januari 2025
Zaaknummer: C/03/328260 / FA RK 24-862
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
verder te noemen: de vader,
beiden wonend in [woonplaats] ,
samen te noemen: verzoekers
advocaat mr. N.M.F. Statnik, kantoorhoudend in Sittard, gemeente Sittard-Geleen.

1.Verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift ingekomen op 27 februari 2024;
- het F9-formulier van verzoekers van 25 juli 2024.
- de mondelinge behandeling van 14 januari 2025 waar zijn verschenen:
-verzoekers, bijgestaan door mr. C.A.J.E. Habets waarnemend voor mr. Statnik.

2.De feiten

Uit de relatie van verzoekers is op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] [minderjarige] geboren (verder te noemen: [minderjarige] ) geboren. Verzoekers oefenen samen het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] en [minderjarige] verblijft bij hen.
De geboorteakte van [minderjarige] komt voor in het register van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen in het jaar 2017 onder aktenummer 1A0274.
In de basisregistratie personen zijn verzoekers en [minderjarige] geregistreerd met de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de wijziging zal gelasten van de derde voornaam van [minderjarige] in [voornaam 1] en de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen zal gelasten deze wijziging aan de geboorteakte toe te voegen.
Ter onderbouwing van hun verzoek hebben verzoekers het volgende naar voren gebracht.
De naam [voornaam 2] verwijst naar oma moederszijde en roept dusdanige negatieve en vervelende herinneringen op bij met name de moeder, maar ook bij de vader, dat verzoekers wijziging van die naam wensen. De aard van de geuite kritiek van oma moederszijde op het gezinsleven van de moeder, haar samengestelde gezin en haar kinderen maakt dat de moeder onder geen beding meer wenst dat [minderjarige] een voornaam heeft die verwijst naar oma moederszijde. Telkens wanneer de moeder de voornaam [voornaam 2] leest of ergens moet opgeven roept dit een voor de moeder niet te relativeren associatie met oma moederszijde op en wordt zij er pijnlijk aan herinnerd dat zij in de ogen van oma moederszijde niets goed kan doen. Deze associatie ervaart de moeder als traumatisch en zeer stressvol. Zij wil op geen enkele wijze meer aan oma moederszijde herinnerd worden. De relatie tussen de moeder en oma moederszijde is verbroken. Verzoekers achten de kans op herstel van deze relatie nihil. Daarbij is het een feit dat [minderjarige] wel nog de naam van de moeder van [voornaam 1] draagt. Voorkomen dient te worden dat [minderjarige] opgroeit met de naam van een persoon met wie zij geen enkele relatie heeft. Dit kan mogelijk problemen opleveren in het kader van haar identiteitsontwikkeling. Zij draagt op die manier immers een directe verwijzing naar een zeer negatief verleden met zich mee. Dit achten verzoekers niet in het belang van [minderjarige] . Zij heeft juist, mede gelet op haar identiteitsontwikkeling, belang bij een naam die een positieve lading heeft, zoals de naam [voornaam 1] , die naar de moeder verwijst. [minderjarige] is door verzoekers op de hoogte gesteld van de lopende procedure, dit op een bij haar leeftijd passende wijze. [minderjarige] weet niet beter dan dat zij één oma en één opa heeft, namelijk die van vaderszijde. Zij heeft geen positieve connectie met oma moederszijde en noemt haar ook niet oma tegenover verzoekster maar ‘jouw moeder’. Er is geen wederzijdse affectie tussen oma moederszijde en [minderjarige] . [minderjarige] geeft aan dat zij het leuk zou vinden om als derde voornaam de naam [voornaam 1] te krijgen.

4.De beoordeling

Artikel 1:4 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft de rechter de (discretionaire) bevoegdheid op verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger de wijziging te gelasten van de voornamen van de betrokken persoon. Voor een dergelijke wijziging dient een voldoende zwaarwichtig belang te bestaan. Bepalend bij de vraag of sprake is van een zwaarwichtig belang, is de mate van ongemak en/of overlast die de betrokkene in het dagelijks leven van zijn voornamen ondervindt. Daarbij dienen alle feiten en omstandigheden te worden meegewogen. Daarnaast dient het verzoek te worden getoetst aan artikel 1:4 lid 2 BW. Beoordeeld moet worden of de gewenste voornamen niet ongepast zijn of overeenstemmen met bestaande geslachtsnamen, tenzij deze tevens gebruikelijke voornamen zijn.
In de onderhavige zaak hebben verzoekers als wettelijke vertegenwoordigers van [minderjarige] een verzoek tot wijziging van de derde voornaam van [minderjarige] ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekers met de door hen gegeven toelichting op het verzoek in het verzoekschrift en hun aanvullende toelichting ter zitting op overtuigende wijze naar voren hebben gebracht dat [minderjarige] in bijzondere mate hinder en ongemak ervaart van haar derde voornaam [voornaam 2] . De breuk met oma grootmoederszijde is weliswaar van langer geleden maar de emoties die daarbij spelen zijn ter zitting overduidelijk zichtbaar bij verzoekers en geven de intensiteit van de achterliggende problematiek weer. De naam [voornaam 2] die verwijst naar oma moederszijde associëren verzoekers met negatieve en vervelende herinneringen en wordt door hen als stressvol ervaren. [minderjarige] heeft, net als verzoekers en de andere kinderen binnen het gezin van verzoekers, geen band met oma moederszijde. Ook heeft zij geen positieve associatie met oma moederszijde en met haar derde voornaam [voornaam 2] . De gewenste derde voornaam [voornaam 1] legt de positieve connectie tussen de moeder en [minderjarige] vast en [minderjarige] zou het leuk vinden die naam als derde voornaam te krijgen.
Gelet op het voorgaande hebben verzoekers het zwaarwichtig belang bij de door hen verzochte wijziging van die voornaam voldoende aangetoond. Niet gebleken is van beletselen als bedoeld in artikel 1:4 lid 2. Het verzoek tot wijziging van de voornaam zal dan ook worden toegewezen, in die zin dat de derde voornaam [voornaam 2] wordt gewijzigd in [voornaam 1] .
Ingevolge artikel 1:4 lid 4 BW geschiedt de wijziging van de voornamen doordat van de beschikking een latere vermelding aan de akte van geboorte van de betrokken persoon wordt toegevoegd, overeenkomstig artikel 1:20a lid 1 BW. In verband daarmee dient de griffier niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen in wiens registers de geboorteakte van [minderjarige] voorkomt.

5.De beslissing

De rechtbank:
gelast de wijziging van de voornamen van [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017, in die zin dat de derde voornaam [voornaam 2] wordt gewijzigd in de [voornaam 1] , zodat zij voortaan [minderjarige] zal heten;
bepaalt dat de griffier niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen, dit in verband met de toevoeging aan de geboorteakte van [minderjarige] van de latere vermelding betreffende de wijziging van haar derde voornaam.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.M.L.C. Vos-Limpens, griffier, op 14 januari 2025 en op schrift gesteld op 23 januari 2025.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.