ECLI:NL:RBLIM:2025:7394

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
ROE 25/1358
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor hondentrimsalon

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar maakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw. Dit besluit, genomen op 1 mei 2025, houdt in dat verzoekster een last onder dwangsom is opgelegd wegens het exploiteren van een hondentrimsalon zonder de vereiste omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat de hondentrimsalon een consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteit is, waarvoor een vergunning vereist is volgens artikel 5.1 van de Omgevingswet. Verzoekster betwist deze kwalificatie en stelt dat haar salon onder een aan huis gebonden beroep valt. De voorzieningenrechter concludeert echter dat de hondentrimsalon niet onder deze uitzondering valt en dat er sprake is van een overtreding.

De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster, die afhankelijk is van de inkomsten uit de trimsalon en aangeeft dat zij de salon per 1 oktober 2025 zal beëindigen vanwege een geplande verhuizing. Hij oordeelt dat handhaving in dit geval onevenredig zou zijn, gezien de bijzondere omstandigheden, en wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe. De begunstigingstermijn voor het beëindigen van de activiteiten wordt verlengd tot 1 oktober 2025. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25 / 1358
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S.C.M. Suijkerbuijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw, het college
(gemachtigde: mr. D.H.A.S. Gidding).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[namen], uit [woonplaats] .

Inleiding en procesverloop

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster hangende bezwaar tegen het door het college genomen besluit van 1 mei 2025, verzonden 2 mei 2025, (hierna ook: het bestreden besluit) tot oplegging van een last onder dwangsom wegens het exploiteren van een hondentrimsalon aan [adres] te [plaatsnaam] , hetgeen een overtreding is van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
1.1.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. De derde-partijen hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigden van verzoekster en het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Verzoekster woont aan [adres] in [plaatsnaam] en exploiteert sinds 2 april 2019 op het naastgelegen perceel [adres] een hondentrimsalon onder de naam “ [naam hondentrimsalon] ”. Daarnaast houdt zij op haar woonadres ook een aantal honden als huisdieren. Ten tijde van de aankoop van de woning was ten westen van het perceel sprake van een bedrijventerrein. In 2019 is op dat terrein gestart met woningbouw, waarvan de eerste woningen begin 2020 zijn opgeleverd. Sindsdien hebben omwonenden bij de gemeente meldingen gedaan van overlast.
2.1.
Naar aanleiding van meldingen van omwonenden over geluidoverlast door blaffende honden, hinder van de trimsalon en overlast van andere dieren, heeft het college op 14 oktober 2024 een controle laten uitvoeren op het perceel [adres] te [plaatsnaam] .
2.2.
Uit de ‘rapportage toezichtcontrole’ van 15 november 2024 komt het volgende naar voren. Tijdens de controle zijn de eigen honden van verzoekster op verzoek buiten gelaten om het geluidniveau subjectief waar te nemen. Hierbij werden 15 honden aangetroffen, waarvan het blaffen gedurende enkele minuten tijdelijk geluidoverlast veroorzaakte. Volgens de bewoners worden de honden driemaal daags kortstondig buiten gelaten. Het verblijf van kippen en een haan, gelegen achter in de tuin, werd eveneens beoordeeld, maar hierbij werd geen overlast gevend geluid waargenomen. De honden die voor de trimsalon worden gebracht, worden niet uitgelaten en veroorzaken volgens deze rapportage geen geluidoverlast. In de hondentrimsalon, gevestigd in een ruimte van circa 11 m² op [adres] , werd een demonstratie gegeven van het gebruik van de wasinstallatie en de föhn. Daarbij is een toezichthouder buiten het pand gaan luisteren met het raam geopend. Het geluid van de föhn werd daarbij als storend ervaren, het geluid van de wasinstallatie niet. Volgens opgave van verzoekster worden per dag gemiddeld drie tot vier honden behandeld en parkeren klanten op eigen terrein. Daarnaast is in het kader van de controle een buurtonderzoek uitgevoerd, waarbij bewoners van omliggende percelen zijn bevraagd. Hieruit kwam naar voren dat de ervaringen met betrekking tot overlast uiteenlopen. Enkele omwonenden ervaren weinig tot geen hinder, terwijl anderen melding maken van structurele geluidoverlast en verminderd woongenot. Op basis van deze bevindingen wordt ten aanzien van de overlast buurtbemiddeling geadviseerd. Uit deze ‘rapportage toezichtcontrole’ volgt verder dat er wat betreft de hondentrimsalon sprake is van strijd met het bestemmingsplan (artikel 21.5.2), omdat er sprake is van een consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteit en daarvoor de vereiste vergunning ingevolge het bestemmingsplan (artikel 21.6.2) ontbreekt. Dat is een overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
2.3.
Op 25 november 2024 hebben de derde-partijen een handhavingsverzoek gedaan bij het college. Naar aanleiding van dit verzoek, in samenhang met de bevindingen uit de controle op 14 oktober 2024, heeft het college bij brief van 28 november 2024 in verband met de voormelde overtreding een waarschuwing aan verzoekster verzonden. In die brief wordt verzoekster ook medegedeeld dat ze een omgevingsvergunning kan aanvragen om aan de overtreding een eind te maken. Het college adviseert haar ‘eerst een initiatief in te dienen (vooronderzoek)’. Zij krijgt daartoe de gelegenheid tot uiterlijk 31 december 2024. Tevens is vermeld dat daarna door de toezichthouder opnieuw een controle uitgevoerd zal worden en als blijkt dat niet aan het verzoek is voldaan er overgegaan kan worden tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie.
2.4.
Op 11 december 2024 heeft verzoekster bij het college voormeld initiatief ingediend. [1]
2.5.
Vervolgens is verzoekster bij brief van 27 maart 2025 het voornemen tot oplegging van een last onder dwangsom medegedeeld. Het college heeft herhaald wat reeds in de vermelde waarschuwingsbrief was aangegeven namelijk dat op de locatie [adres] op grond van het Omgevingsplan ‘Land van Thorn’ (hierna: het omgevingsplan) de functieaanduiding ‘Wonen’ geldt. Binnen deze functie zijn aan huis gebonden beroepen onder voorwaarden toegestaan. Volgens het college valt de hondentrimsalon van verzoekster niet onder deze categorie, maar betreft het een consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteit als bedoeld in artikel 21.5.2, onder d, van het omgevingsplan. Een dergelijk gebruik wordt in beginsel als strijdig beschouwd met de woonfunctie. Op grond van artikel 21.6.2 van het omgevingsplan kan hiervan worden afgeweken door middel van een omgevingsvergunning, mits onder meer het woonkarakter behouden blijft, de activiteit ondergeschikt is aan het wonen en de gebruiksoppervlakte niet meer dan 35 m² bedraagt. Omdat verzoekster ten tijde van de controle geen vergunning had aangevraagd en verleend gekregen, acht het college het gebruik in strijd met het omgevingsplan en daarmee een overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. Het voornemen is, als niet binnen 6 weken de overtreding wordt beëindigd en beëindigd gehouden, verzoekster een dwangsom te laten verbeuren van € 5.000,- ineens.
2.6.
Tegen dit voornemen heeft verzoekster een zienswijze ingediend. Bij e-mail van
7 april 2025 en telefonisch op 15 april 2025 heeft zij onder meer aangevoerd dat zij een initiatief heeft ingediend ter verkrijging van een omgevingsvergunning, en dat de woning onder voorbehoud van financiering is verkocht, met overdracht gepland op
10 oktober 2025. Zij heeft verzocht om af te zien van handhavend optreden in afwachting van de reactie op haar initiatief en vanwege het wegvallen van haar inkomsten bij sluiting van de trimsalon.
2.7.
Bij brief van 1 mei 2025, verzonden 1 mei 2025, geeft het college aan verzoekster te kennen, naar aanleiding van het ingediende initiatief van verzoekster voor het uitoefenen van een trimsalon aan huis, dat het college daarmee aan de slag is. Verzoekster wordt verzocht het initiatief aan te vullen met - kort gezegd - informatie die nodig is voor het houden van meer dan 5 zoogdieren, omdat gebleken is dat er 15 eigen honden worden gehouden, een onbekend aantal kippen en in de trimsalon (tijdelijk) een aantal honden wordt gehouden. Als verzoekster hiervoor langer dan 2 weken nodig heeft, wordt zij verzocht met de omgevingsregisseur contact op te nemen, zodat daarmee rekening kan worden gehouden.
2.8.
Het college is in het bestreden besluit (van 1 mei 2025 en verzonden 2 mei 2025) gebleven bij de overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. Naar aanleiding van de zienswijze heeft het college in het bestreden besluit opgemerkt dat de mogelijkheden ter legalisatie van de feitelijke situatie onderzocht zijn, dat verzoekster op
12 december 2024 een initiatief heeft ingediend en het exploiteren van een (honden)trimsalon wenselijk is. Er is echter volgens het college bij een binnenplanse afwijking pas concreet zicht op legalisatie als er een ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend en waar het college aan wil meewerken. Nu die aanvraag er niet is, is er geen sprake van concreet zicht op legalisatie. Daarnaast acht het college de belangen van verzoekster niet zwaarder wegen dan het algemeen belang dat is gediend met handhaving. Het college vindt handhaving niet onevenredig omdat er in dit geval geen zodanige omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat dit algemeen belang daarvoor moet wijken. Het college geeft daarbij aan dat er al op 28 november 2024 een waarschuwingsbrief is gestuurd en er een omgevingsvergunning aangevraagd had kunnen worden voor de hondentrimsalon en er ruim tijd is geweest de overtreding op te heffen en mogelijk op zoek te gaan naar een andere locatie voor het exploiteren van de (honden)trimsalon. Daarom heeft het college verzoekster gelast het gebruik van het perceel [adres] te [plaatsnaam] voor het exploiteren van een hondentrimsalon uiterlijk vóór 15 juni 2025 te beëindigen en beëindigd te houden. Indien verzoekster niet tijdig of volledig aan deze last voldoet, verbeurt zij een dwangsom van € 5.000,- ineens.
2.8.1.
Het college heeft, zoals ook ter zitting besproken, de voorzieningenrechter laten weten met toestemming van de derde-partijen, de begunstigingstermijn te willen opschorten tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
3.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Is er sprake van een overtreding?
4. Verzoekster vindt dat geen sprake is van een overtreding. Haar hondentrimsalon valt volgens haar onder een aan huis gebonden beroep zoals toegestaan in het omgevingsplan. De activiteit vindt kleinschalig plaats in de woning, tast de woonfunctie niet aan en wordt uitgevoerd door de hoofdbewoner. Zij heeft vooraf in 2019 navraag gedaan bij de gemeente en kreeg toen te horen dat dit gebruik was toegestaan. Voor zover de gemeente meent dat sprake is van een consument verzorgend ambacht, betwist verzoekster deze kwalificatie, mede omdat het omgevingsplan zelf geen duidelijke definitie van ‘ambacht’ geeft. Verzoekster stelt bovendien dat zij zelf een andere uitleg geeft aan het begrip ‘ambacht’, waarbij haar activiteiten niet onder het door de gemeente bedoelde consument verzorgend ambacht vallen.
4.1.
Het begrip ‘ambacht’ wordt niet nader omschreven in het omgevingsplan. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft overwogen, kan voor de uitleg van een begrip dat in het plan niet is gedefinieerd, aansluiting worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik. Daarbij mag de betekenis die daaraan in het ‘Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal’ (hierna: Van Dale) wordt gegeven, worden betrokken. Verweerder heeft naar die definitie verwezen. In de Van Dale wordt, voor zover hier relevant, onder ‘ambacht’ verstaan: handwerk dat aangeleerd moet worden. Tussen partijen is in geschil of de exploitatie van de hondentrimsalon in de woning van verzoekster moet worden aangemerkt als een aan huis gebonden beroep als bedoeld in artikel 1.5 van het omgevingsplan of daarmee strijdig gebruik namelijk een consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteit in de zin van artikel 1.32 van dat plan, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist.
4.2.
Ter zitting heeft het college aangegeven dat het bij een aan huis gebonden beroep met name gaat om een advocaat, notaris, huisarts en om werkzaamheden van cognitieve aard (‘denkarbeid’), terwijl het college bij ambachten en ambachtelijke activiteiten uitgaat van fysieke, handmatige arbeid (‘handwerk’). Het college kwalificeert het trimmen van honden, net zoals een kapsalon of nagelstudio, als een ambacht / ambachtelijke werkzaamheid. De voorzieningenrechter overweegt in lijn met verweerder dat de werkzaamheden in een hondentrimsalon voornamelijk bestaan uit het bewerken en verzorgen van de vacht van honden, onder meer door middel van knippen, scheren en effileren. Deze handelingen vereisen vakkennis en vaardigheid, die doorgaans pas na scholing en oefening kunnen worden verricht. Daarmee sluiten de werkzaamheden aan bij de betekenis van ‘ambacht’ zoals in ieder geval weergegeven in de Van Dale.
4.3.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college de hondentrimsalon mocht aanmerken als een ambacht in de zin van artikel 1.5. /
consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteit in de zin van artikel 1.32 van het omgevingsplan. Daarmee is de hondentrimsalon dus geen aan huis gebonden beroep en is voor deze consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteit een omgevingsvergunning vereist. Nu verzoekster ten tijde van het bestreden besluit hierover niet beschikte, is er sprake van een overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. De enkele omstandigheid dat verzoekster de bedrijfsactiviteiten kleinschalig verricht, de woonfunctie niet aantast en zelf hoofdbewoner is van de woning, wat daarvan ook zij, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel.
Beginselplicht tot handhaving
5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. [2]
Is er sprake van concreet zicht op legalisatie?
6. Hoewel sprake is van een overtreding, stelt verzoekster dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Zij wijst erop dat de gemeente haar uitdrukkelijk heeft geadviseerd om eerst een initiatiefplan in te dienen alvorens een omgevingsvergunning aan te vragen. Verzoekster heeft dit initiatiefplan tijdig ingediend, maar een inhoudelijke reactie bleef lange tijd uit. Pas op 1 mei 2025, één dag voor het bestreden besluit, werd verzocht om aanvullende informatie, die bovendien geen betrekking had op de trimsalon. Verzoekster voert aan dat de gemeente het initiatief inmiddels in het bestreden besluit als ‘wenselijk’ heeft beoordeeld en acht de kans op legalisatie daarom reëel.
6.1.
Voor concreet zicht op legalisatie dient ten tijde van de besluitvorming ten minste een begin te zijn gemaakt met de voor verlening van een omgevingsvergunning vereiste procedure. Dat is niet mogelijk zonder dat er een aanvraag is ingediend. [3] De Afdeling acht het voor het aannemen van concreet zicht op legalisatie in het geval van een reguliere procedure, zoals hier het geval is, voldoende dat een aanvraag is ingediend en het college bereid is om de omgevingsvergunning te verlenen. [4]
6.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat ten aanzien van de trimsalon op 11 december 2024 een initiatiefverzoek is ingediend. Een dergelijk initiatiefplan is bedoeld om in een vroeg stadium met de gemeente te overleggen over de wenselijkheid van een bepaalde ontwikkeling, maar vormt juridisch niet een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Het is wel zo dat het college pas bij brief van 1 mei 2025 - het bestreden besluit is van dezelfde datum en verzonden op 2 mei 2025 - heeft gerefereerd aan dit initiatief en heeft aangegeven daarmee aan de slag te zijn. Er werd verzocht om aanvullende informatie, die overigens geen betrekking had op de trimsalon. Nu in het bestreden besluit bovendien expliciet staat vermeld dat het exploiteren van een (honden)trimsalon wenselijk is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die het op dat moment onredelijk / onevenredig maakten ten aanzien verzoekster geen concreet zicht op legalisatie aan te nemen.
Is handhavend optreden (anderszins) onevenredig?
7. Verzoekster voert verder aan dat handhaving onevenredig is. Zij is volledig afhankelijk van de inkomsten uit de trimsalon en zou door onmiddellijke staking inkomsten mislopen, terwijl haar gezin daarvan afhankelijk is. De woning is reeds verkocht en zal op 10 oktober 2025 worden geleverd; vanaf dat moment stopt het bedrijf definitief. Omdat het doel van de handhaving sowieso wordt bereikt, is het opleggen van een last met korte begunstigingstermijn onnodig belastend en disproportioneel. In dat verband heeft zij het college in het bezwaarschrift tegen het bestreden besluit verzocht de overtreding te gedogen tot 1 oktober 2025. Ook ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat de werkzaamheden per 1 oktober 2025 gestaakt zullen zijn. Daarbij is ook aangegeven dat ze tot dat moment klanten heeft en deze op die termijn niet zo maar bij een andere hondentrimsalon terecht kunnen.
7.1.
Zoals onder 4.3 is vastgesteld, exploiteert verzoekster een hondentrimsalon in strijd met het omgevingsplan, zonder de vereiste vergunning. Deze overtreding is bij controle op 14 oktober 2024 geconstateerd en sindsdien niet beëindigd, zodat het college in beginsel bevoegd is tot handhaving. Die bevoegdheid betekent echter niet dat handhavend optreden zonder meer gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, ondanks de aanwezigheid van een overtreding, handhaving in het licht van de (bijzondere) omstandigheden onevenredig is en zal dit hierna toelichten.
7.2.
Het college heeft desgevraagd ter zitting niet weersproken dat verzoekster vooraf in 2019 navraag gedaan bij de gemeente heeft gedaan en toen te horen heeft gekregen dat dit gebruik was toegestaan. De trimsalon is sinds 2019 in werking en is gedurende meerdere jaren door het college ongemoeid gelaten. Daarmee is sprake van een situatie die lange tijd heeft bestaan zonder dat het college handhavend heeft opgetreden. Sinds de controle op
14 oktober 2024, waarbij de overtreding is vastgesteld, heeft het college bovendien geen hercontrole uitgevoerd om te beoordelen of de feitelijke situatie inmiddels is gewijzigd. Verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat zij inmiddels nog slechts drie tot vier dagen per week werkzaam is in de trimsalon en dat zij gemiddeld drie honden per dag ontvangt, waarbij alleen dan gebruik wordt gemaakt van een föhn. Het gaat dus om zo’n 9 tot 12 honden per week. Dat wijkt nauwelijks af van hetgeen verzoekster in het onder 2.4 vermelde initiatief van 11 december 2024 heeft vermeld. In dat licht is het dus volgens de voorzieningenrechter mogelijk dat de aard / intensiteit van het gebruik, en daarmee de eventuele overlast voor omwonenden, inmiddels in zekere mate is afgenomen. Dit is niet betrokken bij het handhavingsbesluit, terwijl het - mede gelet op het tijdsverloop - op de weg van het college had gelegen om de feitelijke situatie (ruim een half jaar na de controle van 14 oktober 2024) opnieuw te beoordelen, in het licht van alle feiten en omstandigheden (zie ook hierna onder 7.3 en 7.4).
7.3.
Zoals reeds volgt uit hetgeen de voorzieningenrechter onder 6.2 heeft overwogen had het voor de hand gelegen om verzoekster alsnog een redelijke termijn te bieden om een formele aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen, alvorens tot handhaving over te gaan. Daarbij komt dat verzoekster - het college heeft dat niet weersproken - reeds heeft aangegeven dat zij voornemens is per 1 oktober 2025 haar trimsalon te beëindigen vanwege de geplande verhuizing op 10 oktober 2025. In het licht van de beperkte resterende gebruiksduur en gezien de verplichtingen die verzoekster is aangegaan met derden had het dan ook meer voor de hand gelegen om niet een last onder dwangsom tot beëindiging op te leggen maar bij voorbeeld een gedoogbeschikking te nemen met voorschriften om de overlast te beperken, zoals ten aanzien van het geluid van de föhn. Daarbij komt dat uit de gedingsstukken naar voren komt dat de overlast (in grotere mate) afkomstig is van de eigen honden van verzoekster en niet van de hondentrimsalon.
7.4.
In het licht van het voorgaande waren er volgens de voorzieningenrechter ten tijde van het bestreden besluit dus bijzondere omstandigheden die de opgelegde last onder dwangsom onevenredig maken. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom in die zin toewijzen dat hij de begunstigingstermijn zal verlengen tot
1 oktober 2025. Dan zal het gebruik als hondentrimsalon dus gestaakt moeten zijn.

Conclusie en gevolgen

8. Nu het college in redelijkheid had moeten afzien van handhavend optreden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat hij zal bepalen dat de begunstigingstermijn verlengd wordt tot
1 oktober 2025.
8.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toewijst, dient het college aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht (€ 194,-) te vergoeden.
8.2.
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1814,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 907,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 1 oktober 2025;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 194,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1814,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Chraiha, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 juli 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Omgevingswet

Art. 5.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een omgevingsplanactiviteit,
(…).
Omgevingsplan ‘Land van Thorn’

Artikel 1 Begrippen

1.5
aan huis gebonden beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp technisch of hiermee gelijkstellend gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de feitelijke hoofdbewoner van de woning. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel.
1.32
consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen zodanig is dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en uitsluitend door de feitelijke hoofdbewoner van de woning wordt uitgeoefend. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in het kader van het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf.
21.5
Specifieke gebruiksregels
21.5.2
strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor en/of als:
(…)
d. consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten;
(…)
21.6
Afwijken van de gebruiksregels
21.6.2
consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de woning en de woonomgeving kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 21.5.2 onder d. voor de uitoefening van consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten, onder de volgende voorwaarden:
de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd;
het vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing dat voor de uitoefening van consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt, bedraagt niet meer dan 35 m²;
er wordt geen wezenlijke afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de woning en de woonomgeving;
e parkeerbalans in de directe woonomgeving wordt niet onevenredig nadelig beïnvloed;
detailhandel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
er ontstaan geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ter plaatse;
aan de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld ter plaatse wordt geen afbreuk gedaan.

Voetnoten

1.In de gedingstukken is er soms sprake van 12 december 2024 als indieningsdatum. Het initiatief zelf is in ieder geval gedateerd op 11 december 2024.
2.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678.
3.Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:714 en
4.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:177.