ECLI:NL:RBLIM:2025:7130

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
ROE 23/20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidieverlening op basis van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 en de rol van adviseurs duurzame inzetbaarheid

In deze zaak heeft eiseres een subsidie aangevraagd op basis van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 voor het project "Duurzaam duurzaam inzetbaar". De subsidie werd aanvankelijk vastgesteld op € 0,- door verweerder, omdat kosten buiten de projectperiode en uren van een adviseur niet subsidiabel werden geacht. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 22 juli 2025 uitspraak gedaan en geoordeeld dat verweerder de subsidie terecht op € 9.612,- heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de adviseur voldoet aan de eisen van de Subsidieregeling, met name wat betreft de referenties en de subsidiabiliteit van de kosten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en verweerder opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de subsidieaanvrager om zich op de hoogte te stellen van de geldende regels en voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23/20

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: W.J.N. Brouwer en J.C.P. Poulissen),
en
de staatssecretaris van Participatie en Integratie [1] , voorheen de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A. van der Oord).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een door eiseres aangevraagde subsidie waarover verweerder een besluit heeft genomen. In het besluit is de subsidie (uiteindelijk) op
€ 9.612,- vastgesteld, terwijl eiseres om een subsidie van € 12.500,- had gevraagd. Verweerder heeft de subsidie lager vastgesteld omdat een van de adviseurs door verweerder niet wordt aangemerkt als Adviseur investeringsprioriteit B zodat haar uren niet subsidiabel zijn. Verder heeft verweerder de buiten de projectperiode gemaakte kosten niet subsidiabel geacht. Eiseres is het daar niet mee eens.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de subsidie terecht op € 9.612,- heeft vastgesteld. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Verweerder heeft de door eiseres aangevraagde subsidie met het besluit van
16 november 2021 (hierna: het subsidiebesluit) vastgesteld op € 0,-.
3.1.
Met de beslissing op bezwaar van 16 november 2021 (hierna: het bestreden besluit) is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
3.2.
Verweerder heeft vervolgens met het besluit van 30 oktober 2024 (hangende de beroepsprocedure) het bestreden besluit herzien en alsnog een subsidie van € 9.612,- toegekend, omdat de eerdere berekening onjuist is geweest. [2]
3.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld, tegelijk met de beroepen met zaaknummers ROE 23/382, ROE 23/383 en ROE 23/384. Hieraan hebben de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst zodat de gemachtigde van eiseres de benodigde documenten waaruit een geldige machtiging blijkt kon overleggen.
3.4.
Partijen hebben niet aangegeven een nadere zitting te willen. De rechtbank heeft daarom het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
4. Eiseres heeft op 28 juni 2018 voor het project ”Duurzaam duurzaam inzetbaar” (projectnummer [nummer] ) subsidie uit het Europees Sociaal Fonds aangevraagd op grond van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 (hierna: de Subsidieregeling). Voor dat project heeft eiseres externe adviseurs van het bedrijf benVitaal ingeschakeld. Eiseres heeft de projectkosten begroot op € 25.000,-. Verweerder heeft op 4 september 2018 subsidie voor het project verleend voor de periode van 26 september 2018 tot 26 september 2019 voor een maximaal subsidiebedrag van € 12.500,- (hierna: het subsidieverleningsbesluit).
4.1.
Eiseres heeft vervolgens begin 2020 een einddeclaratie ingediend bij verweerder en € 25.000,- aan subsidiabele kosten gedeclareerd. Eiseres heeft gevraagd om de subsidie op € 12.500,- vast te stellen. [3] Naar aanleiding van deze einddeclaratie heeft verweerder nog nadere informatie verzocht van eiseres en vervolgens een voornemen uitgebracht op 9 augustus 2021. Eiseres heeft op dat voornemen gereageerd.
4.2.
Verweerder heeft – voor zover nog van belang – aangegeven dat een deel van de gedeclareerde kosten (€ 2.750,-) zijn gemaakt buiten de projectperiode en daarom niet subsidiabel zijn. Verder heeft verweerder aangegeven dat de referenties van adviseur [adviseur] onvoldoende aantonen dat zij gedurende het project voldoende kennis en ervaring had op het gebied van duurzame inzetbaarheid, zodat zij niet kan worden aangemerkt als Adviseur investeringsprioriteit B in de zin van de Subsidieregeling [4] en haar opgevoerde kosten (€ 3.025,-) dan ook niet subsidiabel zijn.
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aan eiseres verleende subsidie terecht heeft vastgesteld op € 9.612,-. Zij beoordeelt daartoe uitsluitend of de in het bestreden besluit opgenomen standpunten van verweerder juist zijn (en dus niet of de in het subsidiebesluit opgenomen standpunten juist zijn). Zij doet dat uitsluitend aan de hand van de argumenten die eiseres in beroep naar voren heeft gebracht en hetgeen daarover ter zitting is besproken.
5.1.
In de bijlage bij deze uitspraak zijn de relevante regels opgenomen. [5]
Activiteiten buiten de projectperiode (€ 2.750,-)
6. In artikel 13, aanhef en sub e, van de Subsidieregeling staat – kort gezegd – dat kosten die zijn gemaakt buiten de projectperiode niet subsidiabel zijn, met uitzondering van de kosten voor de projectcoördinatie en -administratie.
6.1.
In artikel B6, aanhef en onder c, van bijlage 1 van de Subsidieregeling, dat specifiek gaat over Investeringsprioriteit B, staat dat een project slechts voor subsidie in aanmerking komt indien de subsidiabele kosten worden gemaakt in een door de minister aangewezen periode.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel B6 (investeringsprioriteit B) op het project van toepassing is een bedrag van € 2.750,- aan kosten buiten de projectperiode is gemaakt.
7.1.
Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat de buiten de projectperiode gedeclareerde kosten alsnog moeten worden toegekend omdat zij door verweerder naar de verkeerde regelgeving is verwezen. Eiseres wijst er in dat kader op dat in het subsidieverleningsbesluit enkel wordt verwezen naar de Subsidieregeling zonder dat er een link bij is vermeld. Eiseres heeft via de website van Uitvoering van Beleid gezocht naar de Subsidieregeling en is uitgekomen op een versie daarvan waarin deel B van bijlage 1 (nog) niet was opgenomen. Eiseres ging er daardoor vanuit dat artikel 13, aanhef en sub e, van de Subsidieregeling van toepassing was.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de kosten die buiten de projectperiode zijn gemaakt terecht niet subsidiabel heeft geacht. De rechtbank overweegt in dat kader dat niet aannemelijk is dat eiseres geheel niet op de hoogte was van de specifieke regels die zijn opgenomen in deel B van bijlage 1 bij de Subsidieregeling. Uit de subsidieaanvraag van eiseres en de daarna gewisselde stukken blijkt immers dat eiseres (ook) op de hoogte was van de eis van 2 referenties die is opgenomen in artikel B6, aanhef en onder f, van de Subsidieregeling. Verder overweegt de rechtbank dat het de verantwoordelijkheid is van degene die subsidie aanvraagt om zich op de hoogte te stellen van de geldende (toepasselijke) regels en voorwaarden en om daaraan te voldoen. Voor zover eiseres is uitgegaan van andere regelgeving, komt dat voor haar rekening en risico. De rechtbank is tot slot, anders dan eiseres stelt, niet gebleken dat de verweerder eiseres op het verkeerde been heeft gezet. In dat kader acht de rechtbank van belang dat de verweerder in het subsidieverleningsbesluit heeft verwezen naar de Subsidieregeling (waar deel B van bijlage 1 onderdeel van uitmaakt) en bovendien expliciet heeft aangegeven dat alleen kosten die worden gemaakt tijdens de projectperiode voor subsidie in aanmerking komen.
De referenties van adviseur [adviseur] (€ 3.025,-)
9. In artikel 1 van de Subsidieregeling is bepaald dat onder
Adviseur investeringsprioriteit Bwordt verstaan: een natuurlijk persoon (…) die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf als adviseur werkzaam is op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Onder
duurzame inzetbaarheidwordt verstaan: het gemotiveerd, gezond en productief houden van werkenden om hen in staat te stellen tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (…) betaald werk te verrichten.
9.1.
Vervolgens is in artikel B6, aanhef en onder f, van de Subsidieregeling is bepaald dat een project slechts voor subsidie in aanmerking komt indien per Adviseur investeringsprioriteit B twee referenties worden ingediend, afkomstig van twee verschillende opdrachtgevers. De referenties moeten betrekking hebben op de relevante kennis en ervaring van de beoogde adviseur op het terrein van duurzame inzetbaarheid.
9.2.
Uit de artikelsgewijze toelichting op de Subsidieregeling maakt de rechtbank op dat het referentievereiste geldt omdat verweerder moet kunnen controleren of een adviseur daadwerkelijk beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verricht op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Daarvoor is van belang dat vastgesteld kan worden dat de desbetreffende persoon ervaring heeft als adviseur op dat werkterrein. Voor die vaststelling is het opgeven van referenties van belang. De referenties hebben betrekking op de kennis en ervaring op het terrein van duurzame inzetbaarheid van de beoogd adviseur(s). Verder wordt verduidelijkt dat de kennis en vaardigheden van de adviseur relevant moeten zijn voor de uitvoering van het beoogde project op het terrein van duurzame inzetbaarheid.
De referenties
10. Voor adviseur [adviseur] zijn twee referenties ingediend door eiseres. De eerste referentie is van [bedrijfsnaam] . In deze referentie is aangegeven dat de adviseur een rol in het project vervulde door directie-input te vertalen naar concrete interventies gericht op duurzame inzetbaarheid van personeel. Zij coördineerde het traject op gebied van planning en juiste afhandelingen van aspecten gerelateerd tot duurzame inzetbaarheid, voerde een
0-meting uit, analyseerde de resultaten en stimuleerde bewustwording bij medewerkers over hun vitaliteit en inzetbaarheid. Aan het einde van het traject bundelde de adviseur alle bevindingen in een eindrapportage met heldere vervolgadviezen, waarbij projectmanagement centraal stond. De tweede referentie is van Sappi Maastricht BV. Volgens de tweede referentie implementeerde adviseur [adviseur] workshops gericht op inzetbaarheidsaspecten zoals voeding, beweging en werkritme, naar aanleiding van eerder onderzoek. Daarnaast adviseerde zij individuele coaching om persoonlijk leiderschap te vergroten en blijvende gedragsverandering te realiseren. Als projectmanager activeerde en motiveerde zij zowel organisatie als deelnemers. Verder heeft ze het traject afgesloten met een rapportage en adviesrapportage met presentatie.
Standpunt van verweerder
11. Ten aanzien van de eerste referentie stelt verweerder in het bestreden besluit dat er bij de referent twee projecten hebben gelopen (juni 2017 tot juni 2018 en september 2018 tot september 2019. In de referentie wordt gesproken over een ‘vervolgtraject’. Daarom gaat verweerder ervan uit dat de referentie ziet op het project van september 2018 tot september 2019. De looptijd daarvan is bijna gelijk aan die waarvoor de onderhavige subsidie is aangevraagd. Daarmee voldoet deze referentie niet omdat de kennis en ervaring aanwezig moet zijn bij de aanvang van het project. Verweerder merkt verder op dat adviseur [adviseur] bij het eerste project niet was opgevoerd als adviseur en uit de urenverantwoording niet blijkt dat zij werkzaamheden heeft uitgevoerd, zodat ook dat project niet als referentieproject in aanmerking komt.
11.1.
Ten aanzien van de tweede referentie stelt verweerder in het bestreden besluit dat hoewel adviseur [adviseur] workshops heeft geïmplementeerd, projectmanagement heeft uitgevoerd en rapportages heeft opgesteld, hieruit niet duidelijk blijkt dat ze specifieke activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid heeft ontplooid. Verweerder kan uit deze informatie niet afleiden of de adviseur daadwerkelijk kennis en ervaring heeft op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Bovendien is niet vast te stellen of zij als adviseur bij dat project werkzaam was, aangezien ze ook in dit project niet als zodanig benoemd is.
Oordeel rechtbank over eerste referentie
12. De rechtbank stelt voorop dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat de eerste referentie ziet op een project van september 2018 tot september 2019. Verweerder heeft dit gebaseerd op gebruik van het woord ‘vervolgtraject’ in de referentie zelf. Eiseres heeft reeds in de reactie op het voornemen duidelijk gemaakt dat er bij de referent ook in het tijdvak 2016 een project heeft gelopen en dat met ‘vervolgtraject’ dus het project met looptijd juni 2017 tot juni 2018 wordt bedoeld. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom er toch vanuit zou moeten worden gegaan dat de referent het project van september 2018 tot september 2019 heeft bedoeld. Eiseres heeft daarentegen aannemelijk gemaakt dat met de referentie wordt verwezen naar werkzaamheden die al waren verricht vóór de subsidieaanvraag en vóór aanvang van de werkzaamheden in het kader van het onderhavige subsidieproject.
12.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom met de referentie, en de daarin beschreven werkzaamheden van adviseur [adviseur] , onvoldoende is aangetoond dat zij beschikte over kennis en ervaring op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat daarvoor nodig is dat adviseur [adviseur] in het betreffende referentieproject uit het tijdvak 2016 als adviseur was opgevoerd, volgt de rechtbank dat standpunt niet. Deze voorwaarde blijkt niet uit de Subsidieregeling. Integendeel, de benodigde kennis en ervaring kan ook worden opgedaan buiten een subsidieproject en staat dus los van een eventuele declaratie bij verweerder. Voor zover verweerder heeft bedoeld te stellen dat de blijkens de referentie verrichte werkzaamheden in het kader van het referentieproject op naam van een andere adviseur zijn gedeclareerd, zodat daaruit kan worden opgemaakt dat adviseur [adviseur] de betreffende werkzaamheden in weerwil van de referentie niet heeft verricht, heeft verweerder dat niet onderbouwd met concrete gegevens zodat de rechtbank dat niet volgt. De rechtbank komt gelet hierop tot de conclusie dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom uit de eerste referentie niet de benodigde relevante kennis en ervaring op het terrein van duurzame inzetbaarheid blijkt.
Oordeel rechtbank over tweede referentie
13. Uit de tweede referentie van adviseur [adviseur] volgt dat zij in het kader van een project op het gebied van duurzame inzetbaarheid onder meer workshops heeft geïmplementeerd, projectmanagement heeft uitgevoerd en rapportages heeft opgesteld in een project dat was gericht op duurzame inzetbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat hieruit niet kan worden afgeleid of de adviseur daadwerkelijk kennis en ervaring heeft opgedaan op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Verweerder heeft namelijk niet toegelicht waarom de genoemde werkzaamheden daarvoor niet voldoende zouden zijn. Voor zover verweerder uitsluitend heeft gekeken naar de overgelegde presentatie van het referentieproject bij de tweede referent waaraan adviseur [adviseur] heeft gewerkt, miskent verweerder daarmee dat eiseres die presentatie heeft overgelegd om te laten zien dat de referentie zag op het project uit het tijdvak 2016. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom uit die presentatie zou blijken dat de inhoud van de referentie niet zou kloppen.
Tussenconclusie
14. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van adviseur [adviseur] niet aan de referentievoorwaarde is voldaan. Het bestreden besluit is daarom gebrekkig. Verweerder heeft echter in het verweerschrift van 6 mei 2024 een aanvullende motivering gegeven en deze is ook op zitting besproken. De rechtbank zal daarom onderzoeken of het gebrek kan worden gepasseerd.
Aanvullende motivering in het verweerschrift
15. Verweerder heeft in het verweerschrift vermeld dat hij in het kader van diverse projecten uitvoerig heeft beoordeeld of adviseur [adviseur] beschikt over de vereiste relevante kennis en ervaring op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Verweerder heeft daartoe diverse door de externe adviseur aangereikte referenten gebeld. Uit die gesprekken is gebleken dat adviseur [adviseur] slechts ondersteunende werkzaamheden uitvoerde. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat verweerder heeft gesproken met de twee referenten die ook in de onderhavige zaak door eiseres zijn opgevoerd. [6]
15.1.
De rechtbank overweegt dat het verweerder vrij staat om, bijvoorbeeld bij twijfel over de authenticiteit van een specifieke referentie, contact op te nemen met de referent of om eiseres te vragen om nadere informatie of (concrete) bewijsstukken. In het onderhavige geval is uit de gesprekken met de referenten naar voren gekomen dat adviseur [adviseur] bij de referenten enkel ondersteunende werkzaamheden heeft verricht. Eiseres heeft de inhoud van de gesprekken met de referenten niet weersproken. Nu de relevante kennis en ervaring op grond van de Subsidieregeling met twee referenties moet worden aangetoond, heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen dat aan deze voorwaarde niet is voldaan. De door eiseres overgelegde stukken heeft verweerder onvoldoende aanleiding kunnen vinden om de referenties toch voldoende te achten. Uit de door eiseres overgelegde printscreens blijkt niet dat adviseur [adviseur] in weerwil van de gesprekken met de referenten (in beide referentieprojecten) toch adviseurswerk heeft verricht. Verweerder heeft verder minder waarde mogen hechten aan de verklaring van de teamleider omdat dit geen verklaring betreft van een onafhankelijke derde. Deze informatie weegt dus niet op tegen de uitkomst van de gesprekken van verweerder met de referenten. Ook de stelling van eiseres dat adviseur [adviseur] wellicht voor de referenten onvoldoende zichtbaar is geweest treft geen doel, nu dat verder niet is onderbouwd en daarmee niet kan worden aangetoond welke werkzaamheden adviseur [adviseur] heeft verricht. Dat betekent dat verweerder op grond hiervan de uren van adviseur [adviseur] niet subsidiabel heeft kunnen achten. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het geconstateerde motiveringsgebrek te passeren. [7]

Conclusie en gevolgen

16. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de kosten die buiten de projectperiode zijn gemaakt terecht niet subsidiabel heeft geacht. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de kosten van adviseur [adviseur] niet subsidiabel zijn, maar die motivering is in het verweerschrift en ter zitting alsnog gegeven, zodat het in het bestreden besluit geconstateerde motiveringsgebrek door de rechtbank wordt gepasseerd.
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en verweerder de subsidie terecht op € 9.612,- heeft vastgesteld.
18. Omdat verweerder het bestreden besluit hangende het beroep heeft gewijzigd en vanwege het (gepasseerde) motiveringsgebrek in het bestreden besluit, moet verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden. De rechtbank is verder niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht is limitatief opgesomd welke kosten in het kader van een proceskostenveroordeling voor vergoeding in aanmerking komen. In het onderhavige geval geldt dat de gemachtigden van eiseres geen beroepsmatige rechtsbijstandsverleners zijn, zodat de daarvoor geldende forfaitaire vergoeding niet van toepassing is. Verder volgt uit het genoemde artikel dat enkel de reis- en verletkosten van een partij of belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komen, en dus niet de reis- en verletkosten van een gemachtigde zoals in het onderhavige geval.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:23, eerste lid
1. Een bestuursorgaan verstrekt subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
Artikel 4:45, eerste en tweede lid
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingverplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Artikel. 4:46
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
3. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een voorschrift, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat belanghebbenden daardoor niet worden benadeeld.
Subsidieregeling Europees Sociaal Fonds (ESF) 2014-2020
Artikel 1. Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
  • Adviseur investeringsprioriteit B:een natuurlijk persoon, niet zijnde een werknemer van de subsidieaanvrager, die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf als adviseur werkzaam is op het gebied van duurzame inzetbaarheid;
  • duurzame inzetbaarheid:het gemotiveerd, gezond en productief houden van werkenden om hen in staat te stellen tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, binnen of buiten de arbeidsorganisatie betaald werk te verrichten;
Artikel 2. Inleidende bepaling
(…)
5. De bepalingen in de bijlagen gelden in aanvulling op hetgeen in het algemeen deel van de regeling is vastgelegd. Voor zover de bepalingen uit de bijlagen in tegenspraak zijn met bepalingen uit het algemeen deel van de regeling, prevaleren de bepalingen in de bijlagen boven de bepalingen in het algemeen deel in de regeling.
Artikel 4. Aard van de projecten
1. De minister verleent met inachtneming van deze regeling en onder het voorbehoud, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 subsidie ten behoeve van projecten op het gebied van:
(…)
c. bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit, nader uitgewerkt in de hoofdstukken V en Va in het kader van investeringsprioriteit B in bijlage 1, behorende bij deze regeling;
(…)
Artikel 11. Hoogte van de subsidie
1. De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in investeringsprioriteit A, B en C bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.
(…)
Artikel 13. Niet-subsidiabele kosten
Niet voor subsidiering komen in aanmerking:
(…)
kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot verlening, met uitzondering van kosten voor de directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie en de externe kosten projectcoördinatie en -administratie ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie tot aan het moment van indienen van het verzoek tot vaststelling.
(…)
Bijlage 1. Specifieke bepalingen voor subsidie aanvragen in het kader van investeringsprioriteiten A tot en met C
(…)
Investeringsprioriteit B. Actief en gezond ouder worden
(…)
Artikel B4. Doel
1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel de bevordering van duurzame inzetbaarheid van werkenden door:
a. het verkrijgen van advies met een implementatieplan; of
b. het verkrijgen van begeleiding bij de implementatie van een advies, waaronder het in dialoog met de werkenden aanpassen van de organisatie van het werk.
2. Een project als bedoeld in het eerste lid is gericht op:
a. het bevorderen van gezond en veilig werken, waaronder een gezondere leefstijl, het terugdringen van werkstress en ongewenst gedrag in de werksfeer;
b. het bevorderen van een leercultuur voor werkenden, waaronder het erkennen van niet-bedrijfsspecifieke kennis en vaardigheden;
c. het stimuleren van interne mobiliteit van werkenden, het anticiperen op individuele ambities en ontwikkelmogelijkheden en het begeleiden van werknemers naar ondernemerschap; of
d. het bevorderen van een flexibele werkcultuur, waaronder het invoeren van flexibel arbeidstijdenmanagement.
Artikel B6. Specifieke eisen
Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:
(…)
De subsidiabele kosten worden gemaakt in een door de minister aangewezen periode. Deze periode start de dag na dagtekening van het besluit tot verlening van de subsidie en eindigt ten hoogste twaalf maanden daarna;
(…)
Per adviseur investeringsprioriteit B twee referenties worden ingediend, afkomstig van twee verschillende opdrachtgevers. Deze hebben betrekking op de relevante kennis en ervaring van de beoogde adviseur investeringsprioriteit B op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Ter vervanging van bovengenoemde twee referenties per adviseur investeringsprioriteit B, kan er ook één referentie van een O&O-fonds worden ingediend. Geen referentie hoeft te worden ingediend wanneer wordt aangetoond dat de beoogde adviseur investeringsprioriteit B in dienst is bij een O&O-fonds, dan wel een deskundige is als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit of als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
voor het project ten minste € 12.000,– aan subsidiabele kosten zijn begroot.
Artikel B9. Hoogte subsidie
1. Wanneer de aanvraag aan de eisen van dit hoofdstuk voldoet, verleent de minister een subsidie van maximaal € 12.500. Voor de berekening van de subsidie wordt het uurtarief van de ingehuurde adviseur investeringsprioriteit B bepaald op maximaal € 100,– exclusief btw.
(…)
Artikel B10. Einddeclaratie en subsidievaststelling
(…)
2. Het maximale subsidiepercentage bedoeld in artikel 11, eerste lid, wordt vastgesteld op 0% indien bij het indienen, dan wel na het controleren van de einddeclaratie respectievelijk na overig onderzoek door daartoe bevoegde instanties, blijkt dat minder dan € 12.000,– aan subsidiabele kosten is gerealiseerd.

Voetnoten

1.De rechtbank maakt dit op uit de portefeuilleverdeling binnen het (demissionaire) kabinet Schoof.
2.Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op dat besluit.
3.In artikel 11, eerste lid, van de Subsidieregeling staat dat – voor zover hier relevant – subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in investeringsprioriteit B maximaal 50% van de subsidiabele kosten bedraagt.
4.Zie artikel 1 van de Subsidieregeling.
5.Deze zijn ook te raadplegen op https://wetten.overheid.nl.
6.Zie ook de uitspraak van vandaag in het beroep met zaaknummer ROE 22/1180.
7.Met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.