ECLI:NL:RBLIM:2025:6775

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
11303825 \ CV EXPL 24-4641
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van aannemingsovereenkomst en schadevergoeding bij tekortkoming in uitvoering

In deze zaak vordert eiser, [eiser], een verklaring voor recht dat de overeenkomst van aanneming met gedaagde, H.O.D.N. [handelsnaam], buitengerechtelijk is ontbonden. De procedure is gestart na een geschil over de uitvoering van werkzaamheden aan de dakgoten van de woning van eiser. Eiser heeft in april 2023 een overeenkomst gesloten met gedaagde, die de dakgoten zou renoveren. Gedaagde heeft een factuur van € 16.431,80 gestuurd, waarvan eiser een deel heeft betaald. Echter, na een ongeval van de vader van gedaagde, zijn de werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd. Eiser heeft herhaaldelijk om voortgang gevraagd, maar gedaagde heeft niet adequaat gereageerd. Uiteindelijk heeft eiser de overeenkomst op 27 februari 2024 buitengerechtelijk ontbonden en vordert hij terugbetaling van het betaalde bedrag van € 12.357,80, plus buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de ontbinding gerechtvaardigd is. Gedaagde wordt veroordeeld tot terugbetaling van het betaalde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens moet gedaagde de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11303825 \ CV EXPL 24-4641
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: D. Shakir,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [handelsnaam],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.H.I. Degens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 17
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord met twee producties
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] , die op dat moment nog handelende onder de naam [handelsnaam] , sluiten in april 2023 een overeenkomst van aanneming, waarbij [gedaagde] de dakgoten dient te renoveren van de woning van [eiser] aan de [adres] te [woonplaats 1] .
2.2.
Bij factuur van 23 april 2023 brengt [gedaagde] € 16.431,80 (incl. BTW) in rekening bij [eiser] . Van dit bedrag betaalt [eiser] € 12.357,80 (op 24 april 2023 € 9.506,- en op 14 juli 2023 € 2.851,-).
2.3.
Op 7 augustus 2023 valt de vader van [gedaagde] , vlak nadat hij met de werkzaamheden aan het dak is begonnen, van een steiger. [eiser] vraagt diezelfde dag via WhatsApp aan [gedaagde] om te helpen het dak dicht te maken. Op 8 augustus 2023 herhaalt [eiser] dit verzoek. [gedaagde] antwoordt dan dat hij, kort gezegd, andere dingen aan zijn hoofd heeft. Op 13 augustus 2023 vraagt [eiser] hoe het met de vader van [gedaagde] is, hoe het nu verder gaat met de werkzaamheden en hij meldt dat vier stuks ‘zink’ de verkeerde maat hebben. [gedaagde] reageert daarop dat de maten volgens hem juist zijn en dreigt de werkzaamheden stop te zetten als [eiser] [gedaagde] blijft ‘lastig vallen’.
2.4.
Op 30 augustus 2023 heeft de zwager van [gedaagde] het dak dichtgemaakt. Op 4 oktober 2023 informeert [eiser] naar de stand van zaken. [gedaagde] antwoordt dat hij dit niet weet.
2.5.
Bij brief van 11 oktober 2023 deelt (de gemachtigde van) [eiser] [gedaagde] mee dat pas één strekkende meter van het project is afgerond, dat de zwager van [gedaagde] heeft bevestigd dat het zinkwerk verkeerd is opgemeten en dat volgens een derde partij – [naam bedrijf] , ingeschakeld door de zwager van [gedaagde] – het door [gedaagde] geleverde hout van onvoldoende kwaliteit is en ongeschikt is voor een dak. Verder verzoekt [eiser] [gedaagde] om:
‘a.
Binnen één week na heden per e-mail te bevestigen dat u de werkzaamheden wilt voortzetten zoals u met cliënt bent overeengekomen. Ik verzoek u om met een schriftelijk plan van aanpak te komen over wanneer welke werkzaamheden zullen worden uitgevoerd.
b. Binnen drie weken na heden de bovengenoemde werkzaamheden deugdelijk, met in
achtneming van kwaliteitsnormen, uit te voeren.’
2.6.
[gedaagde] reageert diezelfde dag met het volgende bericht:
Ten eerste de werkzaamheden zouden ook afgemaakt worden dat is ook telefonisch aan meneer doorgegeven. Maar meneer liegt ten eerste zoiezo over de begin datum van werk want ze zijn eerder begonnen en hout enzo is op woorden en keuze van de klant besteld. Hij wou dat hout en ook de zink maten zijn via de klant gekomen want hij had al een zinkengoot dus daar hebben wij de maten van overgenomen van hem. Verder heeft de klant enkel voor de materialen betaald en nog niks voor maakloon. Ik zal u alle bewijzen meesturen. Verder heeft mijn zwager ook niet gezegd wat meneer beweert in u brief.
2.7.
Op 24 oktober 2023 reageert de gemachtigde van [eiser] als volgt:
In uw reactie geeft u aan dat u de werkzaamheden wilt afronden. U bent echter onduidelijk over wanneer welke werkzaamheden zullen worden uitgevoerd. In dit verband wijs ik u op het schrijven van 11 oktober 2023, waarin cliënt u drie weken de tijd heeft gegeven om de werkzaamheden af te ronden. U heeft tot uiterlijk 1 november de tijd om de werkzaamheden naar behoren en met inachtneming van de kwaliteitsnormen uit te voeren. Voldoet u niet aan dit verzoek dan bent u in verzuim en behoudt cliënt zich het recht voor de overeenkomst (gedeeltelijk) te ontbinden of een andere aannemer opdracht te geven het overeengekomen werk uit te voeren en de kosten daarvan op u te verhalen als vervangende schadevergoeding. (…) Cliënt is, in tegenstelling tot u, geen professionele partij. Weliswaar heeft cliënt u gevraagd hout te leveren, maar dan wel hout dat geschikt is voor een dak. Het is aan u als professionele partij om materialen te leveren die geschikt zijn voor het maken van een dak. Zoals gezegd blijkt het geleverde hout niet te voldoen aan de eisen en kwaliteiten die cliënt mag verwachten van hout voor een dak. Mocht u van mening zijn dat dit het geval is, dan verzoek ik u dit standpunt ondersteund met bewijsmateriaal aan mij voor te leggen. Bovendien heeft u zelf, samen met uw vader, de metingen verricht.
2.8.
[gedaagde] reageert niet meer op het bericht van 24 oktober 2023, waarna [eiser] de overeenkomst van aanneming bij brief van 27 februari 2024 buitengerechtelijke ontbindt. [eiser] deelt in deze brief mede dat, anders dan [gedaagde] beweert, het betaalde bedrag van
€ 12.357,80 niet enkel kan zien op materiaalkosten. [eiser] wijst erop dat een ander bedrijf voor dezelfde materialen slechts € 1.376,86 rekent. [eiser] deelt mede dat hij inmiddels een andere aannemer heeft gevonden die bereid is het werk af te ronden, maar niet met de materialen van [gedaagde] . [eiser] verzoekt [gedaagde] € 12.357,80 binnen vijftien dagen aan [eiser] terug te betalen, waarna hij een afspraak kan maken om de materialen op te halen.
2.9.
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is op 6 maart 2024 geregistreerd dat [gedaagde] zijn eenmanszaak heeft opgeheven per diezelfde datum.
2.10.
[gedaagde] heeft op 7 maart 2024 als volgt gereageerd:
‘Heb van u de aangetekende brief ontvangen. Daarin staat mooi vermeld dat meneer [eiser]
u cliënt €12.357,80 wilt terug ontvangen. Dit kan en gaat echter ook niet gebeuren om de
volgende punten:
Punt1: meneer [eiser] u cliënt wou zelf niet dat wij de werkzaamheden deden hervatten.
Punt2: de betaalde som is niet alleen voor materialen. Meneer eist alles terug terwijl de
geleverde materialen niet meer te gebruiken zijn. En werkuren niet gratis zijn. En steiger
huur eveneens niet.
Punt3: er zal dus van de som de materialen afgetrokken worden aangezien we deze niet
meer kunnen gebruiken.
Punt4: verder zullen wij van de som moeten aftrekken de gewerkte uren van twee
ingehuurde zzp’ers aan 45€ het uur de gewerkte dagen.
Punt5: van de som zal steiger huur voor de dagen dat deze daar heeft gestaan afgetrokken
worden.
Al deze punten opgenoemd te hebben stellen wij voor om het te laten zoals het is. Mocht u
cliënt iets anders willen of andere optie hebben dan hoor ik dat van u. Want het bedrag
word niet volledig terug betaald en meneer wou niet dat wij het werk deden afmaken.’
2.11.
[eiser] reageert vervolgens op dit bericht met een e-mail van 9 april 2024.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
Primair
1. voor recht te verklaren dat de overeenkomst tussen partijen buitengerechtelijk is ontbonden per 27 februari 2024, dan wel voor zover de kantonrechter zal oordelen dat
buitengerechtelijke ontbinding niet correct is, alsnog de overeenkomst tussen partijen
te ontbinden;
2. € 12.357,80 van [gedaagde] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum verzuim tot en met de dag der algehele voldoening;
3. € 898,58 van [gedaagde] ter zake buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening.
Subsidiair vordert [eiser] voor recht te verklaren dat de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk is ontbonden en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 11.857,80 en € 893,58 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen de wettelijke rente.
Primair en subsidiair vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, inclusief salaris gemachtigde.
3.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door het werk niet volledig en/of deugdelijk uit te voeren. [gedaagde] is in verzuim. [gedaagde] heeft slechts één strekkende meter werk uitgevoerd. Dit is volgens [eiser] verwaarloosbaar. De overeenkomst is ontbonden, waardoor er ongedaanmakings-verbintenissen zijn ontstaan. Voorzover de kantonrechter gehele ontbinding niet redelijk acht, vordert [eiser] gedeeltelijke ontbinding en stelt hij voor € 500,- in mindering te brengen op het totale bedrag.
3.3.
[gedaagde] voert bij gelegenheid van antwoord aan dat het betaalde bedrag van € 12.357,80 ziet op de materialen en dat het niet eerlijk is als [gedaagde] alles moet terugbetalen, terwijl [eiser] de materialen nog heeft. [gedaagde] stelt dat het niet zijn intentie is om niet te betalen en dat hij dit ook beseft.
3.4.
Bij conclusie van dupliek stelt [gedaagde] dat hij nimmer heeft erkend dat hij aan [eiser] zou moeten betalen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] uiteindelijk een offerte aanvaard met een bedrag zonder BTW. Dit is volgens [gedaagde] de offerte onder productie 10 van de dagvaarding. De offerte onder productie 2 van de dagvaarding is vals, aldus [gedaagde] . [gedaagde] stelt dat een all-in-prijs overeengekomen is, dat dit in de bouw gebruikelijk is en er niet met losse facturen voor materialen wordt gewerkt. Volgens [gedaagde] volgt uit de offerte onder productie 10 dat het aanbetaalde bedrag van € 9.506,- ziet op materialen en het resterende bedrag van € 4.074,- op het resterende materiaal en maakloon. De door [eiser] genoemde kosten voor materialen zien op onbewerkte materialen en dat maakt deze kosten niet vergelijkbaar zijn met de door [gedaagde] in rekening gebrachte materiaalkosten. Volgens [gedaagde] wilde hij de werkzaamheden afronden, nadat zijn vader was hersteld, maar wilde [eiser] daar niet op wachten. Daarom is het aan [eiser] zelf te wijten dat de werkzaamheden niet zijn afgerond. De vader van [gedaagde] mocht van [eiser] de werkzaamheden niet meer afronden. Volgens [gedaagde] volgt impliciet uit de offerte van [naam bedrijf] dat deze firma de door [gedaagde] op maat gemaakte dakgoten zal gebruiken of inmiddels heeft gebruikt. [gedaagde] stelt dat er een vermoeden is geweest dat asbest verwerkt zat in het dak. [gedaagde] betwist dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. De door [eiser] gestelde tekortkoming rechtvaardigt ontbinding van de overeenkomst volgens [gedaagde] niet. [gedaagde] stelt dat de betalingen niet onverschuldigd zijn, dat hij weldegelijk werkzaamheden heeft verricht en [gedaagde] niet gehouden is tot betaling van
€ 12.357,80.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Opvallend aan het verweer van [gedaagde] is, dat zijn antwoord beperkt is en zijn conclusie van dupliek uitgebreid. De bedoeling van de wetgever, zoals deze is verwoord in artikel 128 lid 3 Rv, is dat alle inhoudelijke verweren tegen de vordering meteen bij gelegenheid van antwoord (dus in dit geval tijdens de rolzitting van 18 september 2024 toen [gedaagde] in persoon is verschenen) naar voren worden gebracht. De reden daarvan is, dat op die wijze doelmatig geprocedeerd kan worden. Had [gedaagde] voldaan aan artikel 128 lid 3, dan had [eiser] immers bij conclusie van repliek op alle verweren van [gedaagde] kunnen reageren. [gedaagde] heeft echter bij conclusie van dupliek niet alleen zijn eerdere stellingen nader toegelicht (wat uiteraard is toegestaan), maar daarnaast nieuwe stellingen opgeworpen, die ook nog eens deels afwijken van de stellingen die [gedaagde] in zijn mondeling antwoord heeft ingenomen. De kantonrechter kan met nieuwe stellingen echter geen rekening houden, omdat er na de conclusie van dupliek in beginsel geen gelegenheid meer is nog te reageren op elkaars stellingen. Dat geldt in elk geval voor de stelling van [gedaagde] dat productie 2 van de dagvaarding valselijk is opgesteld door [eiser] . Deze stelling heeft [gedaagde] niet eerder naar voren gebracht, maar deze stelling zou, als die al correct zou zijn, de beoordeling niet anders maken, zoals hierna zal blijken.
4.2.
[gedaagde] heeft in zijn antwoord erkend dat hij in elk geval
ietszal moeten betalen aan [eiser] . Dat is een gedeeltelijke erkenning van de vordering van [eiser] . Tenzij deze erkenning door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd, kan [gedaagde] daarop niet meer terugkomen. [gedaagde] stelt niet dat hij de erkenning niet in vrijheid heeft afgelegd of heeft gedwaald. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] de vordering van [eiser] gedeeltelijk erkent. Deze erkenning houdt in dat [gedaagde] bereid is ‘iets’ te betalen aan [eiser] .
4.3.
[gedaagde] stelt in zijn mondelinge antwoord dat [eiser] betaald heeft voor het grootste deel van de materialen, dat het niet eerlijk is als hij alles moet terugbetalen,
want[eiser] heeft de materialen nog. Dit is de centrale stelling van [gedaagde] . [gedaagde] betwist niet dat de overeenkomst van aanneming buitengerechtelijk is ontbonden. Pas onder randnummer 25 van de conclusie van dupliek stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat een ontbinding niet gerechtvaardigd is gelet op de ernst van de tekortkoming.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is dit standpunt van [gedaagde] te laat aangevoerd en in strijd met zijn eerder stellingname. De vraag is ook wat [gedaagde] wenst te bereiken, indien de kantonrechter mee zou gaan in zijn redenering. In dat geval zou [gedaagde] de op hem rustende verplichting alsnog moeten nakomen. [gedaagde] heeft echter zijn eenmansbedrijf met ingang van 6 maart 2024 opgeheven. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de op hem rustende verbintenis nog kan nakomen en zo ja, daartoe bereid is.
4.5.
Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat de tekortkoming niet van geringe betekenis is. Op 7 augustus 2023 is de vader van [gedaagde] van de steiger gevallen. Dit bracht [gedaagde] , maar ook [eiser] in een lastige situatie. Op 7, 8 en 13 augustus 2023 heeft [eiser] [gedaagde] om hulp gevraagd en gemeld dat het zink verkeerd is opgemeten. [gedaagde] heeft in zijn reactie medegedeeld dat de maten kloppen, gedreigd alles af te breken als [eiser] [gedaagde] ‘lastig zou blijven vallen’, dat [eiser] heeft betaald voor de materialen en dat die zijn geleverd. Pas op 30 augustus 2023 is de zwager van [gedaagde] bij [eiser] langs geweest om alles waterdicht te maken. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit al rijkelijk laat. [gedaagde] had, ook al was de val van zijn vader een ernstige gebeurtenis die begrijpelijk de nodige emotie heeft veroorzaakt en zorgen met zich heeft gebracht, in eerder stadium een derde kunnen inschakelen, indien hij zelf niet in staat was om ervoor te zorgen dat het dak waterdicht werd afgedicht. Vervolgens gebeurt er echter niets meer aan de zijde van [gedaagde] . Bij brief van 11 oktober 2023 is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken de werkzaamheden alsnog deugdelijk uit te voeren. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan, ook niet na de e-mail van [eiser] van 24 oktober 2023. Sterker, [gedaagde] heeft helemaal niet meer gereageerd op deze e-mail. Omdat een reactie van [gedaagde] uitbleef, door [gedaagde] geen enkel perspectief werd geboden op voltooiing, was [eiser] op 27 februari 2024 gerechtigd de overeenkomst te ontbinden. Dat [eiser] er op dat moment ‘klaar’ mee was, is volledig te begrijpen. De onder 1 verzochte verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
4.6.
[gedaagde] heeft (eerst bij conclusie van dupliek) gesteld dat [eiser] in een gesprek met [gedaagde] (toen hij de ladder op kwam halen) heeft aangeboden dat zijn vader, na herstel, de werkzaamheden zou hervatten, maar dat [eiser] dit zou hebben geweigerd. Dit gesprek zou, gelet op de WhatsAppberichten, eind augustus/begin september 2024 moeten hebben plaatsgevonden. Echter, op 22 september 2024 vraagt [eiser] wat het plan is om verder te gaan. Daarop antwoordt [gedaagde] dat [eiser] contact op moet nemen met zijn vader. Op 4 oktober 2024 herhaalt [eiser] zijn vraag wat de stand van zaken is, waarop [gedaagde] antwoordt
‘Ik weet dat niet’. De eerst bij dupliek aangevoerde stelling dat door [gedaagde] is aangeboden om het werk te voltooien, volgt niet uit de feitelijke gang van zaken. [gedaagde] heeft ook verder geen bewijs aangeboden. Deze stelling van [gedaagde] leidt dan ook niet tot een ander oordeel. Dat zelfde geldt voor de stelling van [gedaagde] dat [eiser] een andere partij opdracht zou hebben gegeven de werkzaamheden af te ronden. Uit randnummers 7 en 9 volgt dat voor [eiser] de maat vol was, omdat [gedaagde] de werkzaamheden niet afrondde. Dit verzuim van [gedaagde] heeft geleid tot de buitengerechtelijke ontbinding. De stelling dat [eiser] vóór de buitengerechtelijke ontbinding derden heeft ingeschakeld om de werkzaamheden af te ronden is door [eiser] betwist en het is aan [gedaagde] om die stelling te bewijzen. [gedaagde] heeft geen bewijsmiddelen van deze stelling in het geding gebracht, noch bewijs aangeboden.
4.7.
Ingevolge artikel 6:271 BW bevrijdt een ontbinding de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties. In artikel 6:272 BW is bepaald dat indien de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt, daarvoor een vergoeding in de plaats treedt ten belope van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst.
4.8.
[gedaagde] zal hetgeen door [eiser] is betaald dienen terug te betalen. [eiser] zal het materiaal moeten teruggeven aan [gedaagde] , hetgeen [eiser] ook heeft aangeboden. [gedaagde] zal het gehele bedrag moeten terugbetalen. [eiser] zal immers ook al het geleverde materiaal aan [gedaagde] moeten teruggeven ( [gedaagde] zal dit moeten ophalen bij [eiser] ). Volgens [gedaagde] ziet het gehele betaalde bedrag immers op materiaal. Dat [gedaagde] één strekkende meter aan werkzaamheden heeft uitgevoerd, materialen heeft bewerkt en kosten heeft gemaakt voor het opzetten van een steiger etc. leidt de kantonrechter er niet toe te oordelen dat [gedaagde] een lager bedrag terug dient te betalen. Het is immers aan [gedaagde] te wijten dat hij de klus niet heeft voltooid; [eiser] kan daar niets aan doen en heeft enkel ongemak gehad als gevolg van het nalaten van [gedaagde] . Daarbij heeft [gedaagde] ook geen beroep gedaan op artikel 6:272 BW en geen inzicht verschaft in de waarde van de werkzaamheden die zijn verricht.
4.9.
Al hetgeen [gedaagde] voor het overige heeft aangevoerd doet daar niet aan af. Hieronder bespreekt de kantonrechter de overige argumenten van [gedaagde] .
4.10.
Volgens [gedaagde] ziet het betaalde bedrag op materialen (randnummers 8 en 10 conclusie van dupliek). Volgens [eiser] heeft [gedaagde] dit onvoldoende onderbouwd omdat hij geen facturen heeft verstrekt die zien op de materialen en omdat uit een offerte van een derde partij blijkt dat de kosten voor de materialen veel lager liggen. [eiser] heeft verder gesteld dat, ongeacht de discussie over de vraag of het betaalde bedrag enkel ziet op materiaal of niet, de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden hetgeen leidt tot ongedaanmakingsverbintenissen. Zoals hiervoor is overwogen leidt dit tot de ongedaanmakingsverbintenissen zoals deze onder 4.8 zijn weergegeven.
4.11.
[gedaagde] stelt eerst bij gelegenheid van dupliek dat uit de offerte van [naam bedrijf] volgt dat [eiser] de op maat gemaakte dakgoten zal gebruiken of inmiddels heeft gebruikt en dat deze niet terug geleverd kunnen worden. In de offerte van [naam bedrijf] staat
‘alle zinken dakgoten slopen en vervangen met nieuwe goten’. De stelling van [gedaagde] klopt dus niet. In de offerte staat dat er nieuwe goten zullen worden gebruikt.
4.12.
De discussie over het al dan niet bestaande vermoeden van asbest op het dak raakt niet de kern van het geschil en leidt niet tot een ander oordeel. [gedaagde] heeft het vermoeden van asbest vóór deze procedure nooit als reden genoemd waarom de werkzaamheden niet konden worden hervat.
4.13.
[gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld om aan [eiser] € 12.357,80 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 maart 2024. Dit is vijftien dagen na de buitengerechtelijke ontbinding; de dag dat de termijn die door [eiser] aan [gedaagde] is gesteld in de brief van 27 februari 2024 is verstreken.
4.14.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 898,58 worden toegewezen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen met ingang van 27 augustus 2024, zijnde de dag van betekening van de dagvaarding.
4.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.790,39

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen partijen per 27 februari 2024 buitengerechtelijk is ontbonden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 12.357,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van
14 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 898,58 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf 27 augustus 2024, de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.790,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
BM