ECLI:NL:RBLIM:2025:7162

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
ROE 23/1146
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel

Deze uitspraak betreft de vraag of eiseres recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van eiseres niet in aanmerking komt voor de regeling, omdat deze periode buiten het toepassingsbereik valt. De rechtbank volgt het standpunt van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die de aanvraag heeft afgewezen. De Regeling wordt getoetst aan het evenredigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, en de rechtbank concludeert dat de Regeling niet onrechtmatig is. Eiseres krijgt geen gelijk en haar beroep wordt ongegrond verklaard. Wel wordt eiseres een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen, waarbij zij de beroepsgronden van eiseres in overweging neemt. De rechtbank benadrukt dat de Regeling een algemeen verbindend voorschrift is en dat de minister bij de totstandkoming ervan veel beslissingsruimte heeft. De rechtbank concludeert dat de keuze voor de aanvangsdatum van de tegemoetkoming niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat de nadelige situatie pas per 1 mei 2010 is ontstaan. De rechtbank wijst de verzoeken van eiseres om schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn toe, waarbij de minister en de Staat der Nederlanden elk een deel van de schadevergoeding moeten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigde: mr. M.J. in 't Veld).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of eiseres recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden (de Regeling) voor zover het betreft de periode 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat dit niet het geval is, omdat de periode waarop de aanvraag ziet buiten het toepassingsbereik van de Regeling valt. De Regeling wordt op dit punt eerst exceptief getoetst aan het evenredigheidsbeginsel en niet onrechtmatig bevonden. De toepassing van dit artikel wordt vervolgens rechtstreeks getoetst aan het evenredigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel en kan ook deze toets doorstaan. De betreffende bepalingen van de Regeling hoeven daarom niet door de minister buiten toepassing te worden gelaten. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Verder krijgt eiseres nog een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt (aan de hand van de beroepsgronden van eiseres) en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. In een besluit van 5 juli 2022 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling afgewezen voor de periode 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010.
2.1.
In een besluit van 25 april 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten en omstandigheden
3. Eiseres heeft op 17 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 augustus 2014 op grond van de Regeling in verband met door haar betaalde dubbele premies. Eiseres was namelijk in die periode werkzaam in de binnenvaart bij een Luxemburgse werkgever en betaalde premies voor de sociale zekerheidswetgeving in zowel Nederland als in Luxemburg.
3.1.
De minister heeft met het primaire besluit de aanvraag gedeeltelijk toegewezen. Voor wat betreft de periode 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010 heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat de Regeling zich beperkt tot de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015. Met het bestreden besluit heeft de minister de afwijzing van de aanvraag van eiseres over de periode 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010 gehandhaafd.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij betwist niet dat zij niet aan de voorwaarden voldoet over de in geding zijnde periode, maar voert aan - kort gezegd - dat artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. De minister had haars inziens op grond van zijn discretionaire bevoegdheid via de in dat artikel vervatte evenredigheidstoets moeten afwijken van de Regeling, omdat zij door de Regeling in een schrijnende situatie wordt gebracht. Voor het geval geen sprake zou zijn van een discretionaire bevoegdheid is eiseres van mening dat de minister de Regeling exceptief had moeten toetsen. Eiseres beroept zich naast het evenredigheidsbeginsel ook op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Relevant beoordelingskader
5. De regelgeving die van belang is voor deze zaak, staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling door de rechtbank
Algemeen verbindend voorschrift
6. De rechtbank is met de minister van oordeel dat de Regeling een algemeen verbindend voorschrift is, niet zijnde een wet in formele zin. De Regeling is - anders dan eiseres stelt - geen beleid in de zin van de Awb. Een algemeen verbindend voorschrift kan, ook wanneer het gaat om een gebonden bevoegdheid, buiten toepassing worden gelaten als het wettelijk voorschrift als zodanig niet rechtmatig is (de exceptieve toetsing) of als de toepassing van het wettelijk voorschrift in het individuele geval niet rechtmatig is (de rechtstreekse toetsing).
Exceptieve toetsing
6.1.
De Regeling is gebaseerd op artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies. Deze wet geeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bevoegdheid om spoedeisende tijdelijke verstrekkingen toe te kennen.
6.2.
De minister heeft bij de totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift, zoals de Regeling, veel beslissingsruimte. Dit houdt in dat de rechtbank de in de Regeling vastgestelde periode, waarover een tegemoetkoming kan worden toegekend, terughoudend moet beoordelen.
6.3.
De Regeling voorziet in een financiële tegemoetkoming voor die rijnvarenden die - kortweg - behalve sociale premies in Nederland via inhouding op hun salaris ook premies hebben betaald in een andere rijnoeverstaat. Daarbij is expliciet gekozen voor een periode die aanvangt op 1 mei 2010, zijnde de datum van inwerkingtreding van de Rijnvarendenovereenkomst, gesloten op grond van artikel 16, eerste lid, van Verordening (EG) 883/2004. De onderhavige Regeling is tot stand gekomen omdat mogelijk bij werkgevers en werknemers in de Rijnvaart twijfels zijn ontstaan over welke (aanwijs)regels per die datum golden omdat Verordening 883/2004 is gaan gelden per 1 mei 2010 en de Rijnvarendenovereenkomst pas nadien tot stand is gekomen en daaraan terugwerkende kracht is toegekend. De Regeling strekt er toe de genoemde rijnvarenden zo veel als mogelijk is in dezelfde sociale zekerheidspositie te brengen als waarin zij zouden hebben verkeerd als hun werkgevers niet onverschuldigd premies ten behoeve van het socialezekerheidsstelsel van een andere rijnoeverstaat op het salaris hadden ingehouden.
6.4.
De rechtbank vermag, gelet op het vorenstaande, niet in te zien dat en waarom de keuze voor de datum van aanvang van de periode waarover eiseres aanspraken op een tegemoetkoming kan doen gelden, in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel. De nadelige situatie die de Regeling beoogt te redresseren kan immers niet eerder dan per 1 mei 2010 zijn ontstaan. De beroepsgrond van eiseres treft dus reeds daarom geen doel.
Rechtstreekse toetsing
7. Vervolgens toetst de rechtbank of het niet toekennen van een tegemoetkoming op grond van de Regeling gelet op de door eiseres aangevoerde omstandigheden zozeer in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel dat het vasthouden aan de aanvangsdatum 1 mei 2010 achterwege moet blijven.
7.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij door de dubbele heffing sociale verzekeringspremies in een schrijnende situatie terecht is gekomen. Zij verwijst hierbij naar een verslag van een algemeen overleg in de Tweede Kamer, waarin de problematiek van de rijnvarenden aan bod is gekomen. [1] De rechtbank is van oordeel dat eiseres heeft nagelaten concreet aan te geven wat maakt dat er in haar geval sprake is van een schrijnende situatie. Een verwijzing naar een Verslag van een algemeen overleg met de Tweede Kamer is daartoe onvoldoende.
7.2.
Eiseres heeft onder verwijzing naar het hiervoor genoemde verslag van de Tweede Kamer ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank is het met de minister eens dat daarvan alleen sprake is als een aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete ondubbelzinnige toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Aan dit Verslag van een algemeen overleg in met de Tweede Kamer kunnen geen verwachtingen worden ontleend.
7.3.
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt ook niet. Dat het niet toekennen van een tegemoetkoming op grond van de Regeling in strijd zou komen met het gelijkheidsbeginsel, heeft eiseres wel gesteld maar niet onderbouwd. Dat eiseres in de periode waarover haar aanvraag is afgewezen in dezelfde situatie verkeerde als de rijnvarenden in de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015, leidt er niet toe dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Overschrijding van de redelijke termijn
8. Ter zitting heeft eiseres de rechtbank nog verzocht om in deze procedure immateriële schadevergoeding toe te kennen in verband met het overschrijden van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM [2] .
8.1.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van een zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
8.2.
In zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en één rechterlijke instantie bestaan, is in beginsel een totale behandelduur van ten hoogste twee jaar redelijk, te rekenen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot de datum van de uitspraak. Voor de bezwaarfase geldt in beginsel een termijn van zes maanden en in de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar. Overschrijding van de redelijke termijn dient in beginsel te leiden tot toekenning van een schadevergoeding van € 500,- per half jaar waarmee deze is overschreden, waarbij naar boven wordt afgerond.
8.3.
Gelet op het feit dat het bezwaarschrift op 15 juli 2022 door de minister is ontvangen, is de termijn op die datum aangevangen. De rechtbank doet uitspraak, terwijl een periode van 36 maanden en enkele dagen is verstreken. Feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat deze termijn wegens bijzondere omstandigheden zou moeten worden verkort zijn gesteld noch gebleken. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn maanden iets meer dan 12 maanden bedraagt. Daarmee correspondeert naar het oordeel van rechtbank - afgerond - een vergoeding van immateriële schade van € 1.000,-. De bezwaarfase heeft drie maanden te lang geduurd en de beroepsfase iets meer dan negen maanden. Gelet daarop acht de rechtbank het redelijk om de overschrijding van de redelijke termijn voor 1/4 toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor 3/4 toe te rekenen aan de beroepsfase. Van de schadevergoeding dient de minister daarom 1/4 (= € 250,-) te betalen en de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) 3/4 (= € 750,-).

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
9.1.
Aan eiseres wordt een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals hiervoor berekend. Omdat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn (mondeling) ter zitting is gedaan en dit verder ter zitting inhoudelijk niet of nauwelijks is besproken, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding een afzonderlijke proceskostenvergoeding toe te kennen

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn van € 250,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn van € 750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2025.
de griffier is verhinderd te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke regelgeving

Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h
In deze regeling wordt verstaan onder de relevante periode: 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015.
Artikel 2
De rijnvarende heeft recht op een tegemoetkoming, indien:
a. op 30 juni 2022 onherroepelijk vaststaat dat de rijnvarende in enig jaar in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 Nederlandse premie volksverzekeringen verschuldigd is;
b. in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015 premies op het loon van de rijnvarende zijn ingehouden door de werkgever in de rijnoeverstaat vanwege het verrichten van arbeid als rijnvarende;
c. de rijnvarende op grond van nationale wet- en regelgeving niet in persoon in aanmerking komt voor restitutie van de ingehouden premies; en
d. restitutie van de ingehouden premies in de rijnoeverstaat niet meer mogelijk is in verband met wettelijk vastgelegde termijnen.
Artikel 5, eerste lid
De minister stelt op aanvraag van de rijnvarende vast of recht op de tegemoetkoming bestaat.
Artikel 7, aanhef en onder b
De aanvraag als bedoeld in artikel 5 wordt afgewezen indien de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.
Kaderwet SZW-subsidies
Artikel 3, eerste lid
Onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële verhoudingswet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister terzake van de verstrekking van subsidie regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt en wie daarvoor in aanmerking komt;
b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
c. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;
d. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
e. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;
f. de vaststelling van de subsidie;
g. intrekking en wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;
h. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten;
i. andere criteria voor de verstrekking van subsidie.
Artikel 9
Deze wet is, met uitzondering van artikel 3, tweede lid, van overeenkomstige toepassing op spoedeisende, tijdelijke verstrekking door Onze Minister van aanspraken op financiële middelen, niet zijnde subsidies, behoudens indien die aanspraak wordt verstrekt krachtens een andere wet.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2019/20, 26834, nr. 48.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.