ECLI:NL:RBLIM:2025:7327

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
11478839 \ CV EXPL 25-320
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens vermeende prostitutie- en drugshandelactiviteiten

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een appartement, de ontbinding van de huurovereenkomst met de huurder, [naam onderbewindgestelde], en ontruiming van de kamer wegens vermeende betrokkenheid bij prostitutie en drugshandel. De huurovereenkomst bevat een clausule die het gebruik van het gehuurde voor strafbare activiteiten verbiedt. Eiser stelt dat [naam onderbewindgestelde] vanuit de kamer illegale activiteiten verricht en heeft een rapport van de Centrale Recherche Dienst (CRD) overgelegd ter onderbouwing van zijn claims. Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiser zijn eis vermeerderd en aanvullende gronden aangevoerd voor de ontbinding.

De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen. De rechter oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn beschuldigingen. De rapportage van de CRD wordt als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, omdat deze niet overtuigend aantoont dat [naam onderbewindgestelde] betrokken is bij prostitutie of drugshandel vanuit de gehuurde kamer. De kantonrechter concludeert dat de gestelde feiten niet zijn komen vast te staan en dat er geen grond is voor ontbinding van de huurovereenkomst of ontruiming van de kamer. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11478839 \ CV EXPL 25-320
Vonnis van 23 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: E.F.M. Baert,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [handelsnaam] IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER OVER DE (TOEKOMSTIGE) GOEDEREN VAN [naam onderbewindgestelde] (GEBOREN [geboortedatum] 1982),
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.H.M. Nijsten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 16 mei 2025 met productie(s) van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waarbij [eiser] zijn eis heeft vermeerderd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De goederen van [naam onderbewindgestelde] (hierna: [naam onderbewindgestelde] ) zijn op 17 november 2015 onder bewind gesteld. [gedaagde] is vanaf 16 september 2023 de bewindvoerder over deze goederen.
2.2.
[eiser] is eigenaar van het appartement aan het adres [adres 1] te [plaats 2] . [eiser] biedt in dat appartement een aantal kamers te huur aan. [naam onderbewindgestelde] huurt op grond van een schriftelijke huurovereenkomst van 1 juli 2021 van [eiser] één van die kamers: kamer nummer 3. De overeengekomen huur van die kamer bedraagt momenteel (ten tijde van de dagvaarding) € 525,00 per maand.
2.3.
In artikel 11.18 van de huurovereenkomst is bepaald dat de huurder zich zal onthouden van bij de wet strafbaar gestelde activiteiten in of vanuit het gehuurde. Ook staat in dat artikel dat, indien blijkt dat huurder op welke manier dan ook betrokken is bij het handelen in of gebruiken van verdovende en/of stimulerende middelen in de ruimste zin van het woord, de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang wordt ontbonden.
2.4.
[eiser] heeft op enig moment aan Centrale Recherche Dienst (hierna: CRD) opdracht gegeven onderzoek te doen naar [naam onderbewindgestelde] . Vervolgens heeft [naam 1] , privé rechercheur en in dienst van CRD, onderzoek verricht. De bevindingen van dat onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 10 september 2024 (productie 8 van [eiser] ).
2.5.
Bij e-mail van 26 september 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] bericht dat hij voornemens is om bij dagvaarding de ontruiming van de kamer aan het adres [adres 2] te [plaats 3] te vorderen omdat [naam onderbewindgestelde] “prostitutie en escortdiensten” verricht.
2.6.
[gedaagde] heeft in reactie daarop bij e-mail van 26 september 2024 aan de gemachtigde van [eiser] (samengevat) medegedeeld dat [naam onderbewindgestelde] geen kamer huurt aan het adres [adres 2] te [plaats 3] .
2.7.
Bij aangetekende brief van 2 oktober 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [naam onderbewindgestelde] medegedeeld dat op 11 oktober 2024 tot ontruiming van de “ruimte [adres 1] ” te [plaats 2] zal worden overgegaan omdat:
  • [naam onderbewindgestelde] de ruimte gebruikt voor prostitutie-activiteiten;
  • [naam onderbewindgestelde] op 28 juli 2024 volgens de VVE forse geluidsoverlast heeft veroorzaakt en onder invloed van mogelijk drugsgebruik meubilair vanuit het woonkamerraam gegooid heeft waarbij het kozijn met schuiframen geheel verwoest is;
  • de bewindvoerder van [naam onderbewindgestelde] stelt dat [naam onderbewindgestelde] geen huurovereenkomst heeft.
2.8.
Bij brief van 7 oktober 2024 heeft de gemachtigde van [gedaagde] / [naam onderbewindgestelde] alle aantijgingen betwist en gesteld dat er sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.9.
[eiser] is niet tot de aangekondigde ontruiming overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na vermeerdering van zijn eis:
ontbinding van de huurovereenkomst;
toestemming om het gehuurde te ontruimen met in achtneming van een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis;
[naam onderbewindgestelde] te veroordelen tot betaling van de kosten van de ontruiming;
[naam onderbewindgestelde] te veroordelen tot betaling van “tenminste € 17.280,00 aan huurderving ten gevolge van het handelen van [naam onderbewindgestelde] ”,
[naam onderbewindgestelde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal hierna de afzonderlijke onderdelen van de vordering van [eiser] beoordelen.
1.
ontbinding van de huurovereenkomst
4.2.
Bij dagvaarding heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat de huurovereenkomst ontbonden moet worden omdat [naam onderbewindgestelde] vanuit het gehuurde illegale prostitutie-activiteiten verricht en zodoende in strijd handelt met art. 11.18 van de huurovereenkomst. Dat [naam onderbewindgestelde] op andere punten is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, heeft [eiser] bij dagvaarding niet gesteld. [eiser] heeft vervolgens voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling allerlei andere gronden aangevoerd op basis waarvan volgens hem de huurovereenkomst met [naam onderbewindgestelde] ontbonden moet worden. De kantonrechter zal de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst afwijzen. Hierna zal de kantonrechter uitleggen waarom. Eerst zullen daartoe de gestelde prostitutie-activiteiten beoordelen worden en vervolgens de later aangevoerde tekortkomingen.
prostitutie?
4.3.
[gedaagde] gemachtigde betwist dat [naam onderbewindgestelde] werkzaam is in de prostitutie. Dit verweer slaagt aangezien [eiser] zijn aantijgingen niet voldoende heeft onderbouwd. [eiser] verwijst daartoe weliswaar naar het rapport van CRD, maar dat kan hem niet baten aangezien dat rapport te veel vragen oproept.
4.3.1.
Zo verwijst de rapporteur van CRD naar diverse openbare bronnen, namelijk www.sexjobs.nl en www.girlsreview.nl. Volgens de rapporteur is het duidelijk dat bepaalde advertenties in de eerstgenoemde website en een aantal reviews in de tweede website betrekking hebben op [naam onderbewindgestelde] . De rapporteur heeft het in dat kader over “digitale voetsporen”. Enige uitleg hierover ontbreekt in het rapport. Met de gemachtigde van [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat niet valt vast te stellen dat de openbare bronnen betrekking hebben op prostitutie-activiteiten van [naam onderbewindgestelde] , laat staan vanuit de door haar gehuurde kamer. De rapporteur heeft dat namelijk niet inzichtelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar “digitale voetsporen” is daarvoor veel te vaag.
4.3.2.
De rapporteur beschrijft in het rapport verder een whatsappconversatie waarbij een afspraak wordt gemaakt voor betaalde seks. [naam onderbewindgestelde] betwist met succes dat het daarbij om haar gaat. [eiser] heeft dat namelijk in reactie daarop niet aannemelijk kunnen maken. Het is ook niet duidelijk hoe de rapporteur erbij komt dat het gebruikte telefoonnummer het “zakelijke mobiele nummer” van [naam onderbewindgestelde] is.
4.3.3.
De rapporteur heeft ook een buurtonderzoek verricht, waarbij hij stelt diverse personen te hebben gehoord. Schriftelijke verklaringen die door de betreffende personen zijn ondertekend, zijn echter niet terug te vinden in het rapport, ook niet als bijlage. Wel heeft de rapporteur zelf in eigen woorden samengevat wat deze personen volgens hem verklaard hebben. Dat die samenvattingen overeenkomen met de daadwerkelijke verklaringen, kan hierdoor niet worden vastgesteld. De gemachtigde van [gedaagde] heeft dus gelijk met zijn verweer dat het in wezen gaat om de-auditu verklaringen hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de inhoud van die verklaringen. Ook heeft de gemachtigde er terecht op gewezen dat twee van de personen die door de rapporteur zijn gehoord ( [naam 2] en [naam 3] ) niet in het betreffende appartementencomplex wonen/gewoond hebben. Hoe zij dan hebben kunnen vaststellen dat [naam onderbewindgestelde] in haar kamer klanten ontvangt voor betaalde seks, wordt in het rapport niet uitgelegd. De (gestelde) verklaring van [eiser] roept ook vragen op aangezien de rapporteur bij [eiser] kennelijk evenmin heeft doorgevraagd hoe [eiser] kan weten dat [naam onderbewindgestelde] “doet aan prostitutie in de kamer waar zij in woont”. Tot slot kan de kantonrechter geen waarde hechten aan de verklaring van een persoon die stelt “in een zwak moment” een afspraak met [naam onderbewindgestelde] gemaakt te hebben. Dit betreft immers een anonieme verklaring waarvan de juistheid niet valt te controleren.
4.3.4.
Wat de geloofwaardigheid van het rapport van CRD ten slotte volledig teniet doet, is “de statische observatie” op 8 maart 2024. De rapporteur beschrijft dat die dag om 13:04 uur een man aankomt “op de [adres 1] te [plaats 2] ”. Die observatie is al evident onjuist, aangezien het gaat om een appartementencomplex. Het is dus niet zo dat de geobserveerde man op dat moment arriveert bij het appartement waar [naam onderbewindgestelde] woont. Wel staat deze man, blijkens de foto’s in het rapport, bij de algemene ingang van het appartementencomplex waar ook het gehuurde van [naam onderbewindgestelde] onderdeel vanuit maakt. Daarna heeft deze man volgens de rapporteur gebeld naar [naam onderbewindgestelde] . Die observatie is twijfelachtig, want hoe heeft de rapporteur kunnen vaststellen dat de man met [naam onderbewindgestelde] heeft getelefoneerd? Enige uitleg hierover ontbreekt. De rapporteur beschrijft vervolgens dat de deur opengaat en dat de man zich begeeft naar de woning, waarbij de rapporteur kennelijk doelt op de woning van [naam onderbewindgestelde] . Deze observatie komt de kantonrechter onjuist voor aangezien de rapporteur stelt een en ander vanuit de openbare weg geobserveerd te hebben. Het is dan onbegrijpelijk hoe de rapporteur vanuit die positie heeft kunnen vaststellen dat de geobserveerde man, nadat deze het appartementencomplex is binnengegaan, zich naar de woning van [naam onderbewindgestelde] begeeft. Daarna beschrijft de rapporteur dat de woning van [naam onderbewindgestelde] zich bevindt op de eerste verdieping en dat hij vanaf de parkeerplaats heeft gezien dat de man is te zien in de woning (keuken) van [naam onderbewindgestelde] . Die observatie kan onmogelijk juist zijn omdat is komen vast te staan dat de kamer die [naam onderbewindgestelde] huurt op de vierde verdieping is gelegen en dat vanaf de parkeerplaats onmogelijk is te zien dat iemand in de (gezamenlijke?) keuken van het appartement [adres 1] staat.
4.3.5.
De gemachtigde van [eiser] heeft ter zitting nog aangeboden om de rapporteur te horen omdat hij de bewuste man op 8 maart 2024 gesproken heeft. De kantonrechter gaat voorbij aan dit bewijsaanbod omdat uit het rapport niet blijkt dat de rapporteur met die man gesproken heeft. Van de rapporteur had immers verwacht mogen worden dat hij van dat gesprek in het rapport melding gemaakt zou hebben.
4.4.
[eiser] verwijst verder naar een verklaring van [naam 4] (productie 15), waaruit volgens hem ook blijkt dat [naam onderbewindgestelde] als prostituee werkzaam is vanuit de woning. [naam 4] beschrijf in haar verklaring dat [naam onderbewindgestelde] vier kamers in gebruik heeft en dat zij één kamer gebruikt om klanten met een sekswens te ontvangen (bed in het midden, webcam erbij, handdoeken, olie om te masseren). Onduidelijk is in welke relatie [naam 4] staat tot [eiser] en/of [naam onderbewindgestelde] . Enige uitleg hierover heeft [eiser] niet gegeven. Die uitleg had [eiser] wel moeten geven omdat dit belangrijk is voor de beoordeling van de waarde van die verklaring. Daarnaast is het de kantonrechter een raadsel hoe deze mevrouw op de hoogte zou kunnen zijn van de inrichting van de kamers in het appartement waar [naam onderbewindgestelde] een kamer huurt. Ook dat is door [eiser] niet uitgelegd. Op grond van deze overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat aan de verklaring van [naam 4] geen betekenis kan worden gehecht.
4.5.
[eiser] heeft diverse foto’s overgelegd die volgens hem zijn gemaakt in het appartement waar [naam onderbewindgestelde] haar kamer huurt. De kantonrechter stelt vast dat geen van deze foto’s het relaas van [naam 4] ondersteunt voor wat betreft de wijze waarop [naam onderbewindgestelde] één kamer zou hebben ingericht voor prostitutie-activiteiten.
4.6.
Uit hetgeen hierover is overwogen volgt, dat niet is komen vast te staan dat [naam onderbewindgestelde] vanuit de door haar gehuurde kamer werkzaamheden als prostituee verricht heeft.
drugshandel?
4.7.
[eiser] stelt dat [naam onderbewindgestelde] naast prostituee ook drugshandelaar is. Ter onderbouwing van die stelling verwijst hij naar een opname van het televisieprogramma “Bureau Maastricht” met de presentator [naam 5] . [eiser] heeft een usb-stick met die opname overgelegd. De kantonrechter kan aan de hand van die opname echter niet vaststellen dat er (handelshoeveelheden) drugs zijn aangetroffen op de kamer die [naam onderbewindgestelde] heeft gehuurd. [naam onderbewindgestelde] heeft namelijk betwist dat de kamer die door de politie blijkens die opname is opengebroken, door haar gehuurd is. [eiser] heeft in reactie daarop niet aan kunnen tonen dat het de door [naam onderbewindgestelde] gehuurde kamer betreft. Zijn nadere stelling dat het niet anders kan dan dat de in de opengebroken kamer aangetroffen spullen van [naam onderbewindgestelde] waren, omdat er niemand anders verbleef in het appartement, kan hem evenmin baten aangezien [naam onderbewindgestelde] dat heeft betwist. Volgens haar werd op dat moment de opengebroken kamer namelijk gehuurd door een persoon van Marokkaanse afkomst.
4.8.
[naam onderbewindgestelde] heeft verder als verweer aangevoerd dat uit de televisieopname niet blijkt dat er drugs zijn aangetroffen. De kantonrechter deelt die mening. De verklaringen van de politieagent tijdens deze uitzending zijn namelijk niet helemaal duidelijk. Het feit dat het appartement van [eiser] tot op heden niet door de gemeente Maastricht is gesloten terwijl deze gemeente een zeer strikt beleid voert aangaande de aanwezigheid van (handelshoeveelheden) drugs in een woning, is eveneens een aanwijzing dat de politie ten tijde van het openbreken van de kamer geen drugs aangetroffen heeft.
4.9.
De verklaring van [naam 4] kan [eiser] verder niet baten op grond van dezelfde overwegingen als in 4.4. Ook op dit onderdeel is het bovendien weer opvallend dat [naam 4] verklaart dat zij cocaïne heeft zien liggen, drugspijpen en zeefjes wiet, maar dat op de foto’s die [eiser] heeft overgelegd deze zaken niet te zien zijn. [naam 4] verklaart ook een grote campingbrander en lepels (die volgens haar bedoeld zijn voor te spuiten) te hebben gezien. [eiser] heeft wel een foto van een campingbrander en een lepel als productie ingediend, maar die artikelen duiden op zichzelf genomen niet zonder meer op drugshandel/-gebruik in de woning.
4.10.
Op grond van deze overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] evenmin heeft aangetoond dat [naam onderbewindgestelde] vanuit de door haar gehuurde kamer drugs verhandeld heeft.
woning vernield/vervuild?
4.11.
[eiser] voert aan dat [naam onderbewindgestelde] de woning compleet heeft vernield en zwaar vervuild. Omdat [gedaagde] dat heeft betwist, dient [naam 6] zijn stelling nader te onderbouwen. Die onderbouwing is uitgebleven. Aan de hand van de door [eiser] overgelegde foto’s (productie 19 van [eiser] ) kan de kantonrechter in ieder geval niet vaststellen dat [naam onderbewindgestelde] in het appartement, waar de door haar gehuurde kamer onderdeel van uitmaakt, vernielingen heeft aangericht. De enige “vernieling” die op de foto’s is te zien, betreft een fornuis waar onderdelen van ontbreken. Zelfs als dit door [naam onderbewindgestelde] gedaan is (zij ontkent dat) kan niet gezegd worden dat dit een tekortkoming oplevert die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Ook op deze door [eiser] aangevoerde grond is de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst dus niet toewijsbaar.
4.12.
Evenmin is op de foto’s te zien dat van onacceptabele vervuiling sprake is. Het ziet er op de foto’s weliswaar niet heel schoon uit, maar van een zodanige vervuiling die als een tekortkoming van de huurovereenkomst aangemerkt moet worden, is geen sprake.
bedreiging van [naam 7] ?
4.13.
[eiser] voert aan [naam onderbewindgestelde] een zekere [naam 7] heeft achtervolgd met een mes en dat deze [naam 7] ternauwernood heeft weten te voorkomen dat [naam onderbewindgestelde] zijn auto met dat mes beschadigde.
4.14.
Strikt genomen hoeft de kantonrechter deze stelling van [eiser] niet te bespreken. [eiser] heeft namelijk niet gesteld dat hij zijn verzoek tot ontbinding van de huurovereenkomst ook op deze gestelde bedreiging grondt.
4.15.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat ook niet is komen vast te staan dat [naam onderbewindgestelde] [naam 7] bedreigd heeft. Zij heeft dat namelijk betwist en een verdere onderbouwing van deze gestelde bedreiging heeft [eiser] niet gegeven.
niet toelaten van andere (potentiële) huurders?
4.16.
[eiser] stelt dat [naam onderbewindgestelde] verhindert dat de andere drie kamers door hem verhuurd worden. Ter onderbouwing daarvan verwijst hij naar productie 17. Dat zijn foto’s van een briefje dat is gericht aan “Bewoonster [adres 1] , gedateerd op 15 april 2025. De schrijver van dat briefje beklaagt zich tegenover de bewoonster erover dat zij niet openmaakte en dat zij het slot veranderd heeft. Verder wijst [eiser] op een briefje dat [naam onderbewindgestelde] heeft opgehangen met de tekst:
“Hier waak ik wegwezen
Betreden eigen risico
Niet verwacht toch flat betreden wordt politie gebeld, enkel verwacht bezoek of post mag erin
Ook niet bij andere aanbellen
Oprotten
Mvg
[adres 1] ”
4.17.
[naam onderbewindgestelde] stelt dat zij het als productie 17 ingediende briefje niet kent. Hier heeft [eiser] verder niet op gereageerd. Dat had wel op zijn weg gelegen aangezien het briefje aan [naam onderbewindgestelde] is gericht. Het is dan een voor de hand liggende vraag hoe [eiser] in het bezit van dit briefje is gekomen. Verder heeft [eiser] niet het volledige briefje laten zien, waardoor onduidelijk is gebleven door wie dit geschreven is. [naam onderbewindgestelde] heeft dus gelijk met haar verweer dat dit briefje door iedereen geschreven kan zijn. Hieruit volgt dat [eiser] met dit briefje niet heeft aangetoond dat [naam onderbewindgestelde] de verhuur van de andere drie kamers verhindert.
4.18.
[naam onderbewindgestelde] erkent wel dat zij het hiervoor geciteerde briefje opgehangen heeft, maar zij stelt dat dit briefje een hele tijd geleden opgehangen heeft. [eiser] heeft hier verder niet meer op gereageerd. Onduidelijk is dus gebleven wanneer en hoe lang dit briefje er gehangen heeft. De kantonrechter kan zich voorstellen dat een dergelijk briefje potentiële huurders in het verleden heeft afgeschrikt, maar [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat deze (geringe) tekortkoming in het verleden de nu verzochte ontbinding van de huurovereenkomst met de daarmee voor [naam onderbewindgestelde] ingrijpende gevolgen rechtvaardigt.
2.
toestemming om het gehuurde te ontruimen
4.19.
De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst zal worden afgewezen. Hieruit volgt dat er geen grond is voor ontruiming van de door [naam onderbewindgestelde] gehuurde kamer. Dit onderdeel van de vordering van [eiser] zal dus ook afgewezen worden.
3.
kosten van ontruiming
4.20.
Omdat [naam onderbewindgestelde] niet zal worden veroordeeld om de door haar gehuurde kamer te ontruimen, is er geen sprake van ontruimingskosten die voor haar rekening dienen te komen. Dit onderdeel van de vordering van [eiser] zal dus ook afgewezen worden.
4.
€ 17.280,00 huurderving
4.21.
[eiser] voert aan dat hij aantoonbaar inkomensverlies lijdt doordat hij door toedoen van [naam onderbewindgestelde] de andere drie kamers binnen het appartement niet kan verhuren tegen een huurprijs van € 480,00 per maand. De huurderving bedraagt daarom volgens hem € 1.440,00 per maand. Tot de datum van de mondelinge behandeling bedraagt de huurderving volgens hem € 17.280,00. Dit staat gelijk aan de huur over twaalf maanden.
4.22.
[gedaagde] betwist dat [naam onderbewindgestelde] de verhuur van de andere drie kamers verhinderd heeft.
4.23.
De kantonrechter is van oordeel dat ook dit onderdeel van [eiser] ’ vordering afgewezen moet worden. De verwijten die [eiser] [naam onderbewindgestelde] maakt, treffen immers grotendeels geen doel. Dat [naam onderbewindgestelde] prostitutie-activiteiten verricht vanuit het gehuurde en drugs verhandelt, is namelijk niet komen vast te staan. Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat [naam onderbewindgestelde] door die activiteiten en handel andere potentiële huurders afschrikt (of afgeschrikt heeft), treft dat betoog dus geen doel. Het enige wat wel vaststaat, is dat [naam onderbewindgestelde] ooit in het verleden het in 4.16 geciteerde briefje heeft opgehangen. Hoe lang dat briefje heeft opgehangen en op welke plek, is onduidelijk gebleven. [eiser] heeft daar namelijk niets over gesteld. Dat hij als gevolg van dat briefje de overige drie kamers in het appartement gedurende ten minste één jaar niet heeft kunnen verhuren, heeft [eiser] dan ook niet aannemelijk weten te maken.
5.
proceskosten
4.24.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden tot heden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
Totaal
812,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 812,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.
RW