ECLI:NL:RBLIM:2025:6971

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
C/03/342968 / HA RK 25-93
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rolrechter in civiele procedure zonder uitzonderlijke omstandigheden

Op 15 juli 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. B.R.M. de Bruijn, rechter in de rechtbank Limburg, ingediend door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.G.L.M. Meevis. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 22 juni 2025, nadat verzoekster als gedaagde partij in een andere civiele procedure (zaaknummer C/03/341116) geen conclusie van antwoord had ingediend binnen de gestelde termijn van zes weken. De rolrechter had geen uitstel verleend, wat verzoekster als onterecht beschouwde en als grond voor wraking aanvoerde.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter slechts gewraakt kan worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. In dit geval was er geen sprake van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden. De wrakingskamer concludeerde dat de opmerkingen van de rolrechter over de ziekte van de bestuurder van verzoekster niet als vooringenomenheid konden worden opgevat, maar slechts een feitelijke beschrijving waren van de gang van zaken. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/342968 / HA RK 25-93
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. T.G.L.M. Meevis te Eindhoven,
dat strekt tot wraking van mr. B.R.M. de Bruijn, rechter in de rechtbank Limburg, hierna: de rechter.

1.De procedure

Op 22 juni 2025 heeft verzoekster als gedaagde partij in de zaak met zaaknummer C/03/341116 tussen [verzoekster] en [naam B.V.] , een verzoek tot wraking van mr. De Bruijn ingediend.
De rechter heeft de wrakingskamer op 23 juni 2025 bericht dat hij niet in de wraking berust en hij heeft op 24 juni 2025 een schriftelijke reactie ingediend.

2.De beoordeling

Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend: de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Procedurele beslissingen als zodanig kunnen nooit grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Een wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
Het onderhavige verzoek tot wraking is gericht tegen de rolrechter in een dagvaardingszaak. Uit de stukken volgt dat verzoekster als gedaagde partij een termijn van zes weken heeft gehad voor het indienen van een conclusie van antwoord. Na ommekomst van die zes weken (18 juni 2025) was door haar nog geen conclusie ingediend. Op diezelfde dag is er een akte van niet dienen verleend aan de zijde van de eisende partij. Namens verzoekster is vervolgens op 20 juni 2025 verzocht om een termijn voor het alsnog nemen van de conclusie van antwoord. De eisende partij heeft zich hiertegen verzet. De rechter heeft, zich baserend op het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken, geen nader uitstel verleend.
Dit betreft bij uitstek een procesbeslissing die, zoals uit het hiervoor weergegeven juridische kader blijkt, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, geen grond voor wraking kan opleveren. Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is hier geen sprake. Verzoekster baseert haar wrakingsverzoek op een opmerking van de rechter die luidt: ‘Ten overvloede wordt opgemerkt dat, naar het oordeel van de rolrechter, de gestelde griep van de bestuurder van cliënte van mr. Meevis - zonder verdere toelichting, die ontbreekt - geen klemmende reden is aangezien niet vanzelf spreekt dat hij daardoor niet in staat was te overleggen over de conclusie van antwoord.’ Uit het gebruik van de woorden ‘de gestelde griep’ zou de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter blijken. De wrakingskamer kan verzoekster hierin niet volgen. De betreffende woorden kunnen niet anders worden begrepen dan betrekking hebbend op de door de rechter daarvóór gebruikte woorden: ‘Mr. Meevis stelt weliswaar dat griep van de bestuurder van zijn cliënte hem verhinderde tijdig een uitstelverzoek in te dienen, maar dat kan de rolrechter niet volgen. Het is immers mr. Meevis en niet de bestuurder van zijn cliënte die zo’n verzoek moet indienen’. De woorden ‘de gestelde griep’ betreffen derhalve geen uiting van twijfel aan de zijde van de rechter omtrent de ziekte van de bestuurder van verzoekster, maar beschrijven enkel de feitelijke gang van zaken, namelijk dat de ziekte van de bestuurder door mr. Meevis is gesteld. Het verzoek tot wraking kan op deze grond derhalve niet slagen en is ongegrond.

3.De beslissing

De wrakingskamer
- verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.M.E. Derks en
mr. drs. C.M.J. van de Acker, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025.