ECLI:NL:RBLIM:2025:7133

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
ROE 23/383
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidieverlening op basis van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 en de niet-subsidiabiliteit van kosten buiten de projectperiode

In deze zaak heeft eiseres een subsidie aangevraagd op grond van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 voor het project "Pro-Fit". De subsidie is door verweerder vastgesteld op € 10.725,-, terwijl eiseres een bedrag van € 11.875,- had aangevraagd. Verweerder heeft de lagere subsidie vastgesteld omdat een deel van de gedeclareerde kosten, ter waarde van € 2.300,-, buiten de projectperiode is gemaakt en daarom niet subsidiabel is. Eiseres is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de kosten die buiten de projectperiode zijn gemaakt niet subsidiabel heeft geacht. De rechtbank stelt vast dat eiseres op de hoogte was van de regels die gelden voor de subsidiabiliteit van kosten en dat het haar verantwoordelijkheid is om zich te houden aan de geldende voorwaarden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de voorwaarden die zijn gesteld in de subsidieregeling en bevestigt dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van een correcte subsidieaanvraag bij de aanvrager ligt. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de gemachtigden van beide partijen en heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven nadere stukken over te leggen. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 30 april 2025 het onderzoek gesloten en op 22 juli 2025 de uitspraak gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23/383

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: W.J.N. Brouwer en J.C.P. Poulissen),
en
de staatssecretaris van Participatie en Integratie [1] , voorheen de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A. van der Oord).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een door eiseres aangevraagde subsidie waarover verweerder een besluit heeft genomen. In het besluit is de subsidie op € 10.725,- vastgesteld, terwijl eiseres om een subsidie van € 11.875,- had gevraagd. Verweerder heeft de subsidie lager vastgesteld omdat verweerder de buiten de projectperiode gemaakte kosten niet subsidiabel heeft geacht. Eiseres is het daar niet mee eens.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de aangevraagde subsidie terecht op € 10.725,- heeft gesteld. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Verweerder heeft de door eiseres aangevraagde subsidie met het besluit van
24 maart 2022 (hierna: het subsidiebesluit) vastgesteld op € 10.725,-.
3.1.
Met de beslissing op bezwaar van 29 december 2022 (hierna: het bestreden besluit) is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld, tegelijk met de beroepen met zaaknummers ROE 23/20, ROE 23/382 en ROE 23/384. Hieraan hebben de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst zodat partijen nadere stukken konden overleggen.
3.3.
Partijen hebben desgevraagd niet aangegeven een nadere zitting te willen. De rechtbank heeft daarom op 30 april 2025 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
4. Eiseres heeft op 25 juni 2018 voor het project “Pro-Fit” (projectnummer [nummer] ) subsidie uit het Europees Sociaal Fonds aangevraagd op grond van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 (hierna: de Subsidieregeling). Voor dat project heeft eiseres externe adviseurs van het bedrijf benVitaal ingeschakeld. Eiseres heeft de projectkosten begroot op € 25.000,-. Verweerder heeft op 25 oktober 2018 subsidie voor het project verleend voor de periode van 26 oktober 2018 tot 26 oktober 2019 voor een maximaal subsidiebedrag van € 12.500,- (hierna: het subsidieverleningsbesluit).
4.1.
Eiseres heeft vervolgens op 21 februari 2020 (aangevuld op 25 februari 2020) een einddeclaratie ingediend bij verweerder en € 23.750,- aan subsidiabele kosten gedeclareerd. Eiseres heeft gevraagd om de subsidie op € 11.875,- vast te stellen. [2] Naar aanleiding van deze einddeclaratie heeft verweerder nog nadere informatie verzocht van eiseres en vervolgens een voornemen uitgebracht op 19 augustus 2021. Eiseres heeft op dat voornemen gereageerd.
4.2.
Verweerder heeft – voor zover nog van belang – aangegeven dat een deel van de gedeclareerde kosten (€ 2.300,-) zijn gemaakt buiten de projectperiode en daarom niet subsidiabel zijn. Verweerder heeft de subsidie vastgesteld op € 10.725,-.
5. De rechtbank beoordeelt of de verweerder terecht de buiten de projectperiode gemaakte kosten niet subsidiabel heeft geacht. Zij beoordeelt daartoe uitsluitend of de in het bestreden besluit opgenomen standpunten van verweerder juist zijn (en dus niet of de in het subsidiebesluit opgenomen standpunten juist zijn). Zij doet dat uitsluitend aan de hand van de argumenten die eiseres in beroep naar voren heeft gebracht en hetgeen daarover ter zitting is besproken.
5.1.
In de bijlage bij deze uitspraak zijn de relevante regels opgenomen. [3]
Verwijzing naar de gronden van bezwaar
6. De rechtbank stelt voorop dat eiseres in beroep (slechts) heeft verwezen naar het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit uitvoerig op het bezwaarschrift is ingegaan. Het is vervolgens aan eiseres om in beroep aan te geven wat er volgens haar onjuist is aan de overwegingen van verweerder in het bestreden besluit. De rechtbank bespreekt hierna daarom niet integraal de gronden zoals die voortvloeien uit het bezwaarschrift, maar enkel die waarvan het de rechtbank door het verhandelde ter zitting duidelijk is dat deze in beroep nog onderwerp van geschil zijn.
Activiteiten buiten de projectperiode (€ 2.300,-)
7. In artikel 13, aanhef en sub e, van de Subsidieregeling staat – kort gezegd – dat kosten die zijn gemaakt buiten de projectperiode niet subsidiabel zijn, met uitzondering van de kosten voor de projectcoördinatie en -administratie.
7.1.
In artikel B6, aanhef en onder c, van bijlage 1 van de Subsidieregeling, dat specifiek gaat over Investeringsprioriteit B, staat dat een project slechts voor subsidie in aanmerking komt indien de subsidiabele kosten worden gemaakt in een door de minister aangewezen periode.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel B6 (investeringsprioriteit B) op het project van toepassing is en dat 23 uren met een uurtarief van € 100,- buiten de projectperiode zijn gemaakt.
8.1.
Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat de buiten de projectperiode gedeclareerde kosten alsnog moeten worden toegekend omdat zij door verweerder naar de verkeerde regelgeving is verwezen. Eiseres wijst er in dat kader op dat in het subsidieverleningsbesluit enkel wordt verwezen naar de Subsidieregeling zonder dat er een link bij is vermeld. Eiseres heeft via de website van Uitvoering van Beleid gezocht naar de Subsidieregeling en is uitgekomen op een versie daarvan waarin deel B van bijlage 1 (nog) niet was opgenomen. Eiseres ging er daardoor vanuit dat artikel 13, aanhef en sub e, van de Subsidieregeling van toepassing was.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de kosten die buiten de projectperiode zijn gemaakt terecht niet subsidiabel heeft geacht. De rechtbank overweegt in dat kader dat niet aannemelijk is dat eiseres geheel niet op de hoogte was van de specifieke regels die zijn opgenomen in deel B van bijlage 1 bij de Subsidieregeling. Uit de subsidieaanvraag van eiseres en de daarna gewisselde stukken blijkt immers dat eiseres (ook) op de hoogte was van de eis van 2 referenties die is opgenomen in artikel B6, aanhef en onder f, van de Subsidieregeling. Verder overweegt de rechtbank dat het de verantwoordelijkheid is van degene die subsidie aanvraagt om zich op de hoogte te stellen van de geldende (toepasselijke) regels en voorwaarden en om daaraan te voldoen. Voor zover eiseres is uitgegaan van andere regelgeving, komt dat voor haar rekening en risico. De rechtbank is tot slot, anders dan eiseres stelt, niet gebleken dat de verweerder eiseres op het verkeerde been heeft gezet. In dat kader acht de rechtbank van belang dat de verweerder in het subsidieverleningsbesluit heeft verwezen naar de Subsidieregeling (waar deel B van bijlage 1 onderdeel van uitmaakt) en bovendien expliciet heeft aangegeven dat alleen kosten die worden gemaakt tijdens de projectperiode voor subsidie in aanmerking komen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de verweerder terecht de buiten de projectperiode gemaakte kosten niet subsidiabel heeft geacht. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres geen vergoeding van het betaalde griffierecht of (eventuele) proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:23, eerste lid
1. Een bestuursorgaan verstrekt subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
Artikel 4:45, eerste en tweede lid
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingverplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Artikel. 4:46
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
3. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.
Subsidieregeling Europees Sociaal Fonds (ESF) 2014-2020
Artikel 2. Inleidende bepaling
(…)
5. De bepalingen in de bijlagen gelden in aanvulling op hetgeen in het algemeen deel van de regeling is vastgelegd. Voor zover de bepalingen uit de bijlagen in tegenspraak zijn met bepalingen uit het algemeen deel van de regeling, prevaleren de bepalingen in de bijlagen boven de bepalingen in het algemeen deel in de regeling.

Artikel 4. Aard van de projecten

1. De minister verleent met inachtneming van deze regeling en onder het voorbehoud, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 subsidie ten behoeve van projecten op het gebied van:
(…)
c. bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit, nader uitgewerkt in de hoofdstukken V en Va in het kader van investeringsprioriteit B in bijlage 1, behorende bij deze regeling;
(…)
Artikel 11. Hoogte van de subsidie
1. De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in investeringsprioriteit A, B en C bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.
(…)
Artikel 13. Niet-subsidiabele kosten
Niet voor subsidiering komen in aanmerking:
(…)
kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot verlening, met uitzondering van kosten voor de directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie en de externe kosten projectcoördinatie en -administratie ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie tot aan het moment van indienen van het verzoek tot vaststelling.
(…)
Bijlage 1. Specifieke bepalingen voor subsidie aanvragen in het kader van investeringsprioriteiten A tot en met C
(…)
Investeringsprioriteit B. Actief en gezond ouder worden
(…)
Artikel B6. Specifieke eisen
Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:
(…)
De subsidiabele kosten worden gemaakt in een door de minister aangewezen periode. Deze periode start de dag na dagtekening van het besluit tot verlening van de subsidie en eindigt ten hoogste twaalf maanden daarna;
(…)
Per adviseur investeringsprioriteit B twee referenties worden ingediend, afkomstig van twee verschillende opdrachtgevers. Deze hebben betrekking op de relevante kennis en ervaring van de beoogde adviseur investeringsprioriteit B op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Ter vervanging van bovengenoemde twee referenties per adviseur investeringsprioriteit B, kan er ook één referentie van een O&O-fonds worden ingediend. Geen referentie hoeft te worden ingediend wanneer wordt aangetoond dat de beoogde adviseur investeringsprioriteit B in dienst is bij een O&O-fonds, dan wel een deskundige is als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit of als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
voor het project ten minste € 12.000,– aan subsidiabele kosten zijn begroot.
Artikel B9. Hoogte subsidie
1. Wanneer de aanvraag aan de eisen van dit hoofdstuk voldoet, verleent de minister een subsidie van maximaal € 12.500. Voor de berekening van de subsidie wordt het uurtarief van de ingehuurde adviseur investeringsprioriteit B bepaald op maximaal € 100,– exclusief btw.
(…)
Artikel B10. Einddeclaratie en subsidievaststelling
(…)
2. Het maximale subsidiepercentage bedoeld in artikel 11, eerste lid, wordt vastgesteld op 0% indien bij het indienen, dan wel na het controleren van de einddeclaratie respectievelijk na overig onderzoek door daartoe bevoegde instanties, blijkt dat minder dan € 12.000,– aan subsidiabele kosten is gerealiseerd.

Voetnoten

1.De rechtbank maakt dit op uit de portefeuilleverdeling binnen het (demissionaire) kabinet Schoof.
2.In artikel 11, eerste lid, van de Subsidieregeling staat dat – voor zover hier relevant – subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in investeringsprioriteit B maximaal 50% van de subsidiabele kosten bedraagt.
3.Deze zijn ook te raadplegen op https://wetten.overheid.nl.