ECLI:NL:RBLIM:2025:6856

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
03.327527.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf voor medeplegen van diefstal met geweld van een hoogbejaard slachtoffer

Op 14 juli 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte op 22 november 2022 in Reuver een hoogbejaard slachtoffer heeft bestolen van € 700 door middel van geweld. De verdachte, geboren in 1989, werd bijgestaan door advocaat mr. A. van Wijk. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 juni 2025, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de diefstal met geweld, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen nauwe en bewuste samenwerking was tussen de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de diefstal en dat er sprake was van medeplegen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachte het slachtoffer had bestolen, waarbij geweld werd gebruikt door de medeverdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer werd volledig toegewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn betrokkenheid, blijk gaf van spijt en dat hij zijn leven inmiddels op de rit had.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.327527.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A. van Wijk, advocaat kantoorhoudende te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juni 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij is op de zitting gehoord een medewerker van Slachtofferhulp Nederland. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] met het parketnummer 03.326255.22.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met een ander op 22 november 2022 te Reuver [slachtoffer] in de woning heeft bestolen van
€ 700 door middel van geweld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft zij verwezen naar de aangifte van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van de verdachte. Verder blijkt uit de chats tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] dat zowel voor als na het plegen van het feit contact plaatsvindt tussen de verdachten. Op 5 december 2022 (na het strafbare feit) vraagt de verdachte nog aan de medeverdachte of hij mee wil investeren en mee wil gaan naar Antwerpen. Hier leidt de officier van justitie uit af dat er geen sprake was van dwang en dat de verdachte uit eigen vrije wil heeft deelgenomen aan het plan om deze bejaarde te bestelen door middel van een ‘babbeltruc’.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, nu er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachte. In deze zaak is het aandeel van de verdachte namelijk van onvoldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van een samenwerking, aangezien hij een ondergeschikte rol had. Uit de aangifte volgt ook dat de medeverdachte het woord voerde en hem in de stoel duwde, waarbij de verdachte op een afstand stond. De verdachte heeft uiteindelijk in opdracht van de medeverdachte het geld gepakt en meteen aan de medeverdachte overhandigd. Hij had geen zelfstandige inbreng en heeft evenmin een rol in de voorbereiding van het delict gehad. Achteraf heeft de verdachte zich zelfs hiervan gedistantieerd door zichzelf aan te geven bij de politie. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken voor de geweldscomponent, nu uit de aangifte blijkt dat de verdachte niet heeft bijgedragen aan het duwen in de stoel. Voor zover het duwen in de stoel kan worden aangemerkt als geweld, heeft de verdachte hier het oogmerk niet toe gehad. Hij heeft zelf geen geweld toegepast, wist niet dat het zou gebeuren en heeft daar niets aan bijgedragen. Er was derhalve ook geen nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot dat deel van het tenlastegelegde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld en heeft daarover – voor zover relevant en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [2]
Op 22 november 2022, omstreeks 10:30 uur zat ik in de woonkamer in mijn woning gelegen aan de [adres 2] in Reuver. Ik werd omstreeks 10:30 uur gebeld door een man die sprak in de Nederlandse taal, ik hoorde daarbij geen accent. De man deed zich voor als een medewerker van Eneco. Ik werd gebeld op het thuistoestel. Ik hoorde dat hij mij vertelde dat er zonnepanelen op het dak geplaatst zouden worden. Ik hoorde hem zeggen dat hij daarvoor met een collega in mijn woning moest zijn. Ik hoorde hem zeggen dat hij in de meterkast moest controleren of de aansluitingen er waren. Omstreeks 15:00 uur zouden de medewerkers bij mij aan de deur staan. Ik was er niet van op de hoogte dat er bij mijn woning zonnepanelen geplaatst zouden worden. Ik huur deze woning van een woningstichting in Reuver. Omstreeks 11:30 uur werd ik weer gebeld. Ik hoorde dat de man mij vertelde dat ze 15:00 uur niet konden halen omdat ze dan in Venlo moesten zijn. Ik heb toen meewillend gezegd dat ze dan om 12:30 uur konden komen. De mannen waren dan ook om 12:30 uur bij mij thuis.
Ik maakte de voordeur open voor de mannen. De mannen liepen bij het openmaken van de deur meteen de hal in. Ze vroegen me meteen waar de meterkast was. Deze heb ik hen gewezen. Ik zag dat een van de mannen de meterkast opende. Ik hoorde een van hen aan mij vragen of ik binnen in de woning de kraan van de wasbak in de keuken open kon zetten en van de wasbak in de badkamer. Ik hoorde een van hen zeggen dat ze op die manier het stroomverbruik konden meten voor de zonnepanelen. Ik heb hierop de gevraagde kranen opengedraaid. Ik hoorde even later een van de mannen zeggen dat ze genoeg wisten. Ik zag dat de twee mannen mijn woning weer binnen kwamen. Op dat moment voelde ik dat het niet helemaal klopte. Ik vroeg me af waarom de mannen nog binnen moesten zijn als ze toch klaar waren. Ik hoorde de ene man zeggen dat ik moest gaan zitten in mijn stoel. Hierop kwam de ene man naast mijn stoel staan. Ik zag dat de andere man op ongeveer 3 meter van mij afstond. Aan de andere kant van de salontafel. Ik hoorde de ene man zeggen dat ik geld moest geven. Ik hoorde hem vertellen dat ze een broer hadden die in een instelling woonde en daarvoor hadden ze geld nodig. Ik hoorde ze zeggen dat ze dit ook niet voor hun plezier deden. Ik heb op dat moment een aantal keren geroepen dat de mannen geen geld van me kregen. Voor mijn eigen gevoel heb ik dat erg lang volgehouden. Uiteindelijk heb ik verteld waar ze mijn portemonnee konden vinden. Ik heb hen verteld dat deze in een lade van de keuken lag. Ik zag dat vervolgens de andere man deze portemonnee uit de lade haalde en dat hij deze aan mij gaf. Ik heb de portemonnee geopend, en hen het geld gegeven wat daar in zat. Dit was een bedrag van in totaal ongeveer € 25 of € 30. Dit waren losse briefjes en wat kleingeld.
Ik hoorde een van de mannen zeggen dat ze dit niet genoeg vonden. Hierop vroeg ik hen hoeveel ze moesten hebben. Ik hoorde een van de twee zeggen dat ze € 500 wilde. Hierop heb ik aangegeven dat ze dat zeker niet kregen. Ik vroeg hen of ze weg zouden gaan op het moment dat ik hun € 250 zou geven. Ze moesten me dan wel beloven dat ze meteen zouden vertrekken. Ik beloofde hen, dat ik dan geen politie zou bellen. Ik hoorde een van hen antwoorden dat ze dit zouden beloven. Ik pakte uit de lade van een kast in de woonkamer € 250. Deze gaf ik aan de ene man en vroeg hen te vertrekken. Ik zag dat ze naar de voordeur liepen. Echter hoorde ik de ene man zeggen dat ik dan wel achter hen aan moest lopen. Dit werd me op een dreigende manier gezegd. Door de dreigende houding liep ik mee. Op het moment dat we samen in de hal aankwamen, hoorde ik de ene man zeggen dat ik mijn slaapkamer in moest. De deur van mijn slaapkamer is gelegen, naast de deur van mijn woonkamer. Ik wist zelf echter dat er een slot met sleutel aan de buitenkant op de slaapkamer deur zat. Ik antwoordde dan ook dat ik dat niet wilde doen omdat, ik me niet laat opsluiten. Hierop hoorde ik de ene man zeggen dat ik dan maar naar mijn stoel moest lopen in de woonkamer. Door hun dreigende houding, dacht ik dat het het beste zou zijn om hun opdracht uit te voeren. Ik voelde op het moment dat ik voor mijn stoel stond, dat ik in mijn stoel werd geduwd. Hierdoor viel ik in mijn stoel. Ik werd door de ene man met een hand, ter hoogte van mijn middenrif geduwd. Deze duw deed me geen pijn. In de tijd dat dit gebeurde heb ik nog geroepen dat ze me maar dood moesten maken. Ik vertelde hen dat dan de politie er zeker achter zou komen wie het geweest waren. Op het moment dat ik in de stoel zat stond de ene man weer naast me. Ik hoorde hem zeggen tegen de andere man dat hij zijn gang kon gaan. Op dat moment wees hij naar de lade waar ik eerder de € 250 uithaalde. De andere man haalde het resterende bedrag van € 500 uit de lade. Hierop renden beide mannen mijn woning uit.
[slachtoffer] heeft nog een aanvullende verklaring afgelegd waarin hij heeft verklaard dat er in totaal een geldbedrag van € 700 is weggenomen. [3]
De verdachte heeft bij de politie de volgende verklaring afgelegd – voor zover relevant en zakelijk weergegeven – : [4]
Dit verhoor werd opgenomen middels het vraag/antwoord model.
V: Staat hierbij voor vraag verbalisanten
A: Staat hierbij voor antwoord verdachte
V: Zoals jou reeds is medegedeeld word jij verdacht van een diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op 22 november 2022 in Reuver. Jij hebt hiervan zelf ook melding gemaakt gisteren, 14-12 bij de politie. Wat kun jij hier zelf over verklaren?
A: Daar komt het stukje casino naar voren. Ik zat in Uden te gokken in het casino. Naast mij zat een man ook te gokken. Die man zei dat ik makkelijk geld kon verdienen en kwam later bij mij thuis. Ik dacht dat is altijd interessant. Op een gegeven moment kwam hij bij mij thuis en zei hij "kom we gaan op pad". Na een tijdje heeft die jongen een man gebeld, die vervolgens beroofd is, met een verhaal over zonnepanelen. Die jongen zei tegen de man dat we voor zonnepanelen kwamen. Uiteindelijk zijn we naar die man toe gegaan en hebben we aangebeld. In eerste instantie ben ik buiten blijven staan bij de meterkast. Die jongen is naar binnen gegaan en riep mij. De man zat op de stoel en de jongen zei dat hij er niet meer vanaf mocht komen en hij zijn geld wilde hebben. De man schrok natuurlijk, de man die beroofd is. Hij schopte de jongen waarna de jongen de man in de stoel duwde. De man vroeg wat wij wilden hebben omdat hij ons dan wel wat kon geven en wij dan weg moesten gaan. Toen heeft die man aangeboden om € 250 te betalen. De man gaf ons € 250. Die jongen zag waar de man het geld pakte. Die jongen zag dat er
€ 600 à € 700 lag, dat is ook wat we mee hebben genomen. Ik denk dat die jongen wel drie keer heeft gezegd dat ik dat geld moest pakken. Ik weet niet meer of ik het geld aan de jongen gaf of dat ik dat hij het pakte van mij. Ik zei dat we moesten gaan. Ik ben weggelopen en hoorde de jongen nog zeggen "nee wacht, nee wacht". De jongen wilde de man nog opsluiten. Hij probeerde de man in de kamer te zetten. Ik hoorde de man ook zeggen "je gaat me hier niet opsluiten". Ik liep gewoon door naar buiten. De jongen moest dus wel achter mij aankomen, anders stond hij daar nog alleen binnen.
(...)
V: In de woning van die man, heb jij daar nog iets aangeraakt?
A: Ja, ik heb uiteindelijk het geld uit de kast gehaald.
De verdachte heeft bij de politie nog een tweede verklaring afgelegd waarin hij – voor zover relevant en zakelijk weergegeven – het volgende heeft verklaard: [5]
Dit verhoor vindt plaats in de vraag- en antwoordvorm.
V: Verbalisant
A: Verdachte
O: Opmerking verbalisant
O: Ik laat je nu een foto zien. Dit betreft bijlage 1
V: Wie is dit?
A: Ik ken hem als [naam] . Ik heb documentatie gelezen dat dit [medeverdachte] is.
V: Dit betreft dus de man waar je in Reuver de diefstal in de woning mee hebt gepleegd?
A: Ja. Dat is deze man. Ik ben bij een diefstal geweest.
De bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] op 22 november 2022 te Reuver door toedoen van geweld € 700 heeft gestolen van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte kan reeds worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal in de woning van [slachtoffer] . Hieruit volgt dat medeverdachte [medeverdachte] heeft gebeld naar aangever [slachtoffer] , waarbij hij zich voordeed als een medewerker van Eneco in verband met het aanleggen van zonnepanelen. De verdachten zijn vervolgens samen bij [slachtoffer] naar binnen gegaan en hebben daar een geldbedrag van € 700 meegenomen. De verdachte is hierbij degene geweest die het geld uit de lade heeft weggenomen.
Hierbij heeft de medeverdachte [slachtoffer] in zijn stoel geduwd door een duw te geven ter hoogte van het middenrif, waarmee kan worden gesproken van geweld zoals bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat er geen sprake hoeft te zijn van letsel of pijn om te kunnen spreken van fysiek geweld. Nu de medeverdachte op een dreigende manier voor [slachtoffer] stond en hem vervolgens een duw gaf ter hoogte van zijn middenrif waardoor hij in zijn stoel werd geduwd acht de rechtbank aannemelijk dat [slachtoffer] hierdoor in mindere of meerdere mate gevoelens van onlust heeft moeten ervaren. De verdachte heeft [slachtoffer] niet zelf in de stoel geduwd, maar is wel samen met de medeverdachte bij die [slachtoffer] naar binnen gegaan met het oogmerk om een geldbedrag te stelen. Bij het plegen van een dergelijk feit is er altijd een kans dat het slachtoffer enige weerstand zal bieden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet had, nu hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij deze diefstal geweld zou worden gebruikt. Artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht verhoogt immers de strafbaarheid van deelnemers aan een diefstal met geweldpleging, ook als deze niet aan het geweld hebben deelgenomen. Wel moet dan, zoals in de onderhavige zaak, blijken van (voorwaardelijk) opzet van de deelnemers op het geweld.
De rechtbank acht het medeplegen bewezen, nu uit het bovenstaande volgt dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering van het tenlastegelegde. De rechtbank gaat hiermee voorbij aan het verweer van de raadsvrouw dat er in deze zaak geen nauwe en bewuste samenwerking was tussen de verdachten. Bij het vaststellen van een nauwe en bewuste samenwerking ligt het accent minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht, maar is vooral van belang of de intellectuele en materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is echter niet vereist dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader. Uit het dossier volgt dat de verdachte al eens eerder met de medeverdachte ‘op pad’ is geweest, waardoor hij al wist wat het plan en de bedoeling was. De werkwijze van een babbeltruc vergt een planmatige aanpak waarbij sprake is van een intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen, waarbij in een kort tijdsbestek wordt gehandeld. De verdachte heeft hierbij zelf verklaard dat de medeverdachte meestal degene was die belde en dat hij dan bij de slachtoffers naar binnen ging om de buit op te halen. In deze zaak ging de medeverdachte mee naar binnen, maar het was de verdachte die het geld heeft gepakt. De handelingen van de verdachte waren hiermee cruciaal voor het voltooien van de diefstal. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte schuldig is aan het medeplegen van diefstal met geweld.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 22 november 2022 te Reuver tezamen en in vereniging met een ander € 700 die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] in zijn stoel te duwen en (vervolgens) voornoemd geldbedrag uit een lade te pakken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit door twee of meer verenigde personen wordt gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht. De verdachte is door de medeverdachte namelijk onder een zodanige druk gezet dat hij niet anders kon dan meegaan in de gedragingen van hem. De medeverdachte (opdrachtgever) is bij het tenlastegelegde feit mee naar binnen gegaan, waardoor er voor de verdachte een dermate druk en angst ontstond dat hij zich hieraan niet kon onttrekken of verzetten. De aangevers en ooms van de verdachte kunnen de dreigende houding van de medeverdachte bevestigen en zijn eveneens onder druk gezet door de medeverdachte. Zelfs de eigen ouders van de medeverdachte bevestigen dat de maatschappij moet worden beschermd tegen zijn handelen. Bovendien zat de verdachte in een kwetsbare positie doordat hij geleidelijk gemanipuleerd werd nadat hij door zijn gokverslaving was uitgekozen en benaderd door de medeverdachte. De reactie van de verdachte was hierbij proportioneel en subsidiair omdat hij zich tijdens het incident zeer oppervlakkig en afzijdig hield. Het wilsbesluit van de verdachte werd door de psychische overmacht opzij gezet.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft herhaald dat uit de chats tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat er zowel voor als na het plegen van het feit contact is geweest tussen de verdachten. Op 5 december 2022 (na het strafbare feit) vraagt de verdachte nog aan de medeverdachte of hij mee wil investeren en mee wil gaan naar Antwerpen. Hier leidt zij uit af dat er geen sprake was van dwang en dus ook geen sprake van psychische overmacht en dat de verdachte uit eigen vrije wil heeft deelgenomen aan het plan om bejaarden te bestelen middels een ‘babbeltruc’. De verdachte was daarbij al eens eerder met de medeverdachte ‘op pad’ geweest, dus hij wist wat het plan was. Er was geen sprake van dusdanige druk waar de verdachte geen weerstand tegen kon bieden: hij had kunnen zeggen dat hij niet mee wilde gaan met de medeverdachte toen deze hem kwam ophalen. Het handelen van de verdachte moet daarbij proportioneel en subsidiair zijn geweest om een geslaagd beroep te kunnen doen op psychische overmacht. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte werd gedwongen door de medeverdachte om mee naar binnen te gaan of dat er represailles zouden volgen als hij dit niet zou doen. Het enkele aanwezig zijn van de medeverdachte is onvoldoende om te kunnen spreken van dwang. De officier van justitie ziet dan ook geen aanleiding in het dossier om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat aan een beroep op psychische overmacht zeer hoge eisen worden gesteld. Het kan slechts slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Het moet daarbij gaan om een dermate ernstige druk die op de verdachte is uitgeoefend, dat zijn wilsvrijheid is aangetast en onder die omstandigheden redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd dat hij daar weerstand aan kon bieden.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de verdachte geen geslaagd beroep kan doen op psychische overmacht. In het dossier zit geen enkele aanwijzing dat de medeverdachte de verdachte onder dusdanige ernstige druk heeft gezet dat hier geen weerstand tegen kon worden geboden. Het is niet aannemelijk geworden dat er geen andere, minder ingrijpende uitweg was voor de verdachte uit de geschetste situatie dan het plegen van het feit. De rechtbank denkt hierbij onder meer aan het – op enig moment, al dan niet heimelijk – inschakelen van de hulp van politie of justitie. Het enkele gegeven dat de medeverdachte aanwezig was bij het plegen van het feit, is bovendien onvoldoende om te kunnen spreken van dwang. Zeker nu uit de aangehaalde chats is gebleken dat de verdachte na het tenlastegelegde zelf nog contact heeft opgenomen met de verdachte met een voorstel om samen iets te ondernemen. Dit duidt niet op enige mate van dwang, maar wekt zelfs de indruk dat de verdachte zelf ook een inbreng heeft gehad. De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht. De verdachte zal dan ook niet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De verdachte is derhalve strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren. Daarnaast heeft zij gevorderd een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren op te leggen aan de verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, waarbij zij heeft verwezen naar de persoonlijke omstandigheden en de proceshouding van de verdachte. Zo is van belang dat de verdachte zichzelf heeft aangegeven bij de politie, meteen zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en spijt heeft betuigd. De verdachte is daarbij onder druk gezet door de medeverdachte om het feit te plegen en heeft in een paar andere gevallen (die niet aan hem ten laste zijn gelegd) de slachtoffers gewaarschuwd waardoor toen niets is gestolen. Het gaat daarnaast om een oud feit dat in 2022 heeft plaatsgevonden, waarmee de redelijke termijn ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. De verdachte heeft sindsdien geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Hiervoor had de verdachte ook nog nooit eerder een strafbaar feit gepleegd. Hij heeft een blanco strafblad. De verdachte heeft voor deze zaak twee dagen in voorarrest verbleven, hetgeen een diepe indruk op hem heeft achtergelaten, nu hij nog nooit in detentie had gezeten. De rechter-commissaris zag voorts geen recidivegevaar bij de verdachte en heeft de vordering tot inbewaringstelling afgewezen. Ook de reclassering is positief over hem. De verdachte is bovendien al gestraft doordat hij (onnodig) op het werk is aangehouden, waardoor hij zijn baan is verloren. Inmiddels heeft de verdachte weer een nieuwe baan en studie, waarmee voor hem veel op het spel staat. Daarnaast heeft hij zelf hulp gezocht en staat hij onder bewind. Een taakstraf van 240 uren, zoals de officier van justitie heeft voorgesteld, zou lastig te combineren zijn met de baan en studie van de verdachte. De raadsvrouw heeft daarom voorgesteld om een deel van deze taakstraf voorwaardelijk op te leggen en hiermee te volstaan. Zij acht een voorwaardelijke gevangenisstraf hiernaast niet meer noodzakelijk, nu de verdachte in de afgelopen jaren al heeft laten zien dat er geen recidivegevaar (meer) bestaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich op 22 november 2022 samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Ook heeft de verdachte toegegeven dat hij betrokken is geweest bij een paar pogingen tot oplichting, maar heeft de verdachte deze strafbare feiten uiteindelijk (door omstandigheden) niet doorgezet. De slachtoffers waren hierbij zonder uitzondering hoogbejaarde en goedgelovige mensen en werden steeds benaderd met een zogenaamde ‘babbeltruc’. Door zich in dit geval voor te doen als medewerker van Eneco kregen de verdachten toegang tot de woning van het slachtoffer en werd zo een contant geldbedrag gestolen. De verdachten hebben dit slachtoffer uitverkozen op basis van zijn hoge leeftijd, goedgelovigheid en geringe weerbaarheid. Deze kwetsbare persoon hebben zij kennelijk doelbewust als gemakkelijke prooi uitgekozen en hem op geoefende en doortrapte wijze benaderd. Voorts is geweld gebruikt door de verdachten. Uit het dossier volgen bovendien voldoende aanwijzingen dat het bewezenverklaarde nog maar het topje van de ijsberg is en de verdachten op deze geraffineerde wijze hoogstwaarschijnlijk nog veel meer slachtoffers hebben gemaakt.
Dit is een buitengewoon ernstig feit, dat de rechtbank de verdachte dan ook zwaar aanrekent. Dergelijke feiten veroorzaken immers wegens het brutale karakter niet alleen gevoelens van intense verontwaardiging in de maatschappij, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid bij de doelgroep van op zichzelf wonende ouderen. De verdachte heeft zich kennelijk louter laten leiden door eigen financieel gewin om zo zijn gokverslaving te kunnen bekostigen. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat het feit in de woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden, waardoor het gevoel van veiligheid in huis van het slachtoffer ernstig is geschaad, terwijl de woning nu juist bij uitstek de plaats dient te zijn waar men zich veilig moet kunnen voelen. Daarnaast brengen dergelijke feiten voor de benadeelden materiële schade en (psychische) overlast met zich mee. Uit de schadevordering blijkt ook hoe ingrijpend de gevolgen voor het slachtoffer zijn geweest.
Gelet op het voorgaande en met inachtneming van de straffen die doorgaans worden opgelegd voor vergelijkbare feiten, is de rechtbank van oordeel dat normaliter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dienen te volgen op dit strafbare feit. In het geval van de verdachte ziet de rechtbank wel aanleiding om hiervan en van de eis van de officier van justitie naar beneden af te wijken.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank namelijk in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het gegeven dat de verdachte zichzelf heeft aangegeven bij de politie, van het begin af aan verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en spijt hiervoor heeft betuigd. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Daarbij volgt uit het reclasseringsadvies van 6 mei 2025 dat de gokverslaving van de verdachte als de belangrijkste criminogene factor kan worden gezien, maar inmiddels is het een en ander positief veranderd in het leven van de verdachte, nu hij onder behandeling staat voor zijn gokverslaving, onder beschermingsbewind staat, zijn schulden zodoende grotendeels zijn gesaneerd en hij weer een vaste aanstelling heeft gevonden. De verdachte lijkt zijn leven op de rit te hebben, waardoor de reclassering geen aanleiding ziet om interventies in te zetten. Zij schatten het recidiverisico dan ook in als laag. Verder heeft de rechtbank de indruk dat de verdachte diep berouw heeft van zijn handelen jegens het slachtoffer. De spijt die verdachte heeft betuigd, komt op de rechtbank oprecht over.
De rechtbank ziet, mede gelet op het voorgaande, geen meerwaarde meer in een (deels) voorwaardelijke straf. De verdachte heeft in de afgelopen jaren immers laten zien dat er geen sprake is van een recidivegevaar.
Volgens de uitleg die de Hoge Raad heeft gegeven aan de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van een zaak in eerste aanleg moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op de dag dat de verdachte voor het eerst is verhoord, te weten 15 december 2022. Omdat het eindvonnis op 14 juli 2025 wordt gewezen en de rechtbank niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn met 7 maanden overschreden. De rechtbank weegt dit mee bij het bepalen van de op te leggen strafmodaliteit en zal afzien van de anders passend geachte straf namelijk; het opleggen van een gevangenisstraf.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 160 uren. Hierbij dient de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering te worden gebracht, naar rato van twee uren per dag.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 1.900. Deze vordering is opgebouwd uit € 700 materiële schade (het gestolen geldbedrag) en
€ 1.200 immateriële schade. [slachtoffer] heeft ook de hoofdelijke veroordeling van verdachte en de medeverdachte gevorderd.
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. Daarbij heeft ze gevorderd dat het toe te wijzen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging is bepleit. Mocht de rechtbank hier niet in meegaan dan heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt, anders dan de verdediging, maar met de officier van justitie, tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en ziet geen aanleiding voor ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte.
De rechtbank is voorts, mede gelet op artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek, voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag zoals gevorderd. De gevorderde schadeposten zijn verder ook niet weersproken door de verdediging. Aangezien de vordering de rechtbank evenmin onredelijk of ongegrond voorkomt, acht de rechtbank de vordering volledig toewijsbaar. De rechtbank is namelijk van oordeel dat er een wettelijke grondslag voor immateriële schadevergoeding is, nu door het handelen van de verdachte bij de benadeelde sprake is van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van een persoon op andere wijze, is volgens de Hoge raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen is niet genoeg; het zal moeten gaan om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Door de benadeelde zullen voldoende concrete gegevens aangevoerd moeten worden, waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan. Nodig is daartoe dat naar objectieve maatstaven het bestaan van een geestelijk letsel is vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van aantasting van zijn persoon op ander wijze sprake is. Het strafbare feit vormt dan een dusdanige ernstige inbreuk op een fundamenteel recht dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze moet worden beschouwd. Dan kan ook zonder dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld vergoeding van smartengeld aan de orde zijn. Van een aantasting van de persoon op ander wijze is echter niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De vordering van bovengenoemde benadeelde is gebaseerd op de categorie aantasting van de persoon op andere wijze. Er is geen objectief bewijs geleverd voor het gestelde psychisch letsel. De rechtbank acht hier echter sprake te zijn van een situatie waarin de aard en de bijzondere ernst van het strafbare feit in combinatie met de kwetsbaarheid van het hoogbejaarde slachtoffer (93 jaar) reeds meebrengen dat er sprake is van aantasting van zijn persoon. Alhoewel het slachtoffer zich dapper getracht heeft te verweren is hem dit niet gelukt. Het slachtoffer is ook juist vanwege zijn geringe weerbaarheid door de verdachten uitgekozen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Daarbij zal het toegewezen bedrag worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank stelt tenslotte vast dat de verdachte het strafbare feit samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel van [slachtoffer] hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat de verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
-
wijstde
vordering tot schadevergoedingvan de
benadeelde partij [slachtoffer] toeen veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.900, bestaande uit € 700 materiële schade en € 1.200 immateriële schade;
  • vermeerdert de vergoeding van materiële en immateriële schade met
  • veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • bepaalt dat de veroordeelde niet is gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald;
  • legt aan de veroordeelde op
  • bepaalt dat de veroordeelde
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 29 dagen;
  • bepaalt dat de toepassing van deze gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
  • de veroordeelde is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. S.L.M. van Venrooij en mr. J.S. Spijkerman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M.A. Curfs, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2025.
Buiten staat
Mr. J.S. Spijkerman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 november 2022 te Reuver, gemeente Beesel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
700 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] in zijn stoel te duwen en/of (vervolgens) voornoemd geldbedrag uit een lade te pakken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2022171987, gesloten d.d. 26 mei 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 672.
2.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 november 2022, pg. 291-293.
3.Het proces-verbaal van verhoor van de aangever d.d. 30 november 2022, pg. 296-297.
4.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 15 december 2022, pg. 622 en 624.
5.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 16 april 2023, pg. 645-646, 652 en 654.