ECLI:NL:RBLIM:2025:7142

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
11559551 \ CV EXPL 25-1082
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot snoeien van laurierhaag en conifeer tussen buren

In deze zaak, die voor de Kantonrechter in Maastricht is behandeld, vordert eiser, [eiser], dat gedaagden, [gedaagden], hun laurierhaag en conifeer snoeien. De achtertuinen van beide partijen grenzen aan elkaar en worden al meer dan 20 jaar gescheiden door een laurierhaag. Eiser heeft een houten schutting geplaatst, die lager is dan de haag en de conifeer. Eiser stelt dat de laurierhaag en de conifeer zich binnen de 'verboden zone' bevinden volgens artikel 5:42 BW en vordert dat gedaagden de haag tot de hoogte van de schutting of maximaal twee meter snoeien, en de conifeer verwijderen of tot een hoogte van twee meter snoeien. Gedaagden verzetten zich tegen de vordering en stellen dat deze verjaard is, omdat de haag en de conifeer al langer dan 20 jaar aanwezig zijn. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van eiser is verjaard en dat er geen onrechtmatige hinder is aangetoond. De vorderingen van eiser worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11559551 \ CV EXPL 25-1082
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.G. van Ek,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. D. Humblet.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een plaatsopneming en mondelinge behandeling is bepaald
- het proces-verbaal van de plaatsopneming en de mondelinge behandeling van 13 juni 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagden] zijn buren van elkaar. Hun achtertuinen grenzen aan elkaar. Deze achtertuinen worden al langer dan 20 jaar gescheiden door een laurierhaag. Ook staat op het perceel van [gedaagden] een conifeer, op ongeveer 70 centimeter van de (vermoedelijke) erfgrens.
2.2.
[eiser] heeft op zijn perceel over vrijwel de gehele lengte een houten schutting geplaatst. Deze schutting heeft niet overal dezelfde hoogte. Op het laagste punt heeft deze schutting een lengte van 1.65 meter, op het hoogste punt ongeveer 1,85 meter. De laurierhaag is overal hoger dan de schutting. Ook de conifeer is hoger dan de schutting.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagden] tot het snoeien (en gesnoeid houden) van de laurierhaag tot de hoogte van “de erfafscheiding” (bedoeld zal zijn: de schutting) dan wel tot een maximale hoogte van twee meter en het verwijderen van de conifeer dan wel het snoeien daarvan tot een hoogte van maximaal twee meter, alles op straffe van dwangsommen.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De conifeer en de laurierhaag staan beide binnen de “verboden zone” zoals bedoeld in artikel 5:42 BW.
De haag staat op minder dan 50 centimeter van de erfgrens en de conifeer op minder dan 2 meter. Omdat de laurierhaag daar al langer dan 20 jaar staat, is de vordering om deze haag te verwijderen verjaard. Wel vindt [eiser] dat [gedaagden] de laurierhaag moet terugsnoeien tot de hoogte van zijn schutting, of in ieder geval tot een hoogte van maximaal twee meter. Wat betreft de conifeer, die volgens [eiser] een boom is, is er geen sprake van verjaring. [eiser] wil dat [gedaagden] die conifeer verwijdert en anders ook terugsnoeit tot een hoogte van maximaal twee meter.
3.3.
[gedaagden] en [gedaagde 2] voeren verweer. [gedaagden] en [gedaagde 2] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagden] en [gedaagde 2] voeren het volgende aan. De laurierhaag staat er al meer dan 20 jaar. Iedere vordering tot verwijdering, maar ook tot inkorting van de haag, is verjaard. Een dergelijke vordering kan alleen nog kans van slagen hebben als er sprake is van onrechtmatige hinder, maar daarover heeft [eiser] niets gesteld en daar is ook geen sprake van.
Wat betreft de conifeer heeft [gedaagden] aangevoerd dat die er ook al langer staat dan 20 jaar. Hij heeft een oude foto overgelegd van de vorige eigenaar van het perceel waarop de conifeer goed te zien is en waarop ook te zien was dat het toen al een oudere conifeer was. De man die ook op deze foto staat, is al langer dan zestien jaar geleden overleden, terwijl de conifeer op diezelfde foto al ouder was dan vier jaar. Daarnaast heeft [gedaagden] betwist dat de conifeer in kwestie een boom is, omdat hij onderdeel uitmaakt van de laurierhaag en geen “stam” heeft, maar als een heester groeit. Omdat de conifeer geen boom is, maar een heester, en op meer dan 50 centimeter van de erfgrens staat, staat hij niet in de verboden zone en kan daarvan geen verwijdering of terugsnoeien worden gevorderd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De laurierhaag
4.1.
Dat een haag een maximale hoogte mag hebben dan de schutting op het aangrenzend erf of de erfgrens, of zelfs een maximale hoogte van twee meter mag hebben, staat nergens in de wet. In artikel 5:49 lid 1 BW is alleen bepaald dat een eigenaar van een erf van de eigenaar van het aangrenzende erf kan vorderen dat die eraan meewerkt, dat op de grens van de erven
een scheidsmuurvan twee meter hoogte wordt opgericht. In artikel 5:42 lid 3 BW is bepaald dat een nabuur zich niet kan verzetten tegen de aanwezigheid van bomen, heesters of heggen die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven, ook niet als die bomen, heesters of heggen zich bevinden in de “verboden zone” als bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel. Hieruit volgt echter niet dat een haag nooit hoger mag zijn dan twee meter.
4.2.
Wel is duidelijk dat een haag in beginsel niet binnen een afstand van 50 cm van de erfgrens mag staan. Dat staat in artikel 5:42 lid 2 BW. In zo’n geval kan verwijdering worden gevorderd. Als degene die verwijdering mag vorderen in plaats daarvan inkorting tot 2 meter (dus “het mindere”) vordert, dan is dat in beginsel toelaatbaar. Dat kan echter alleen als diegene ook “het meerdere” (dus verwijderen van de haag) kan vorderen.
In dit geval is dat niet zo. De haag staat er al meer dan 20 jaar en partijen zijn het erover eens dat het recht van [eiser] om de verwijdering daarvan te vorderen, is verjaard op de voet van artikel 3:306 BW. Dat betekent dat hij ook geen recht meer heeft om het mindere, dus de inkorting, te vorderen. Dat recht is ook verjaard.
4.3.
Dat betekent dat de vordering van [eiser] alleen zou kunnen worden toegewezen als vast zou komen te staan dat door de hoogte van de haag sprake is van onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW. [eiser] heeft dat wel gesteld in de dagvaarding, maar nog geen begin van onderbouwing daarvan gegeven. Ook nadat [eiser] tijdens de plaatsopneming in zijn tuin door de kantonrechter daarover is bevraagd, kwam [eiser] niet verder dan dat hij vindt dat hij recht heeft op terugsnoeien van de haag en dat hij niet over de haag heen kan kijken. Dat is onvoldoende om als hinder, laat staan onrechtmatige hinder, aan te merken.
4.4.
Er is geen andere wettelijke grondslag gesteld of te vinden waarop de vordering van [eiser] tot het terugsnoeien van de haag zou kunnen worden toegewezen. Dat betekent dat die vordering wordt afgewezen.
De conifeer
4.5.
De kantonrechter laat in het midden of de conifeer een boom of een heester is. [gedaagden] heeft namelijk met de overgelegde foto en de daarover ingenomen stellingen voldoende onderbouwd dat ook de conifeer er al meer dan 20 jaar staat. [eiser] is daar helemaal niet op in gegaan en heeft dit dus niet betwist. Dat betekent dat ook de vordering om de conifeer te verwijderen op grond van het bepaalde in artikel 3:306 BW is verjaard. Ook in dit geval kan daarom ook niet meer “het mindere” (het terugsnoeien) worden gevorderd. En ook in dit geval heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij van deze conifeer onrechtmatige hinder ondervindt.
4.6.
Er is geen andere wettelijke grondslag gesteld of te vinden waarop de vordering van [eiser] tot het verwijderen of terugsnoeien van de conifeer zou kunnen worden toegewezen. Dat betekent dat ook die vordering wordt afgewezen.
4.7.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] en [gedaagde 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
510,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 510,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.