3.3Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte daadwerkelijk het plan had opgevat om aangever te doden (vol opzet), zodat de rechtbank moet beoordelen of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op aangevers dood. Hiervan is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door zijn handelen zou worden gedood. De rechtbank overweegt in dit verband dat het dossier geen concrete, objectieve gegevens bevat over de precieze afstand tussen de verdachte en aangever op het moment van accelereren door de verdachte en de exacte snelheid waarmee de verdachte op aangever inreed. Wegens het ontbreken van deze gegevens kan de rechtbank niet vaststellen dat er sprake is geweest van voornoemde aanmerkelijke kans op de dood van aangever.
De rechtbank acht op grond van de onderstaande bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
De verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
Ik heb op 24 januari 2025 mijn buurman [slachtoffer] aangereden met mijn auto. Ik was heel boos door de problemen die speelden tussen ons. In mijn emotie heb ik [slachtoffer] aangereden. Toen ik [slachtoffer] tegenkwam, werd ik getriggerd. Op een afstand van 12 tot 15 meter stond ik in mijn auto van [slachtoffer] af. Ik heb toen geaccelereerd en daarna heb ik hem aangereden. Hij kwam op de motorkap terecht en is daarna op de grond gevallen. Ik heb na de aanrijding 112 gebeld terwijl ik naar het klooster reed.
De verdachte verklaarde op 25 januari 2025 dat hij [slachtoffer] bij de aanrijding zijwaarts op zijn rug raakte.
Verbalisant [verbalisant] relateerde op 26 januari 2025 onder meer als volgt:
Bij 112 werd melding gedaan van de aanrijding aan de [straatnaam] te Eys, gemeente Gulpen-Wittem.
M (Melder)
C (Centraliste)
M: [...] ik heb hem gewoon plat gereden.
C: [...] u mag me [...] vertellen [...] hoe de buurman heet.
M: [slachtoffer] .
M: [...] ik was boos en ik was een stukje gaan rijden.
M: Ik was heel boos.
C: Toen [...] zag je de buurman [...] lopen.
M: [...] Hij was [...] bij de bushalte.
C: Maar dan ben je de stoep opgereden of niet?
M: Ja. Het was een bewuste handeling. Of semi-bewust.
C: Wat is jouw naam?
M: [verdachte] .
Getuige [getuige] verklaarde op 31 januari 2025 onder meer als volgt:
V: Wat kunt u verklaren over de aanrijding, welke had plaatsgevonden op
24 januari 2025, waarvan u getuige bent geweest?
A: [...] Ik reed over de [...] [straatnaam] . Ik zag toen een auto de stoep op rijden. Vervolgens zag ik dat deze auto een persoon raakte die op de stoep liep.
V: Wat gebeurde er vervolgens met het slachtoffer?
A: Ik kan u vertellen dat deze na de klap 5 à 10 meter verder op de grond terecht kwam.
Uit het letselrapport van 4 maart 2025 blijkt onder andere van het volgende letsel bij
[slachtoffer] :
Datum incident: 24-01-2025
Datum letselonderzoek: 30-01-2025
Op 13-02-2025 ontving ik een brief d.d. 11-02-2025 van assistent chirurgie
dr. [naam arts] met de medische gegevens van dhr. [slachtoffer] . Hieronder zijn de belangrijkste conclusies weergegeven. Dhr. [slachtoffer] had de volgende letsels:
- Botbreuken van de 5de en 6de nekwervel (stabiel)
- Botbreuken van de 3de tot en met de 6de rib, deze zijn op 2 plaatsen gebroken
- Botbreuk van het linker schouderblad
De verwachte genezingsduur betreft circa 2 tot 3 maanden. Een risico is een vertraagde/gestoorde botgenezing (van fracturen), die pijnklachten of functie-beperking tot gevolg kan hebben.
Opzet?
De rechtbank is van oordeel dat ook bij het subsidiair ten laste gelegde niet blijkt van vol opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht wel bewezen dat sprake is van voorwaardelijk opzet, hetgeen betekent dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever willens en wetens heeft aanvaard. Naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van een persoon door een personenauto, die met meer dan geringe snelheid rijdt, de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dit betekent dat de verdachte zich daarvan dus ook bewust moet zijn geweest. Dat er sprake was van een meer dan geringe snelheid leidt de rechtbank af uit het feit dat de verdachte op een afstand van minimaal 12 meter gas heeft gegeven (geaccelereerd), zijn auto het trottoir heeft opgestuurd en daarna aangever, een onbeschermde voetganger die op het trottoir liep, heeft aangereden, waardoor deze meters verder op de grond terechtkwam. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat de verdachte het doel had om aangever aan te rijden. De verdachte was die dag heel boos, wat te maken had met de langdurige problemen die tussen aangever en hem speelden. Toen de verdachte aangever tegenkwam, werd hij getriggerd en is hij daarna doelbewust op aangever ingereden. Aangever stond ten tijde van de aanrijding met zijn rug, zijwaarts, naar de verdachte toe, waardoor hij geen of een zeer beperkte reactietijd had. Hij zag verdachte niet aankomen en kon dus niet uitwijken. Door op dat moment en op voornoemde afstand gas te geven (accelereren) en aangever aan te rijden, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook willen aanvaarden.
Zwaar lichamelijk letsel?
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel de op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde gevallen worden begrepen (o.a. ziekte zonder uitzicht op volkomen genezing en voortdurende arbeidsongeschiktheid). Op basis van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan ook buiten deze gevallen lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd, wanneer dat letsel voldoende ernstig is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Hierbij kunnen algemene gezichtspunten zijn: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan dus in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
Als gevolg van de aanrijding is aangever gewond geraakt. De rechtbank is -anders dan de verdediging- van oordeel dat het letsel, bestaande uit twee gebroken nekwervels, vier gebroken ribben en een gebroken schouderblad, in zijn geheel bezien, kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Dit geldt als zodanig in het normale spraakgebruik en de zwaarte van het letsel wordt verder onderstreept door de verwachte maandenlange genezingsduur, waarbij er een risico bestaat op blijvende pijnklachten of functiebeperking.