ECLI:NL:RBLIM:2025:6658

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
ROE 23/3663
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor mantelzorgwoning en belangenafweging

In deze zaak gaat het om een beroep van een bedrijf tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een mantelzorgwoning. De rechtbank Limburg heeft op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer ROE 23/3663. De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden voor het binnenplans afwijken van de bestemmingsplanregels is voldaan en dat de belangenafweging die aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag ligt, deugdelijk is. De eisers, die in de directe nabijheid van de mantelzorgwoning zijn gevestigd, hebben aangevoerd dat de vergunning hen in hun bedrijfsvoering zou belemmeren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gebruiksmogelijkheden van het perceel van eisers niet zodanig worden beïnvloed dat verweerder gehouden was om medewerking aan afwijking van het bestemmingsplan te onthouden. Het beroep is ongegrond verklaard. Tevens is er een schadevergoeding toegekend aan de derde-partij wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/3663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025

in de zaak tussen

[eiser], eiser, en
[eiseres], eiseres, te [woonplaats 1] , hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. M.I.J. Toonders),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (L.), verweerder,
(gemachtigde: mr. S.N.J. Kerkhoff).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats 2] ,
(gemachtigde: mr. F.M.A. van der Loo).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een mantelzorgwoning op het perceel [perceel ] te [plaats] .
Bij besluit van 24 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar dat eisers tegen het primaire besluit hebben gemaakt ongegrond verklaard en het primaire besluit onder verbetering van de motivering in stand gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken ROE 21/3115 en 23/756 plaatsgevonden op 11 februari 2025. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres is vertegenwoordigd door eiser en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 8 december 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, (bouwen) en c, (strijdig gebruik) in verbinding met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo en artikel 27.4.1 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2018’(het bestemmingsplan) een omgevingsvergunning verleend voor een mantelzorgwoning op het perceel [perceel ] te [plaats] onder de daaraan verbonden voorschriften. Verweerder heeft daarbij vastgesteld dat de onderhavige mantelzorgwoning inclusief de bestaande bijbehorende bouwwerken een gezamenlijke oppervlakte hebben van 292 m². Op grond van artikel 27.2.2, onder a, van het bestemmingsplan mag de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 125 m². Omdat de reeds gebouwde mantelzorgwoning niet geheel in het achtererfgebied bij de woning [perceel ] ligt, is de woning niet omgevingsvergunningvrij. Bij het primaire besluit is van artikel 27.2.2, onder a, van het bestemmingsplan afgeweken.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de door eisers tegen het primaire besluit gemaakte bezwaren gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit onder verbetering van de motivering in stand gelaten. Bij het bestreden besluit is onder meer een notitie van 4 oktober 2023 van [naam] gevoegd waarin is ingegaan op de milieuaspecten geluid en geur. Op basis daarvan heeft verweerder geconcludeerd dat de geur- en geluidsaspecten niet aan vergunningverlening in de weg staan.
Twee keer op de aanvraag beslist?
4. Eisers voeren om te beginnen aan dat verweerder ten onrechte twee keer op de aanvraag heeft beslist. Dat leiden eisers af uit het feit dat onder de omgevingsvergunning die onderdeel uitmaakt van de beslissing op bezwaar een bezwaarclausule is opgenomen.
5. Verweerder heeft verduidelijkt dat het opnemen van een bezwaarclausule een vergissing was. Tegen het bestreden besluit stond beroep open en eisers hebben beroep daartegen ingesteld. De rechtbank stelt met verweerder vast dat er niet twee keer op de aanvraag is beslist en dat eisers door de fout van verweerder niet zijn benadeeld. Eisers hebben immers tijdig beroep ingesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Niet voldaan aan de voorwaarden voor binnenplans afwijken en ontoereikende belangenafweging?
6. Eisers betogen verder dat aan de voorwaarden verbonden aan de binnenplanse bevoegdheid om van de bestemmingsplanregels af te wijken, niet wordt voldaan.
6.1.
Eisers wijzen er om te beginnen op dat voor de onderhavige mantelzorgwoning geen specifiek inpassingsplan als bedoeld in artikel 27.4.1 aanhef en onder c, onder 1, van het bestemmingsplan is opgesteld. Verweerder had zich volgens eisers niet op het standpunt mogen stellen dat kon worden volstaan met geldende inrichtingsplan. Dat is ook nog steeds niet uitgevoerd, aldus eisers. Verder kan daaraan ook geen uitvoering meer worden gegeven omdat daarin wordt uitgegaan van de aanplant van een boom op de plaats waar nu de mantelzorgwoning is gerealiseerd. Ten slotte hebben eisers aangevoerd dat niet alleen onbegrijpelijk is waarom verweerder geen nieuw, specifiek op dit bouwplan gericht inrichtingsplan vereist, maar bij het bestreden besluit zelfs de voorschriften over de uitvoering van het geldend inrichtingsplan en de sloop van overtollige bebouwing heeft geschrapt.
6.2.
Verder heeft verweerder volgens eisers ontoereikend onderbouwd dat de verruiming van de bouwmogelijkheden uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is en geen extra belemmeringen voor omliggende bedrijven oplevert. Eisers hebben bij het beroepschrift een memo van G&Oconsult gevoegd waarin is vermeld dat de geurbelasting bij de mantelzorgwoning 2,78 ouE/m³ als 98-percentiel bedraagt. De geurbelasting ligt dus ruim boven de maximaal toelaatbare norm van 2 ouE/m³ als 98-percentiel, zoals opgenomen in de geldende veranderingsvergunning milieu van 15 augustus 2019. Verder wordt, zoals ook [naam] heeft vermeld, niet aan richtafstand van 100 meter uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering voldaan. Dat de mantelzorgwoning volgens verweerder voor eisers geen extra beperking oplevert in vergelijking met de maximale planologische mogelijkheden op het perceel van de mantelzorgwoning, neemt niet weg dat aan die voorwaarde voor gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid niet is voldaan, aldus eisers. Omdat eisers in hun bedrijfsmogelijkheden worden beperkt is met hun belangen onvoldoende rekening gehouden.
7. De rechtbank overweegt over deze beroepsgronden als volgt.
8. Op grond van artikel 27.4.1 (vergroten woning en bijbehorende bouwwerken) van het bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan voor het vergroten van de inhoud van een woning en/of het vergroten van de toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, onder de voorwaarden dat:
Sprake is van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering die in verhouding staat tot de verruiming van de bouwmogelijkheden, waarvoor geldt dat:
ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering een inrichtingsplan wordt opgesteld waarmee burgemeester en wethouders instemmen;
de verruiming van de bouwmogelijkheden vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
de verruiming van de bouwmogelijkheden niet leidt tot extra belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;
Landschappelijk inpassingsplan (voorwaarde c, onder 1)
9. De rechtbank is van oordeel dat het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond in de weg staat en overweegt daarover als volgt. In voormeld artikel is bepaald dat de bestuursrechter slechts van vernietiging kan en moet afzien, als de geschonden rechtsnorm kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich er op beroept. Er moet een verband bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant (uitspraken van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:847 (Hellendoorn), 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4324 (Baarn Noord)).
10. Eiser heeft op zitting verklaard dat hij de mantelzorgwoning vanuit zijn woning niet kan zien. Hij heeft ook geen probleem met de woning op zich. Hij wil niet dat door een nieuwe woning dichterbij zijn bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden worden belemmerd. De rechtbank stelt vast dat door het bosgebied rond het bedrijf van daar uit geen direct zicht bestaat op het perceel van [derde-partij] . Eisers kunnen zich daarom niet beroepen op de gestelde schending van de rechtsregel dat sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing en van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering die in verhouding staat tot de verruiming van de bouwmogelijkheden. Deze norm strekt namelijk niet tot bescherming van hun belangen. Omdat deze beroepsgrond reeds hierom niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, laat de rechtbank die verder onbesproken.
Milieuhygiënische aanvaardbaarheid (voorwaarde e)
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat is voldaan aan de afwijkingsvoorwaarden dat de verruiming van de bouwmogelijkheden vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is en niet leidt tot extra belemmeringen voor het bedrijf van eiseres. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onder verwijzing naar het rapport van [naam] van 4 oktober 2023, zoals nader toegelicht in het aanvullend rapport 23 januari 2024, op goede gronden op het standpunt gesteld dat de verruiming van de bouwmogelijkheden vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is. Het bedrijf van eisers is een bedrijf in milieucategorie 3.2 volgens de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’. Daarvoor geldt een richtafstand van 100 meter uitgaande van de gebiedstypering ‘rustige woonwijk/rustig buitengebied’. Aan die richtafstand wordt in dit geval niet voldaan. Daarom is nader onderzocht of de mantelzorgwoning uit milieuhygiënisch ruimtelijk inpasbaar is. Bij de mantelzorgwoning is sprake van een hedonisch gewogen geurbelasting als gevolg van de diverse geur emitterende activiteiten van het bedrijf van eisers van circa 1,8 ouE(H)/m³. De door eisers geraadpleegde deskundige G&O Consult heeft bij de mantelzorgwoning een geurbelasting van 2,78 ouE/m³ berekend, wat na hedonische weging een geurbelasting van 1,96 ouE(H)/m³ (als 98-percentiel) oplevert. Door [naam] is toegelicht dat deze waardes voldoen aan de grenswaarde voor nieuwe situaties in gemengd gebied van 2 ouE(H)/m³ als 98-percentiel. Omdat verweerders gemeente geen eigen geurbeleid heeft, is bij het vorenstaande aangesloten bij ‘Brabants geurbeleid’ [1] . Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat verweerder als referentie geen aansluiting mocht zoeken bij dat Brabantse beleid. Op basis van deze benadering kan het woon- en leefklimaat ter plaatse van de mantelzorgwoning als acceptabel worden beoordeeld. Aan de onderhavige voorwaarde voor gebruikmaking van de bevoegdheid binnenplans af te wijken is daarom voldaan.
Extra belemmeringen voor het bedrijf van eiseres (voorwaarde f)
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook terecht aangenomen dat de mantelzorgwoning niet leidt tot extra belemmeringen voor het bedrijf van eiseres. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het gevolg van zijn besluit terecht afgezet tegen de maximale planologische mogelijkheden. Voor de vraag of sprake is van extra belemmeringen moet beoordeeld worden wat op grond van het bestemmingsplan op het perceel van [derde-partij] mag worden gebouwd. Het hele perceel heeft een woonbestemming en dus zijn in het bestemmingsplan de bouwmogelijkheden in het erf/achtererf-gebied niet beperkt [2] . In dit geval is de enige strijd met het bestemmingsplan dat de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken na de bouw van de mantelzorgwoning meer dan 125 m², namelijk 292 m² bedraagt. De mantelzorgwoning heeft een oppervlakte van circa 100 m². Verweerder heeft verder toereikend onderbouwd dat in het achtererfgebied bij de woning [perceel ] eveneens een mantelzorgwoning realiseerbaar was die volledig vergunningvrij zou zijn en die dichter bij het bedrijf van eiseres zou komen te liggen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de ‘verruiming van de bouwmogelijkheden’ in dit geval geen ‘extra’ belemmering voor het bedrijf van eiseres oplevert ten opzichte van wat het bestemmingsplan rechtstreeks toelaat dan wel van wat zonder omgevingsvergunning eveneens zou kunnen worden gebouwd. In beide situaties zou overigens geen milieutoets kunnen worden gedaan.
15. Uit het voorgaande volgt dat aan de hiervoor geformuleerde voorwaarden om binnenplans af te wijken is voldaan. De daartegen gerichte beroepsgronden slagen niet.
Ligt aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning een deugdelijke belangenafweging ten grondslag? Worden eisers in verhouding tot de met het bestreden besluit te dienen doelen onevenredig in hun (bedrijfs)belangen geschaad?
16. De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit een deugdelijke belangenafweging ten grondslag ligt en dat de daartegen gerichte beroepsgrond niet slaagt. Gebleken is naar het oordeel van de rechtbank dat eisers door het verlenen van de omgevingsvergunning in het concrete geval niet onevenredig in hun (bedrijfs)belangen worden geschaad. Daarover overweegt zij als volgt.
17. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en dat hij de betrokken belangen moet afwegen. Bij beantwoording van de rechtsvraag of het bevoegd gezag zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de ruimtelijke gevolgen van een project (niet) zodanig zijn dat daarom de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd, moet beoordeeld worden wat er op grond van het geldend bestemmingsplan ter plaatse maximaal mogelijk is. Aan de hand daarvan moet beoordeeld worden of de rechtzoekende door het verlenen van een vrijstelling wordt benadeeld.
18. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de gebruiksmogelijkheden van het perceel van eisers door de realisatie van de mantelzorgwoning zodanig worden beïnvloed dat verweerder gehouden was om medewerking te onthouden aan het afwijken van het bestemmingsplan. Zoals hiervoor is overwogen, staat het bestemmingsplan niet in de weg aan het (vergunningvrij) oprichten van een bijbehorend bouwwerk dichterbij het bedrijf van eisers dan de mantelzorgwoning. Voor zover eisers betogen dat de uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan op hun perceel biedt als gevolg van de mantelzorgwoning in conflict komen met de uitgangspunten van het bestemmingsplan, wordt overwogen dat deze uitgangspunten niet af kunnen doen aan de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan aan [derde-partij] biedt [3] .
19. Voor de woning [perceel ] is in de revisievergunning van 22 maart 2007 een geurnorm van 4 geureenheden (2 odourunits) per m³ (20°C, vochtig) als 98-percentiel van de uurgemiddelde waarden op jaarbasis vastgesteld. Die geurnorm geldt niet voor de mantelzorgwoning maar bij het verlenen van een (veranderings)vergunning zal het bevoegd gezag met die nieuwe woning rekening moeten houden. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij concrete uitbreidingsplannen hebben waaraan de mantelzorgwoning in de weg staat. Laatstelijk hebben eisers in 2023 bij de provincie een aanvraag voor een veranderingsvergunning milieu ingediend. Gesteld noch gebleken is dat die milieu omgevingsvergunning niet wordt/kan worden verleend door de gestelde extra belemmering door de mantelzorgwoning.
Ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar toegekend?
20. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte geen proceskosten in bezwaar vergoed omdat het bezwaar van eisers gegrond is verklaard en het primaire besluit is herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, aldus eisers.
21. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
22. De rechtbank stelt vast dat verweerder het primaire besluit niet heeft herroepen. De omgevingsvergunning is immers op basis van een gewijzigde motivering in stand gelaten. Voor een vergoeding van proceskosten op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb heeft verweerder daarom terecht geen grond gezien. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
23. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
24. De derde-partij heeft op zitting verzocht om schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. In deze zaak is sprake van een opvolgende bezwaar- en beroepsprocedure. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden mag in dat geval maximaal 2 jaar duren. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelingsduur rechtvaardigen. Het recht op schadevergoeding geldt ook voor de derde-partij in een procedure [4] .
25. Voor het onderhavige geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van de derde-partij door verweerder op 10 augustus 2022 tot de datum van deze uitspraak zijn ongeveer 2 jaar en 11 maanden verstreken. Nu er sprake is van een langere termijn dan de hiervoor bedoelde 2 jaar, dient per instantie te worden bezien of er sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door verweerder afgerond 15 maanden geduurd (bestreden besluit verzonden op 30 oktober 2023). De behandeling van het beroep heeft vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 8 december 2023 1 jaar en 7 maanden geduurd, waarop de periode van minnelijk overleg van 3 maanden in mindering dient te worden gebracht. De behandeling van het beroep bij de bestuursrechter heeft 2 maanden korter geduurd dan de maximale termijn. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn in de fase bij verweerder afgerond 7 maanden bedraagt. Niet gebleken is dat die langere behandelingsduur bij verweerder gerechtvaardigd was.
26. Uitgangspunt in de jurisprudentie is dat er een schadevergoeding is aangewezen van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. In totaal is de termijn met 7 maanden overschreden. De derde-partij heeft daarom recht op een schadevergoeding van afgerond € 1.000,-. Dat bedrag wordt volledig toegerekend aan verweerder en dient door verweerder aan de derde-partij te worden betaald.
27. Omdat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn (mondeling) ter zitting is gedaan en dit verder (naast de enkele opmerking dat de redelijke termijn is overschreden) ter zitting inhoudelijk niet is besproken, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding een afzonderlijk punt daarvoor toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan
[derde-partij] van € 1,000,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A. Timmers, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 juli 2025
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 juli 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Beleidsregel industriële geur Noord-Brabant d.d. december 2018.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1693, r.o. 6.3.
3.Uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2713, r.o. 7.1.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017, ECLI:NL: RVS:2017:246.