In deze zaak vordert Stichting Zuyd Hogeschool betaling van collegegeld door gedaagde, die zich had ingeschreven voor een opleiding voor het studiejaar 2023/2024. Het collegegeld werd in maandelijkse termijnen geïncasseerd, maar deze betalingen werden door gedaagde gestorneerd. Ondanks herhaalde verzoeken en een ingebrekestelling heeft gedaagde niet betaald. Stichting Zuyd Hogeschool vordert een totaalbedrag van € 290,17, bestaande uit hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde erkent de vordering voor de termijn van maart 2024, maar betwist de andere onderdelen. De kantonrechter oordeelt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen, waarbij gedaagde verplicht was collegegeld te betalen. De kantonrechter wijst de vordering toe voor de hoofdsom en de wettelijke rente, maar wijst de buitengerechtelijke incassokosten af omdat deze als oneerlijk worden beschouwd. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, maar de kantonrechter houdt rekening met de omstandigheden van gedaagde en past de kosten aan.