ECLI:NL:RBLIM:2025:6569

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
ROE 22/813
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor varkenshouderij niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belanghebbendheid

Op 24 juni 2025 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel. De eiser, die op ongeveer 1600 meter afstand van een varkenshouderij woont, heeft beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning voor het veranderen van de varkenshouderij en het bouwen van een nieuwe varkensstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen zienswijze heeft ingediend tijdens de voorbereidingsprocedure en dat hij geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van het bestreden besluit. Hierdoor is hij niet als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank heeft zich gebaseerd op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is gesteld dat in omgevingsrechtelijke zaken de niet-indiening van een zienswijze niet tegen belanghebbenden kan worden ingeroepen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van de eiser niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk is beoordeeld. De eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/813

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

24 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel, verweerder

(gemachtigde: G.J.M. Duijvestijn).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [vestigingsplaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

1. Vergunninghoudster heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het veranderen van een varkenshouderij en het bouwen van een varkensstal aan de [adres] in [plaats] . Met het bestreden besluit van 8 februari 2022 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met twee verweerschriften. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep van eiser, gevoegd met zaaknummer 22/839, op 24 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben voor de onderhavige zaak deelgenomen: eiser, de gemachtigde van verweerder, [naam] namens vergunninghoudster en de gemachtigde van vergunninghoudster. Vervolgens zijn de zaken gesplitst en heeft de rechtbank in deze zaak onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. Verweerder stelt dat eiser niet als belanghebbende bij het bestreden besluit is aan te merken, omdat hij geen rechtstreekse feitelijke gevolgen van het bestreden besluit ondervindt aangezien hij in vogelvlucht op ongeveer 1600 meter van de veehouderij van vergunninghoudster woont.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Het bestreden besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt, met partijen, vast dat eiser geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht. Niet gebleken is dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Gelet op artikel 6:13 van de Awb zou het beroep van eiser daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In haar uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3-4.8, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, echter overwogen dat in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de voorbereidingsprocedure neergelegd in afdeling 3.4 van de Awb is toegepast, artikel 6:13 van de Awb niet zal worden tegengeworpen aan belanghebbenden.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of het beroep van eiser ontvankelijk is, is dus beslissend of hij belanghebbende is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een omgevingsvergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis zijn voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand, zijn de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, van belang. Zo nodig worden die factoren in onderlinge samenhang bekeken. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.3.
Eiser woont op ongeveer 1600 meter van de veehouderij van vergunninghoudster en hij heeft geen zicht op de veehouderij. Ook voor het overige is het de rechtbank niet gebleken dat eiser feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit die het bestreden besluit toestaat. Dit betekent dat eiser niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Om die reden staat het niet indienen van een zienswijze over het ontwerp-besluit in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiser, op grond van artikel 6:13 van de Awb. Het beroep van eiser moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2025 door mr. M.B.L. van der Weele, voorzitter, en mr. A. Snijders en mr. S.A. Lemmens, leden, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier.
voorzitter
De griffier is verhinderd om dit proces-verbaal te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 08 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.