ECLI:NL:RBLIM:2025:6908

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
ROE 24/5163
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor tijdelijke woning in Beek

Op 16 juli 2025 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een tijdelijke woning aan de Grootgenhouterstraat 194 in Beek. Eiser, die op een naburig perceel woont, was het niet eens met de verleende vergunning en stelde dat deze in strijd was met de goede ruimtelijke ordening, vooral omdat de woning ten koste ging van te veel groen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, aangezien de verwijdering van beplanting geen significante negatieve invloed had. Echter, de rechtbank constateerde dat de vergunningvoorschriften niet adequaat waren gecommuniceerd aan eiser, wat leidde tot verwarring en de noodzaak om beroep in te stellen. Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard, maar de omgevingsvergunning bleef in stand. De rechtbank kende eiser proceskosten toe voor zowel de bezwaarfase als de beroepsfase, en het college werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 3.108,- aan proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/5163

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Godderij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beek, het college

(gemachtigde: mr. R.P.M. Keulers en M.E.E.J. Mulkens).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [woonplaats 2] (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een omgevingsvergunning voor de realisatie van een tijdelijke woning aan de [adres 1] in [plaats 1] . Eiser woont op het naburige perceel en is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Hij stelt dat de vergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, met name omdat de woning ten koste is gegaan van te veel groen op het perceel. Verder betoogt eiser dat er onduidelijkheid bestaat over de vergunningvoorschriften en dat het college niet adequaat heeft gehandeld bij het herstellen van gebreken in het besluit. Ook maakt eiser aanspraak op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt echter alleen vernietigd voor zover het gaat om het niet toekennen van een proceskostenvergoeding in bezwaar. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft een aanvraag ingediend voor een tijdelijke omgevingsvergunning voor de realisatie van een tijdelijke woning aan de [adres 1] in [plaats 1] . Het college heeft deze vergunning met het besluit van 21 juni 2024 (primaire besluit) verleend.
2.1.
Met het bestreden besluit van 26 november 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft gereageerd op het verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit
3. Op 13 december 2023 is namens vergunninghouder bij het college een aanvraag ingediend voor het realiseren van een tijdelijke woning in de achtertuin aan de [adres 1] te [plaats 1] . De tijdelijke woning is bedoeld voor de huisvesting van een Oekraïens gezin. Het betreffende perceel heeft de enkelbestemming ‘tuin’ en de dubbelbestemming ‘waarde – archeologie 4’ op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [adres 1] ’, vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2016 (hierna: het bestemmingsplan). Het realiseren van een tijdelijke woning is in strijd met het bestemmingsplan. De aangevraagde omgevingsvergunning bestaat uit de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). Onderdeel van de aanvraag is een ruimtelijke onderbouwing.
4. Bij het primaire besluit heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning voor deze activiteiten verleend. Het college heeft voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ medewerking verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wabo, in samenhang met de zogenaamde kruimelgevallenregeling van artikel 4, onderdeel elf, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het oordeel dat de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Eiser woont op het adres [adres 2] te [plaats 2] en heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten, waarbij de bezwaren van eiser ongegrond zijn verklaard.
Omvang van het geschil
5. De rechtbank moet beoordelen het bestreden besluit rechtmatig is. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden.
Toetsingskader
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend voor het tijdstip van inwerktreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk voor dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag voor de onderhavige omgevingsvergunning is ingediend op 13 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold voor 1 januari 2024, van toepassing blijft.
6.1.
De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
Goede ruimtelijke ordening
7. Eiser stelt dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, in tegentelling tot waar het college vanuit gaat. Eiser betoogt dat de realisatie van de woning ten koste is gegaan van veel groen op het perceel van vergunninghouder, wat volgens eiser niet is onderkend door het college. Eiser stelt hierbij dat het college zich pas bewust werd van de verwijdering van beplanting na ontvangst van het bezwaarschrift.
8. De rechtbank stelt voorop dat de bestuursrechter niet zelf oordeelt of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgrond of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [1] Dat is het geval als het woon- en leefklimaat van de buurt onevenredig wordt aangetast door het primaire besluit.
9. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft aangenomen dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser door het primaire besluit. De rechtbank stelt om te beginnen vast dat plaatsing van de tijdelijke woning geen strijd oplevert met het landschappelijke inpassingsplan. Immers, de plek waar de tijdelijke woning wordt geplaatst is, zo blijkt uit het kaartje bij het landschappelijk inpassingsplan, vrij van bomen en andere inrichting waarin het inpassingsplan voorziet. Wel constateert de rechtbank met het college dat niet uitgesloten is dat andere begroeiing moet wijken voor plaatsing van de tijdelijke woning. Het verwijderen van die beplanting is ruimtelijk relevant en kan als zodanig van invloed zijn op de vraag of het bouwplan van vergunninghouder in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank is in dit geval echter van oordeel dat het college terecht heeft aangenomen dat dit in deze zaak niet het geval is. Daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank redengevend dat gezien de relatief kleine oppervlakte van de tijdelijke woning in relatie tot de grootte van het perceel en het volledig intact gebleven landschappelijke inpassingsplan de begroeiing die moet wijken voor de tijdelijke woning geen significante (nadelige) invloed op de omgeving heeft. Er blijft namelijk voldoende groen op het perceel van vergunninghouder over, zodat het groene karakter van de locatie en de omliggende omgeving niet zodanig wordt aangetast dat eiser onevenredig wordt aangetast in zijn woon- en leefklimaat. Het college heeft, gelet op het voorgaande, in redelijkheid kunnen besluiten dat het bouwplan van vergunninghouder niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Gebreken in de vergunningvoorschriften
10. Eiser stelt dat er onduidelijkheid bestaat over vergunningvoorschriften en dat het bestreden besluit om die reden niet in stand kan blijven. Eiser betoogt dat de gemeente niet adequaat heeft gehandeld bij het herstel van gebreken in de vergunningvoorschriften, wat betreft de beplanting en de afstand ten opzichte van gewasbeschermingsmiddelen. Volgens eiser heeft het college deze gebreken niet, althans niet kenbaar, gecorrigeerd in het bestreden besluit en heeft het ook niet gemotiveerd waarom het advies van de bezwaarschriftencommissie op deze punten niet is gevolgd.
11. Het college stelt dat het advies van de bezwaarschriftencommissie volledig is overgenomen en dat zulks ook blijkt uit het bestreden besluit. Het college stelt dat er in het bestreden besluit staat dat er voor hem geen reden is om te twijfelen aan de inhoud van de totstandkoming van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Volgens het college is dit advies volledig overgenomen en zijn de daarin opgenomen aanbevelingen ook uitgevoerd, ook het herstellen van de gebreken in de vergunningvoorschriften. Het advies van de bezwaarschriftencommissie is toegevoegd aan het bestreden besluit, waarmee het college beoogt te verduidelijken dat de bezwaren zijn behandeld zoals geadviseerd door de commissie.
12. De rechtbank is tijdens de zitting duidelijk geworden dat partijen langs elkaar heen praten als het gaat om het herstel van de door de bezwaarschriftencommissie geconstateerde gebreken uit het primaire besluit. Ter zitting is komen vast te staan dat op dezelfde dag als het bestreden besluit aan vergunninghouder en eiser is gezonden, door het college een aangepaste omgevingsvergunning aan vergunninghouder is gezonden. In die omgevingsvergunning is het vergunningvoorschrift voor de beplanting en de kennelijke verschrijving als het gaat om de afstand ten opzichte van gewasbeschermingsmiddelen door het college aangepast in lijn met wat de bezwaarschriftencommissie daarover heeft gezegd. Die aangepaste omgevingsvergunning is door het college echter niet toegevoegd aan het bestreden besluit en er wordt ook niet naar verwezen in het bestreden besluit. Het stuk is evenmin naar eiser gestuurd. Die gang van zaken heeft ervoor gezorgd dat het voor eiser, na ontvangst van het bestreden besluit, onduidelijk was of het voorschrift daadwerkelijk was aangepast en de verschrijving gecorrigeerd. Dit heeft eiser in de veronderstelling gebracht dat de voorgestelde wijzigingen niet waren doorgevoerd, waardoor hij beroep heeft ingesteld.
13. De rechtbank oordeelt dat de beslissing op bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit inhoudt, zoals bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. De door het college opgestelde aangepaste omgevingsvergunning is in feite een onderdeel van die beslissing op bezwaar en van de volledige heroverweging en houdt dus geen apart besluit of een nieuwe omgevingsvergunning in. Het is een weergave van de uitkomst van de heroverweging in bezwaar. In zoverre kan de beroepsgrond van eiser dan ook niet slagen. Immers de gebreken die in bezwaar zijn aangevoerd, namelijk de verschrijving en het onduidelijke voorschrift als het gaat om de beplanting, zijn door het college wel degelijk hersteld in bezwaar. De rechtbank is wel van oordeel dat het college het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door die aanpassingen niet kenbaar aan eiser te maken, waardoor eiser zich genoodzaakt heeft gezien om beroep in te stellen. Uit het bestreden besluit alleen is naar het oordeel van de rechtbank niet op te maken dat het college daadwerkelijk tot aanpassing is overgegaan. De enkele stelling dat het college het advies van de bezwaarschriftencommissie overneemt maakt dat onvoldoende duidelijk. In die zin slaagt deze beroepsgrond van eiser wel. Tot vernietiging van het bestreden besluit kan dat echter niet leiden omdat eiser niet inhoudelijk is benadeeld.
Proceskostenvergoeding in bezwaar
14. Eiser stelt dat het college de proceskosten in bezwaar had moeten vergoeden, omdat volgens eiser het primaire besluit herroepen had moeten worden wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid.
15. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. [2]
15.1.
Van herroeping als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is sprake als een ontvankelijk bezwaar leidt tot intrekking of wijziging van het primaire besluit. Daarbij staat ter discussie of het, zoals het college stelt, enkel gaat om een aanpassing en nadere concretisering van het voorschrift, of om een nieuw vergunningvoorschrift als het gaat om de beplanting. Bij het bestreden besluit en de daarvan deel uitmakende aangepaste omgevingsvergunning heeft het college het oude vergunningvoorschrift, dat luidde: "het aanwezige groen dient behouden te blijven en er dient geen beplanting te worden verwijderd", aangepast en vervangen door een nieuw voorschrift dat luidt: "met de uitvoering van het bouwplan mag geen begroeiing worden verwijderd als gevolg waarvan niet langer kan worden voldaan aan de voorwaardelijke verplichting die voortvloeit uit de bepaling in artikel 5.5.1. van het bestemmingsplan." Deze wijziging is naar het oordeel van de rechtbank meer dan een loutere aanscherping; het is een inhoudelijke wijziging die de juridische betekenis en de reikwijdte van het voorschrift beïnvloedt.
15.2.
De wijziging van het vergunningvoorschrift komt voort uit het advies van de bezwaarschriftencommissie. Uit dat advies blijkt dat het college van mening was dat zonder de aanpassing van dit voorschrift onvoldoende waarborg aanwezig was, door het verschil tussen het groen zoals opgenomen in het inpassingsplan en de feitelijke situatie. In zoverre kleefde er, dus ook volgens het college, een gebrek aan het primaire besluit. Dat blijkt ook wel, want het college is tot wijziging van het vergunningvoorschrift overgegaan in het bestreden besluit. Op dat punt is dus wel degelijk sprake van een herroeping van het primaire besluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college ten onrechte geen vergoeding voor proceskosten in bezwaar heeft toegekend. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij geen vergoeding is toegekend voor de proceskosten in bezwaar. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en stelt de vergoeding van de proceskosten in bezwaar vast op € 1.294,- (1 punt voor het indienen van het bezwaar en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,-).
16.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. Voor de beroepsfase wordt de vergoeding vastgesteld op een bedrag van € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen;
  • voorziet zelf in de zaak als het gaat om de vergoeding van de kosten in bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van (in totaal) € 3.108,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Chraiha, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 16 juli 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 juli 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Op grond van artikel 7:15 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo - voor zover hier van belang - is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met (1) een goede ruimtelijke ordening en (2) in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Deze algemene maatregel van bestuur is het Bor.
Bijlage II Besluit Omgevingsrecht
Artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Bestemmingsplan ‘ [adres 1] ’
Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving:
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
verhardingen;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige doeleinden;
openbare nutsvoorzieningen;
de landschappelijke inpassing in de vorm van gebiedseigen groenvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - inpassingsplan' (sg-ip) en een en ander overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals weergegeven in bijlage 1 van deze regels.
Artikel 4.2.1 Algemeen
Op de voor Tuin aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd: bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1808.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:384