ECLI:NL:RBLIM:2025:7132

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
ROE 23/384
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidieverlening op basis van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 en de vaststelling van de nut, noodzaak en meerwaarde van het project

In deze zaak heeft eiseres een subsidie aangevraagd op grond van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 voor het project "Pro-Fit". De subsidie is door verweerder vastgesteld op € 0,- omdat de nut, noodzaak en meerwaarde van het project niet voldoende zijn aangetoond. Eiseres had aanvankelijk om een subsidie van € 11.103,- gevraagd, maar verweerder oordeelde dat de kosten niet subsidiabel waren. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij niet kon aantonen dat het project meerwaarde had ten opzichte van eerdere projecten. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid tot zijn besluit kon komen. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat het aan eiseres is om aan te tonen dat de kosten noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Limburg op 22 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23/384

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: W.J.N. Brouwer en J.C.P. Poulissen),
en
de staatssecretaris van Participatie en Integratie [1] , voorheen de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A. van der Oord).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een door eiseres aangevraagde subsidie waarover verweerder een besluit heeft genomen. In het besluit is de subsidie op nihil vastgesteld, terwijl eiseres om een subsidie van (uiteindelijk) € 11.103,- had gevraagd. Verweerder heeft de subsidie op nihil vastgesteld omdat de nut, noodzaak en meerwaarde van het subsidieproject onvoldoende is gebleken, en omdat het maatwerk onvoldoende is aangetoond. Eiseres is het daar niet mee eens.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de aangevraagde subsidie terecht op € 0,- heeft gesteld omdat eiseres de nut, noodzaak en meerwaarde van het subsidieproject niet heeft aangetoond. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Verweerder heeft de door eiseres aangevraagde subsidie met het besluit van
24 maart 2022 (hierna: het subsidiebesluit) vastgesteld op € 0,-.
3.1.
Met de beslissing op bezwaar van 29 december 2022 (hierna: het bestreden besluit) is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld, tegelijk met de beroepen met zaaknummers ROE 23/20, ROE 23/382 en ROE 23/383. Hieraan hebben de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst zodat partijen nadere stukken konden overleggen.
3.3.
Partijen hebben desgevraagd niet aangegeven een nadere zitting te willen. De rechtbank heeft daarom op 30 april 2025 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
4. Eiseres heeft op 25 juni 2018 voor het project “Pro-Fit” (projectnummer [nummer] ) subsidie uit het Europees Sociaal Fonds aangevraagd op grond van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 (hierna: de Subsidieregeling). Voor dat project heeft eiseres externe adviseurs van het bedrijf benVitaal ingeschakeld. Eiseres heeft de projectkosten begroot op € 25.000,-. Verweerder heeft op 1 oktober 2018 subsidie voor het project verleend voor de periode van 2 oktober 2018 tot 2 oktober 2019 voor een maximaal subsidiebedrag van € 12.500,- (hierna: het subsidieverleningsbesluit).
4.1.
Eiseres heeft vervolgens een einddeclaratie ingediend bij verweerder en € 23.750,- aan subsidiabele kosten gedeclareerd. Eiseres heeft de einddeclaratie vervolgens aangepast en gevraagd om de subsidie op € 11.103,- vast te stellen. [2] Naar aanleiding van deze einddeclaratie heeft verweerder nog nadere informatie verzocht van eiseres en vervolgens een voornemen uitgebracht op 19 augustus 2021. Eiseres heeft op dat voornemen gereageerd.
4.2.
Verweerder heeft – voor zover nog van belang – aangegeven dat de nut, noodzaak en de meerwaarde van het project onvoldoende is gebleken, en dat het maatwerk onvoldoende is aangetoond. Verweerder heeft de subsidie vastgesteld op € 0,-.
5. De rechtbank beoordeelt of de verweerder de subsidie terecht op € 0,- heeft vastgesteld. Zij beoordeelt daartoe uitsluitend of de in het bestreden besluit opgenomen standpunten van verweerder juist zijn (en dus niet of de in het subsidiebesluit opgenomen standpunten juist zijn). Zij doet dat uitsluitend aan de hand van de argumenten die eiseres in beroep naar voren heeft gebracht en hetgeen daarover ter zitting is besproken.
5.1.
In de bijlage bij deze uitspraak zijn de relevante regels opgenomen. [3]
Verwijzing naar de gronden van bezwaar
6. De rechtbank stelt voorop dat eiseres in beroep (slechts) heeft verwezen naar het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit uitvoerig op het bezwaarschrift is ingegaan. Het is vervolgens aan eiseres om in beroep aan te geven wat er volgens haar onjuist is aan de overwegingen van verweerder in het bestreden besluit. De rechtbank bespreekt hierna daarom niet integraal de gronden zoals die voortvloeien uit het bezwaarschrift, maar enkel die waarvan het de rechtbank door het verhandelde ter zitting duidelijk is dat deze in beroep nog onderwerp van geschil zijn.
Nut, noodzaak en meerwaarde
7. Verweerder is van mening dat de nut, noodzaak en meerwaarde van het huidige project niet zijn aangetoond. In 2016 heeft er bij de moedermaatschappij van eiseres een vergelijkbaar project plaatsgevonden voor de moedermaatschappij, eiseres en twee zustermaatschappijen. In dat project zijn dezelfde activiteiten verricht, waaronder het invullen van vragenlijsten, het voeren van coachgesprekken en het uitvoeren van PMO's. Beide projecten komen tot nagenoeg dezelfde conclusies, waardoor niet is gebleken van toegevoegde waarde van het project. De eindrapportage van het project is daarnaast te algemeen en gaat niet in op bedrijfsspecifieke problemen. Het project is verder niet gericht op een advies met implementatieplan, aangezien dit al uit het voorgaande project was voortgekomen. Gezien de grote overeenkomsten met het eerdere project en het gebrek aan nieuwe inzichten, worden de kosten van dit project als niet noodzakelijk beschouwd. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst verweerder naar een eerdere uitspraak van de rechtbank. [4] Hieruit volgt dat subsidie niet bedoeld is voor het zo nodig bijstellen van eerdere adviezen.
8. Eiseres stelt zich, onder verwijzing naar onder meer e-mailberichten van een medewerker van verweerder ( [naam] ), op het standpunt dat een nieuwe doelgroep binnen de onderneming (nieuwe medewerkers of medewerkers die eerder niet hebben deelgenomen) een nieuw project rechtvaardigen. De conclusies in het eindrapport zijn gebaseerd op objectieve metingen. Dat uit deze metingen dezelfde problematiek naar voren komt als in het eerdere project, maakt de bevindingen niet minder waardevol voor de organisatie. Juist het feit dat de conclusies van eerder onderzoek worden bevestigd in een vervolgonderzoek met nieuwe medewerkers is een extra onderbouwing dat deze bevindingen kloppen en dat de organisatie daar verdergaande stappen in kan nemen. Een grotere populatie waarin bepaalde bevindingen bevestigd worden betekent namelijk betrouwbaardere data en conclusies. Bovendien laat dit ook zien dat eiseres eerder nog niet voldoende invulling heeft gegeven aan verkregen adviezen omdat de problematiek bij een nieuwe groep medewerkers niet verminderd is.
9. Uit artikel 13, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling volgt dat onredelijk of niet noodzakelijke kosten voor de uitvoering van het project of een onderdeel daarvan niet voor subsidiering in aanmerking komen. Volgens de wetsgeschiedenis heeft verweerder beleidsruimte bij de invulling van dit artikel. [5] Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij het beoordelen of sprake is van onredelijke of niet noodzakelijke kosten. Omdat verweerder beleidsruimte heeft, toetst de rechtbank slechts of verweerder in redelijkheid tot (dat onderdeel van) het besluit is kunnen komen.
9.1.
De rechtbank overweegt dat uit de door eiseres overgelegde e-mailwisseling met een medewerker van verweerder niet blijkt dat met een nieuwe doelgroep (groep medewerkers die eerder niet heeft deelgenomen) zonder meer de noodzaak voor een nieuw project is gegeven. Wel blijkt daaruit dat elk project individueel wordt beoordeeld en gewogen. Bij vervolgtrajecten zal in elk geval duidelijk gemaakt moeten worden welke medewerkers hebben deelgenomen zodat kan worden gecontroleerd dat daar geen overlap in zit. Benadrukt wordt dat wanneer dezelfde activiteiten worden opgevoerd als in een eerder traject, de aanvraag het nut, de noodzaak en de meerwaarde daarvan moet aantonen. In de praktijk is dat lastig. Verder wordt verwezen naar de toelichting op de Subsidieregeling waaruit volgt dat deze is bedoeld als een laagdrempelige regeling voor kleinschalige projecten gericht op adviestrajecten. Betwijfeld wordt of er bij opvolgende vervolgprojecten wel sprake is van een kleinschalig project.
9.2.
De rechtbank stelt voorop dat degene die aanspraak wil maken op subsidie, de verantwoordelijkheid draagt voor het voldoen aan de voorwaarden daarvan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres het nut, de noodzaak en de meerwaarde van het project niet heeft aangetoond. Verweerder heeft daarbij voorop kunnen stellen dat de projecten dezelfde doelstelling hebben, namelijk – kort gezegd – het bevorderen van gezond en veilig werken, waaronder een gezondere leefstijl, het terugdringen van werkstress en ongewenst gedrag in de werksfeer. Het eerdere project heeft in dat kader reeds een advies opgeleverd. Door eiseres zijn geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waarom het noodzakelijk zou zijn om nu exact dezelfde activiteiten nogmaals uit te voeren en zich opnieuw te laten adviseren. De ontbrekende nut en meerwaarde blijkt ook wel uit de uitkomsten van het onderzoek die nagenoeg gelijk zijn aan die van het eerdere project. Dat deze eerdere bevindingen met het huidige project worden bevestigd en dat daaruit zou blijken dat eiseres verdergaande stappen kan ondernemen, is onvoldoende om de kosten van het project noodzakelijk te achten. Verweerder stelt zich daarover terecht op het standpunt dat de subsidie niet is bedoeld voor het zo nodig bijstellen van eerdere adviezen. Dat met het onderhavige project is getracht de uitvoering van het eerdere advies te begeleiden, is door eiseres niet gesteld en is de rechtbank verder ook niet gebleken.
9.3.
Nu het nut, de noodzaak en de meerwaarde van de kosten van het project niet zijn aangetoond, zijn deze kosten niet subsidiabel. Reeds hierom heeft verweerder de gevraagde subsidie op nihil kunnen vaststellen.
Overige beroepsgronden
10. De rechtbank is hier voor reeds tot de conclusie gekomen dat verweerder de subsidie op nihil heeft kunnen vaststellen. Een beoordeling van de andere beroepsgronden zou deze uitkomst niet anders kunnen maken. Aan een beoordeling van die beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en verweerder de subsidie terecht op € 0,- heeft vastgesteld. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres geen vergoeding van het betaalde griffierecht of (eventuele) proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:23, eerste lid
1. Een bestuursorgaan verstrekt subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
Artikel 4:45, eerste en tweede lid
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingverplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Artikel. 4:46
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
3. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.
Subsidieregeling Europees Sociaal Fonds (ESF) 2014-2020
Artikel 2. Inleidende bepaling
(…)
5. De bepalingen in de bijlagen gelden in aanvulling op hetgeen in het algemeen deel van de regeling is vastgelegd. Voor zover de bepalingen uit de bijlagen in tegenspraak zijn met bepalingen uit het algemeen deel van de regeling, prevaleren de bepalingen in de bijlagen boven de bepalingen in het algemeen deel in de regeling.

Artikel 4. Aard van de projecten

1. De minister verleent met inachtneming van deze regeling en onder het voorbehoud, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 subsidie ten behoeve van projecten op het gebied van:
(…)
c. bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit, nader uitgewerkt in de hoofdstukken V en Va in het kader van investeringsprioriteit B in bijlage 1, behorende bij deze regeling;
(…)
Artikel 11. Hoogte van de subsidie
1. De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in investeringsprioriteit A, B en C bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.
(…)
Artikel 13. Niet-subsidiabele kosten
Niet voor subsidiering komen in aanmerking:
a. onredelijk of niet noodzakelijk gemaakte kosten voor uitvoering van het p;roject of een onderdeel daarvan;
(…)
Bijlage 1. Specifieke bepalingen voor subsidie aanvragen in het kader van investeringsprioriteiten A tot en met C
(…)
Investeringsprioriteit B. Actief en gezond ouder worden
(…)
Artikel B9. Hoogte subsidie
1. Wanneer de aanvraag aan de eisen van dit hoofdstuk voldoet, verleent de minister een subsidie van maximaal € 12.500. Voor de berekening van de subsidie wordt het uurtarief van de ingehuurde adviseur investeringsprioriteit B bepaald op maximaal € 100,– exclusief btw.
(…)
Artikel B10. Einddeclaratie en subsidievaststelling
(…)
2. Het maximale subsidiepercentage bedoeld in artikel 11, eerste lid, wordt vastgesteld op 0% indien bij het indienen, dan wel na het controleren van de einddeclaratie respectievelijk na overig onderzoek door daartoe bevoegde instanties, blijkt dat minder dan € 12.000,– aan subsidiabele kosten is gerealiseerd.

Voetnoten

1.De rechtbank maakt dit op uit de portefeuilleverdeling binnen het (demissionaire) kabinet Schoof.
2.In artikel 11, eerste lid, van de Subsidieregeling staat dat – voor zover hier relevant – subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in investeringsprioriteit B maximaal 50% van de subsidiabele kosten bedraagt.
3.Deze zijn ook te raadplegen op https://wetten.overheid.nl.
4.ECLI:NL:RBLIM:2022:8678, te raadplegen op https://uitspraken.rechtspraak.nl.
5.Stcrt. 2014, 9796, p. 26: