17.3.Dat op grond van jurisprudentie volgens eiseres nog steeds sprake zou zijn van een bedrijfswoning ondanks het beëindigen van de melkveehouderij volgt de rechtbank ook niet. Die jurisprudentie ziet namelijk op de situatie dat een bedrijf stopt, maar de eigenaren ervan (vaak voormalige agrariërs) nog in de bedrijfswoning wonen. In die situatie mag er door de voormalige agrariërs wiens aanwezigheid vroeger noodzakelijk was voor het voormalige bedrijf gewoond blijven worden, ook al is er dan eigenlijk geen bedrijfswoning meer. Dat is echter niet wat in deze zaak aan de hand is. Eiseres heeft het perceel gekocht zonder melkveehouderij en dus ook zonder bedrijfswoning. De rechtbank is dan ook gezien het voorgaande met het college van oordeel dat sprake is van gebruik van de woning in strijd met het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is handhaving onevenredig?
18. Eiseres stelt dat handhaving onevenredig is, omdat het gaat om de huisvesting van slechts vier arbeidsmigranten, wat volgens eiseres vergelijkbaar is met een gemiddeld Nederlands gezin. De ruimtelijke impact is volgens eiseres minimaal of zelfs afwezig. Het opleggen van een last onder dwangsom wordt daarom als disproportioneel en discriminerend voor arbeidsmigranten ervaren. Bovendien ontbreekt volgens eiseres een deugdelijke motivering in het bestreden besluit waarom handhavend optreden in dit geval gerechtvaardigd zou zijn.
19. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zo onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
20. De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. De rechtbank is van oordeel dat handhaving in deze zaak niet onevenredig is. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat het college in redelijkheid van handhaving had moeten afzien. Van concreet zicht op legalisatie is geen sprake, omdat het college op 7 november 2023 heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het legaliseren van het gebruik van de woning door arbeidsmigranten. Dat is ruim voor het bestreden besluit I. De enkele omstandigheid dat het huisvesten van de arbeidsmigranten geen overlast heeft veroorzaakt, betekent bovendien op zichzelf nog niet dat handhavend optreden onevenredig is. Verder geldt dat ook een gezin of een andere samenstelling van personen niet mag wonen op het perceel. Van de gestelde discriminatie van arbeidsmigranten is dan ook geen sprake. Het gaat niet zozeer om welke personen of de hoeveelheid personen als wel om het strijdige gebruik dat het college tegengaat. Het belang van het college bij handhaving is gelegen in het waarborgen van de planologische uitgangspunten en het voorkomen van precedentwerking. Dat het gebruik in dit geval beperkt en feitelijk rustig is verlopen, doet daar niet aan af. Ook het enkele feit dat het pand al langere tijd zou worden gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zoals door eiseres is gesteld maar door het college wordt betwist, maakt dit niet anders. Zelfs als dat gebruik al langere tijd zou plaatsvinden, wat niet is onderbouwd, betekent dat niet dat het handhavend optreden onevenredig is.
21. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat van bijzondere omstandigheden die maken dat het college van handhaving had moeten afzien niet is gebleken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het beroep tegen de weigering van de omgevingsvergunning (zaaknummer: ROE 24/2991)
22. De rechtbank ziet zich in dit beroep voor de vraag gesteld of het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren gebruik te maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6.1 van het paraplubestemmingsplan.
Heeft het college in redelijkheid kunnen weigeren gebruik te maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid?
23. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beoordelingsruimte en beleidsruimte toe. Beoordelingsruimte bestaat er voor het college bij de vraag of aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 6.1 van het paraplubestemmingsplan is voldaan. Beleidsruimte betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken zelfs als aan de voorwaarden voor afwijking zou zijn voldaan. De rechtbank toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning niet te verlenen. De toetsing van voormelde rechtsvraag vindt plaats aan de hand van artikel 6.1 van het paraplubestemmingsplan. Dat artikel geeft het college de bevoegdheid om in afwijking van een onderliggend bestemmingsplan tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten toe te staan, mits wordt voldaan aan een aantal cumulatieve voorwaarden. Voor zover deze voorwaarden in beroep in geding zijn, zal de rechtbank deze hierna bespreken.
Artikel 6.1, onder a, van het paraplubestemmingsplan
24. De belangrijkste discussie tussen partijen gaat over artikel 6.1, onder a, van het paraplubestemmingsplan dat bepaalt dat “de bebouwing gelegen is in de nabijheid van werkgelegenheidsgebieden, zoals aangegeven in de bijlage ‘Werkgelegenheidsgebieden beleidsnotitie 2019’, welke deel uitmaakt van deze regels.”
25. Eiseres betoogt over deze voorwaarde dat het college een te beperkte uitleg geeft aan het criterium ‘in de nabijheid van’. Volgens eiseres is een afstand van ongeveer zes kilometer tot het werkgebied nog steeds binnen aanvaardbare grenzen, zeker nu arbeidsmigranten in de praktijk geregeld op dergelijke afstanden van hun werk verblijven. Daarnaast stelt zij dat de toename van verkeer verwaarloosbaar zal zijn en dat de bestaande infrastructuur voldoende capaciteit heeft om het gebruik op te vangen.
26. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het begrip ‘nabijheid’ functioneel moet worden uitgelegd, in het licht van de toelichting op het paraplubestemmingsplan. Volgens deze toelichting is het doel van artikel 6.1 van het paraplubestemmingsplan om huisvesting van arbeidsmigranten te concentreren op locaties met een directe relatie tot werkgelegenheid, zodat woon-werkverkeer met de auto wordt voorkomen en het gebruik van fiets of lopen wordt gestimuleerd. Omdat het perceel hemelsbreed ruim zes kilometer is verwijderd van het dichtstbijzijnde werkgebied, acht het college dit criterium niet vervuld. Verder is naar voren gebracht dat het buitengebied ruimtelijk kwetsbaar is voor intensivering van verkeersbewegingen, en dat het plan in dat opzicht niet past binnen de opzet en functie van het gebied.
27. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft aangenomen dat het perceel waarop eiseres arbeidsmigranten wil huisvesten niet voldoet aan de voorwaarde uit artikel 6.1, onder a, van het paraplubestemmingsplan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
28. De rechtbank stelt vast dat werkgelegenheidsgebied in het paraplubestemmingsplan in artikel 1.39 is gedefinieerd, namelijk: ‘een gebied dat behoort tot de werkgelegenheidsgebieden, zoals deze zijn aangegeven in de bijlage 'Werkgelegenheidsgebieden beleidsnotitie 2019', welke deel uitmaakt van deze regels’. Over de inhoud van dat begrip bestaat tussen partijen geen discussie. Het debat spitst zich in beroep toe op de vraag wat moet worden verstaan onder ‘in de nabijheid van’. De rechtbank stelt vast dat niet nader is gedefinieerd wat moet worden verstaan onder ‘gelegen in de nabijheid van werkgelegenheidsgebieden’ uit artikel 6.1, sub a, van het paraplubestemmingsplan. Omdat ‘in de nabijheid van’ dus niet in de planregels of de toelichting is uitgewerkt, komt betekenis toe aan de uitleg die in het normale spraakgebruik daaraan wordt gegeven. ‘Nabijheid’ duidt daarbij op een zekere fysieke of geografische nabijheid, in de zin van ‘dichtbij gelegen’. In zoverre onderschrijft de rechtbank de analyse van het college over de vraag wanneer sprake is van gelegen ‘in de nabijheid van’.
29. De rechtbank volgt het college echter niet in zijn standpunt dat voor de vraag of een perceel nabij is gelegen of niet gekeken moet worden naar de afstand tot het dichtstbijzijnde werkgelegenheidsgebied uit de bijlage ‘Werkgelegenheidsgebieden beleidsnotitie 2019’. Dat volgt niet uit de letterlijke lezing van die planregel. Immers in sub a van artikel 6.1 van het paraplubestemmingsplan is het begrip “werkgelegenheidsgebieden” in het meervoud geformuleerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet anders betekenen dan dat de planwetgever heeft bedoeld dat het perceel in de nabijheid van meerdere (dus meer dan één) werkgelegenheidsgebieden moet liggen. Het begrip moet zodanig worden uitgelegd dat aan de betreffende voorwaarde is voldaan wanneer het perceel zich in de nabijheid van ten minste twee werkgelegenheidsgebieden bevindt.
30. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid tot zijn standpunt heeft kunnen komen dat het perceel niet in de nabijheid van werkgelegenheidsgebieden ligt. De afstand tot het dichtstbijzijnde werkgebied is hemelsbreed ruim zes kilometer. Het daarna volgende dichtstbijzijnde gelegen werkgelegenheidsgebied ligt volgens het college tenminste negen kilometer van het perceel vandaan. Het gaat dus om die afstand van negen kilometer en niet om de afstand van zes kilometer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college die afstand in redelijkheid niet als ‘in de nabijheid van’ kunnen kwalificeren. Immers, een dergelijke afstand zal in het dagelijks taalgebruik niet als ‘dichtbij’ worden aangemerkt en ook kan bij die afstand niet meer in redelijkheid aangenomen worden dat sprake is van een functionele verbondenheid tussen wonen en werken wat de rechtbank met het college aanneemt de onderliggende reden is geweest voor het opnemen van deze voorwaarde. Daarnaast heeft het college toegelicht dat het begrip ‘nabijheid’ in het paraplubestemmingsplan juist is bedoeld om huisvesting van arbeidsmigranten te concentreren bij werklocaties, zodat woon-werkverkeer met de auto wordt beperkt en het gebruik van de fiets of lopen wordt gestimuleerd. Het college heeft mogen aannemen dat lopen of fietsen als woon-werkverkeer minder aannemelijk is gelet op de afstand tussen het perceel en tenminste twee werkgelegenheidsgebieden. Gelet op deze beleidsdoelstelling en de ligging van het perceel in een landelijk gebied zonder directe werkgelegenheid in de buurt, heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten dat niet aan de voorwaarde onder artikel 6.1, onder a, van het paraplubestemmingsplan is voldaan.
Artikel 6.1, onder f, van het paraplubestemmingsplan
31. In het bestreden besluit II heeft het college verder gehandhaafd dat er volgens hem ook niet zou zijn voldaan aan artikel 6.1, onder f, onder 4 en onder 6 van het paraplubestemmingsplan. Dat ziet erop dat als het gaat om de huisvesting van arbeidsmigranten, zowel inpandig als uitpandig, recreatieve voorzieningen aanwezig dienen te zijn (sub 4) en een adequate omgevingsdialoog dient te worden gevoerd (sub 6). Ter zitting heeft het college hierover opgemerkt dat zij dit niet dragend aan de weigering ten grondslag heeft gelegd en dat de beoordeling van het college van deze voorwaarden op zichzelf volgens hem niet in de weg zouden staan aan verlenging van de aangevraagde omgevingsvergunning voor het toestaan van het huisvesten van arbeidsmigranten. De rechtbank is van oordeel dat het college eiseres in het primaire besluit II wel degelijk tegenwerpt dat niet aan deze voorwaarden zou zijn voldaan en dat kennelijk als aanvullende reden geeft waarom hij de omgevingsvergunning weigert. In het primaire besluit II en/of het bestreden besluit II betrekt het college niet of niet voldoende duidelijk dat zij deze voorwaarden enkel tegenwerpt in combinatie met het niet voldoen aan artikel 6.1, onder a, van het paraplubestemmingsplan.