ECLI:NL:RBLIM:2025:6780

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
11470682 \ CV EXPL 25-197
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een openstaande factuur in het kader van een koopovereenkomst

In deze zaak vordert de eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.V.J.M. Bonnie, betaling van een openstaande factuur van € 1.639,02 van de gedaagde partij, die in persoon procedeert. De eiseres heeft materialen geleverd aan de gedaagde, maar betaling is uitgebleven. De gedaagde heeft in eerdere communicatie aangegeven te zullen betalen, maar betwist de ontvangst van de sommatiebrieven en de levering van de goederen. De kantonrechter heeft de feiten en stellingen van beide partijen beoordeeld. De eiseres heeft facturen overgelegd en gesteld dat de gedaagde de goederen online heeft besteld via haar website. De gedaagde heeft de bestellingen niet betwist, maar eist een afleverbon met handtekening als bewijs van ontvangst. De kantonrechter oordeelt dat een getekende afleverbon niet vereist is voor de levering en dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer. De vordering van de eiseres wordt toegewezen, inclusief de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11470682 \ CV EXPL 25-197
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. W.V.J.M. Bonnie,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 26 september 2024 stuurt de gemachtigde van [eiseres] per e-mail een sommatiebrief naar [gedaagde] .
2.2.
Op 26 september 2024 stuurt [gedaagde] een e-mail naar [eiseres] met de volgende inhoud:
“(…)
We gaan komende maand betalen.
Moet je wel die gestoorde met zijn mail weglaten.
Idioot gedrag van ze.
(…)”
Gevolgd door een e-mail van dezelfde datum met de volgende - voor zover relevant - inhoud:
“(…)
Met die idioten doen we geen zaken!
Komende maand gaan we betalen.
Aan jullie en iet aan Idioten.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.639,02, bestaande uit een hoofdsom van € 1.345,23, buitengerechtelijke kosten van € 194,63 en wettelijke handelsrente van € 99,16, te vermeerderen met rente en proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft materialen geleverd aan [gedaagde] , maar hiervan is betaling uitgebleven. De bestellingen van de materialen heeft plaatsgevonden via de website van [eiseres] waarvan [gedaagde] een login heeft. Op de sommatiebrieven van (de gemachtigde van) [eiseres] heeft [gedaagde] naar [eiseres] gereageerd dat hij aan [eiseres] zal betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en voert aan dat er geen afleverbonnen met handtekening voor ontvangst zijn overgelegd. Verder betwist hij de ontvangst van de sommatiebrieven van de gemachtigde van [eiseres] . Ook geeft hij aan niet bekend te zijn met de door [eiseres] bij repliek overgelegde e-mails van [eiseres] waarop [gedaagde] zou hebben geantwoord.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Centraal staat de vraag of [eiseres] met [gedaagde] overeenkomsten heeft gesloten waarbij [eiseres] zich verplicht heeft om goederen aan [gedaagde] te leveren en [gedaagde] zich verplicht heeft om [eiseres] te betalen. [eiseres] stelt dat [gedaagde] de bestellingen heeft gedaan op haar website via een login. Dat heeft [gedaagde] niet betwist, waardoor vaststaat dat hij deze bestellingen heeft gedaan.
4.2.
Vervolgens is het de vraag of [gedaagde] ook voor deze goederen moet betalen. Daarvoor is vereist dat [eiseres] de goederen aan [gedaagde] heeft geleverd. [eiseres] heeft daartoe facturen [1] overgelegd. Op deze facturen staat gespecificeerd om welke goederen het gaat. [gedaagde] heeft deze facturen en de ontvangst van deze goederen niet uitdrukkelijk betwist, maar wenst een afleverbon met zijn handtekening te ontvangen en stelt dat alleen dat als bewijs kan dienen.
4.3.
Vooropgesteld dient te worden dat [eiseres] zich beroept op de levering van de goederen en betaling verlangt en daarom moet zij de daarvoor benodigde feiten stellen en voldoende motiveren. Als deze feiten voldoende door [gedaagde] worden betwist, draagt [eiseres] de bewijslast van die feiten [2] . Hoe [eiseres] haar gestelde feiten wenst te bewijzen is aan haar, daarin is zij vrij [3] .
4.4.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] de goederen online op de website van [eiseres] heeft besteld met eigen inlogcodes en dat een bezorger van [eiseres] de goederen bij [gedaagde] heeft bezorgd. Deze stellingen heeft [gedaagde] niet uitdrukkelijk betwist. [gedaagde] zegt niet dat hij niets heeft besteld of niets heeft ontvangen, maar stelt dat er geen afleverbon is met zijn handtekening. Een getekende afleverbon is echter geen vereiste voor een levering. Indien [gedaagde] (een deel van) de goederen niet heeft ontvangen, had het op zijn weg gelegen om dit uitdrukkelijk aan te geven en ontvangst van (een deel van) de goederen te betwisten. Dit heeft [gedaagde] nagelaten.
4.5.
Daarbij komt dat [gedaagde] in zijn e-mails van 26 september 2024 aan [eiseres] heeft bevestigd te gaan betalen. [gedaagde] heeft in zijn berichten geen enkel voorbehoud gemaakt, enkel dat hij niet aan de gemachtigde van [eiseres] zou gaan betalen. [eiseres] heeft bij repliek nog geautomatiseerd gegenereerde e-mailberichten [4] overgelegd waarmee [eiseres] [gedaagde] herinneringen stuurt van de openstaande facturen. Ook op die berichten heeft [gedaagde] meerdere malen geantwoord dat hij het “
dit weekend zal regelen.”[gedaagde] stelt dat deze berichten dubieus en hem niet bekend zijn. Deze berichten zijn verstuurd vanuit hetzelfde e-mailadres als de berichten van 26 september 2024 waarvan [gedaagde] heeft bevestigd dat hij deze heeft verzonden. De kantonrechter acht het dan ook voldoende aannemelijk dat ook deze berichten door [gedaagde] aan [eiseres] zijn verzonden. De inhoud van deze berichten is hetzelfde, namelijk dat [gedaagde] gaat betalen.
4.6.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de betreffende goederen aan [gedaagde] heeft geleverd en dat [gedaagde] hiervoor moet betalen. Dat betekent dat de vordering tot betaling van de hoofdsom van € 1.345,23 zal worden toegewezen.
4.7.
[gedaagde] voert geen zelfstandig verweer tegen de gevorderde rente, zodat ook dit bedrag van € 99,16 toewijsbaar is.
4.8.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering wordt beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiseres] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 194,63 worden toegewezen.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
1.345,23
- rente
99,16
- buitengerechtelijke incassokosten
194,63
+
totaal
1.639,02
4.10.
De gevorderde rente zal worden toegewezen als hierna in de beslissing vermeld.
4.11.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
385,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.030,97

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.639,02, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 1.345,23 met ingang van 24 december 2024 tot de dag van volledige betaling en met de wettelijke rente over € 194,63 eveneens met ingang van 24 december 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.030,97,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
VC

Voetnoten

1.Zie productie 1 bij de dagvaarding.
2.Artikel 150 Rv.
3.Artikel 152 Rv.
4.Zie productie bij de conclusie van repliek.