10.2.De voorzieningenrechter is van oordeel dat het houten gebouw zonder de daarvoor vereiste vergunning is gebouwd, wat in strijd is met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet (omgevingsplanactiviteit). De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat op de gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden”, waar het houten gebouw is gelegen, niet mag worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde en met een hoogte van maximaal 2 meter (artikel 6.2). Het houten gebouw is daar dus niet toegestaan. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de eerder verleende vergunning uit 1981 niet ziet op dit houten gebouw. De afmetingen van het houten gebouw (166 m²) en de vergunde paardenstal (34,2 m²) komen niet met elkaar overeen en ook is niet uit een tekening behorende bij die vergunning gebleken dat de paardenstal is gesitueerd op de plek waar nu het houten gebouw is gebouwd. In de tekening behorend bij die vergunning is juist op de plek waar het houten gebouw staat, niets ingetekend. Nu sprake is van een overtreding is verweerder bevoegd om daartegen handhavend op te treden.
Zeecontainer met aangebouwde overkapping
11. Tussen partijen is niet in geschil en de voorzieningenrechter stelt ook vast dat de zeecontainer met aangebouwde overkapping zonder een vergunning op het perceel is geplaatst. Dat de zeecontainer wordt gebruikt voor opslag van agrarische machines, zoals verzoekster op zitting heeft gesteld, maakt dat niet anders: er is geen vergunning. Nu ook hier sprake is van een overtreding is verweerder bevoegd om daartegen handhavend op te treden.
Is er sprake van bijzondere omstandigheden die in de weg staan aan handhaving?
12. Verzoekster voert ten aanzien van de zeecontainer aan dat die wordt gebruikt voor de opslag van agrarische werktuigen zoals een maaier en een tractor die nodig zijn voor het onderhoud van het perceel. Verwijdering van de zeecontainer zorgt ervoor dat er een risico op diefstal en schade aan de agrarische werktuigen ontstaat. De zeecontainer is ook functioneel en beperkt van aard. Verzoekster voert daarnaast aan dat bij diverse locaties op loopafstand van het onderhavige perceel vergelijkbare containers zijn waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend en waartegen niet handhavend wordt opgetreden. Verzoekster is dan ook van mening dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door aan haar een last onder dwangsom op te leggen. Verder voert verzoekster ten aanzien van het houten gebouw aan dat er eerder een vergunning is verleend en onroerendezaakbelasting wordt betaald. Er is volgens haar sprake van gerechtvaardigd vertrouwen.
De beginselplicht tot handhaving
13. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling)volgt dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving bij een overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Bij de vraag of van handhavend optreden mocht worden afgezien, moet worden beoordeeld of handhavend optreden onevenredig is. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
-
het overlijden van de zoon
14. De voorzieningenrechter ziet in de door verzoekster aangevoerde omstandigheid van het overlijden van haar zoon op achtjarige leeftijd, geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter heeft begrip voor de situatie dat de man van verzoekster het bouwen van het houten gebouw heeft gebruikt als een manier om het overlijden van hun zoon te verwerken en dat het houten gebouw nu voor familiegelegenheden wordt gebruikt zoals verzoekster op zitting heeft toegelicht. Dit kon echter geen reden vormen om zonder een omgevingsvergunning dat houten gebouw te bouwen, en is ook onvoldoende reden om het gebouw te laten staan.
-
de opslag van agrarische werktuigen
15. Ook de omstandigheid dat de zeecontainer voor opslag van agrarische werktuigen wordt gebruikt en dat opslag nodig is in verband met diefstal, is voor de voorzieningenrechter geen reden om het bestreden besluit te schorsen. Door te handhaven wil verweerder verrommeling in het buitengebied tegengaan. In het verweerschrift en op zitting heeft verweerder nog gemotiveerd dat verzoekster de voertuigen ten behoeve van de bewerking van de gronden elders kan opslaan waar dat wel is toegestaan. Het ontbreken in het bestreden besluit van een motivering op dit punt kan – zoals hiervoor al is overwogen – in de beslissing op het bezwaar worden hersteld.
-
het vertrouwensbeginsel
16. De Afdeling hanteert bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel een vast stappenplan.De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden nagekomen en, zo ja, wat de betekenis daarvan is voor de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.