ECLI:NL:RBLIM:2025:778

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
ROE 23/3794
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen UWV en verzoek om schadevergoeding in het kader van de AVG

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 31 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van het UWV beoordeeld. Eiser had het UWV verzocht om te stoppen met het verwerken van zijn persoonsgegevens en om schadevergoeding voor vermeende onrechtmatige verwerkingen. De rechtbank oordeelt dat het UWV het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat het UWV op onjuiste gronden heeft gehandeld, en dat het bezwaar van eiser, voor zover gericht op de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, terecht gegrond is verklaard. Echter, de rechtbank laat de rechtsgevolgen van de beslissing van het UWV in stand.

De rechtbank gaat verder in op de inhoud van het verzoek van eiser om gegevenswissing. Eiser stelt dat zijn persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt, maar de rechtbank oordeelt dat de verwerking rechtmatig is, omdat deze is gebaseerd op een wettelijke taak van het UWV. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake is van onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. De rechtbank concludeert dat het UWV het bezwaar van eiser, voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om gegevenswissing, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en vernietigt deze beslissing. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het bezwaar ongegrond te verklaren, omdat de verwerking rechtmatig is. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding, en het UWV moet het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23/3794

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: [gemachtigde] )
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,het UWV
(gemachtigde: mr. M.S. Dalfour).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 18 december 2023. Ook beoordeelt de rechtbank een verzoek om schadevergoeding. [1]
1.1.
Met de beslissing op bezwaar heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen de brief van het UWV van 12 oktober 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Met die brief heeft het UWV aangegeven dat het UWV rechtmatig de persoonsgegevens van eiser verwerkt en het verzoek om schadevergoeding van eiser afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het UWV het bezwaar van eiser, voor zover dat is gericht op de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar op basis van een onjuiste grondslag.
2.1.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het UWV het bezwaar van eiser, voor zover dat is gericht op de afwijzing van het verzoek om gegevenswissing, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het UWV had dat bezwaar ongegrond moeten verklaren.
2.2.
De rechtbank wijst tot slot eisers verzoek om schadevergoeding af.
2.3.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
Wat ging er aan deze zaak vooraf?
3. Eiser is uit een overzicht van de gemeente gebleken dat zijn persoonsgegevens zes keer door het UWV zijn geraadpleegd. Omdat eiser aangeeft niets te maken te hebben met het UWV, heeft hij het UWV verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens en tevens bezwaar gemaakt tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens door het UWV. In reactie hierop heeft het UWV – kort gezegd – aangegeven dat het UWV de persoonsgegevens die in de Basisregistratie Personen (hierna: het BRP) zijn opgeslagen raadpleegt om de wettelijke taak van het UWV uit te voeren.
3.1.
Vervolgens heeft eiser een brief naar het UWV verstuurd waarin hij – kort gezegd – aangeeft dat elke raadpleging van zijn persoonsgegevens door het UWV een overtreding is van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: de AVG) en dat hij een schadevergoeding vordert van € 500 per schending, dus in totaal € 3.000,-. Het UWV heeft dat verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het UWV geeft daarbij aan dat de persoonsgegevens van eiser rechtmatig zijn geraadpleegd.
3.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het UWV. Hij geeft daarbij aan dat op geen enkele wijze is aangetoond dat inzage en verwerking proportioneel, rechtmatig en doelmatig is. Verder verzoekt hij daarbij ditmaal om een schadevergoeding van € 6.000,-. In de beslissing op bezwaar heeft het UWV het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het afwijzen van een verzoek om schadevergoeding geen besluit (in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, hierna de Awb) zou zijn. Daarnaast heeft het UWV herhaald dat de raadpleging van de persoonsgegevens van eiser rechtmatig is gebeurd.
De ontvankelijkheid van het bezwaar
4. De rechtbank zal eerst beoordelen of het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Daarover overweegt zij het volgende.
5. Het UWV heeft in het verweerschrift aangegeven dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op de verkeerde motivering berust. De afwijzing van het schadevergoedingsverzoek is wel een besluit in de zin van de Awb. Het bezwaar had alsnog niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, maar dan omdat het niet mogelijk is om bezwaar te maken tegen een dergelijk besluit.
Voor zover gericht tegen afwijzing schadevergoeding
6. Voor zover het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard omdat de brief van 12 oktober 2023 geen besluit zou zijn, deelt de rechtbank ten eerste het standpunt van het UWV dat het bezwaar – voor zover dit is gericht op de afwijzing van eisers verzoek om schadevergoeding – op basis van een onjuiste grondslag niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten is de beslissing op een verzoek om schadevergoeding een besluit in de zin van de Awb. [2] Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek, met als gevolg dat het beroep (om formele redenen) al gegrond is. Het UWV heeft verder terecht aangegeven dat (in dit geval) geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit voor zover dat gaat over een schadevergoeding en dat het bezwaar dus op grond daarvan niet-ontvankelijk kon worden verklaard. [3] De uitkomst van de bezwaarprocedure is daardoor niet anders. Omdat tegen een besluit over een gevraagde schadevergoeding geen bezwaar open staat, hoefde het UWV niet inhoudelijk op eisers bezwaar te beslissen. Iemand die (stelt dat hij) schade heeft geleden door een bestuursorgaan, kan echter wel een verzoek om schadevergoeding indienen bij de rechtbank. [4] De rechtbank ziet in dit geval, in het kader van finale geschilbeslechting, aanleiding om het beroep van eiser verder (ook) aan te merken als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank gaat daar later in deze uitspraak op in.
Voor zover gericht tegen weigering gegevenswissing
7. De rechtbank stelt verder vast dat het bezwaar niet alleen ziet op een verzoek om schadevergoeding, maar dat eiser daarin ook meerdere argumenten aanvoert waarom de verwerking van persoonsgegevens volgens hem onrechtmatig zou zijn en waarmee hij – zo heeft eiser ook verklaard ter zitting – tot doel had om het UWV te bewegen tot het stoppen met verwerken van zijn persoonsgegevens. Gelet op de inhoud van onder meer het verzoek van 6 juni 2023 is de rechtbank van oordeel dat het UWV dat verzoek (tevens) had moeten beschouwen als een verzoek om gegevenswissing als bedoeld in artikel 17 van de AVG. Het UWV is in de brief van 12 oktober 2023 ingegaan op de rechtmatigheid van de verwerking, en daarmee (indirect) op het verzoek om wissing. Die brief kwalificeert daarom als een besluit in de zin van artikel 34 van de Uitvoeringswet van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: de UAVG). Voor zover het bezwaar van eiser is gericht op het verzoek om wissing, heeft het UWV daarom ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is (ook) daarom in zoverre gegrond.
Het verzoek om gegevenswissing
8. In het besluit van 12 oktober 2023 en hangende de beroepsprocedure heeft het UWV zich uitgelaten over de rechtmatigheid van de verwerking. De rechtbank acht zich daarover voldoende geïnformeerd door partijen en ziet in het kader van finale geschilbeslechting aanleiding om alsnog inhoudelijk in te gaan op de afwijzing van het verzoek van eiser om gegevenswissing.
9. Het UWV heeft in het verweerschrift en ter zitting – kort gezegd – aangegeven dat het UWV een wettelijke taak heeft op grond van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: de Wet SUWI) om de gegevens te verwerken (van bepaalde personen) in het kader van de Polisadministratie. Eiser valt onder de doelgroep van de Polisadministratie, waardoor zijn gegevens moeten worden verwerkt en die verwerking (dus) rechtmatig is.
10. De rechtbank deelt dat standpunt van het UWV. Op grond van artikel 33 van de Wet SUWI moet het UWV zorgdragen voor de inrichting en adequate werking van de Polisadministratie. De Polisadministratie is een bak aan persoonsgegevens (die daar permanent verblijven) en heeft (onder andere) tot doel om persoonsgegevens omtrent arbeids- en uitkeringsverhoudingen vast te leggen die gebruikt worden voor de uitvoering van pensioenregelingen. [5] Omdat eiser een uitkeringsgerechtigde is en een pensioenuitkering ontvangt, valt hij daarom onder de doelgroep van de Polisadministratie. [6] Uit de stukken blijkt dat de gegevens van eiser zes keer zijn geraadpleegd door het UWV in de afgelopen twaalf jaar. Voor vijf van de zes keer heeft het UWV een aannemelijke verklaring gegeven die gaat over het beheer van de Polisadministratie. Deze acht de rechtbank daarom rechtmatig. Alleen voor de eerste raadpleging die in 2013 plaatsvond heeft het UWV geen verklaring kunnen afleggen, omdat het UWV niet (meer) beschikt over gegevens over die raadpleging. De rechtbank ziet, gelet op het verweer en het tijdsverloop sinds die raadpleging, geen aanleiding om die raadpleging zonder meer onrechtmatig te achten.
11. Het feit dat – zoals eiser heeft aangevoerd – de uitkeringsinstantie van zijn pensioenuitkering reeds bekend is met zijn persoonsgegevens en enkele andere instanties zouden hebben aangegeven geen gebruik te maken van de Polisadministratie van het UWV, maakt niet dat de verwerking van eisers persoonsgegevens in de Polisadministratie niet meer noodzakelijk is. Deze gegevens worden namelijk voor diverse taken gebruikt en moeten beschikbaar zijn voor meer instanties (zoals de Belastingdienst [7] ) dan alleen de uitkeringsinstanties waarvan eiser zijn pensioenuitkering ontvangt. Het door het UWV verwerken van de persoonsgegevens van eiser is dus noodzakelijk op grond van het vervullen van een wettelijke taak die aan het UWV is opgedragen. [8] Dit betekent dat de uitzondering van artikel 17, derde lid, onder b, van de AVG zich voordoet en eiser geen recht heeft op wissing van zijn gegevens. Dit maakt dat de rechtbank het bezwaar ongegrond zal verklaren.
Het verzoek om schadevergoeding
12. Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het UWV rechtmatig de persoonsgegevens van eiser heeft verwerkt. Omdat geen sprake is van een onrechtmatige verwerking ziet de rechtbank al geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen, nog daargelaten de vraag of sprake is van schade. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar is gegrond. Het UWV heeft het bezwaar, voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, op grond van de verkeerde grondslag niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank laat daarvan echter de rechtsgevolgen in stand. Dat betekent dat de uitkomst van de bezwaarprocedure voor zover het gaat over het schadevergoedingsverzoek niet verandert.
14. Daarnaast heeft het UWV het bezwaar, voor zover dat is gericht op de afwijzing van het verzoek om gegevenswissing, ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het UWV had daarop inhoudelijk moeten beslissen. De rechtbank zal de beslissing op bezwaar, voor zover deze ziet op de afwijzing van het verzoek om gegevenswissing, daarom vernietigen.
14.1.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Dat zal de rechtbank doen door het bezwaar van eiser, voor zover dat is gericht op de afwijzing van het verzoek om gegevenswissing, ongegrond te verklaren omdat sprake is van een rechtmatige verwerking door het UWV op grond van een wettelijke taak, wat maakt dat eiser geen recht heeft op gegevenswissing. Deze uitspraak zal in plaats treden van het vernietigde deel van de beslissing op bezwaar. Daarmee wordt dan alsnog inhoudelijk op het bezwaar van eiser, voor zover gericht tegen de weigering van de gegevenswissing, beslist. Het UWV hoeft dus geen nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar.
15. Omdat geen sprake is van een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens door het UWV zal de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
16. De rechtbank is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten, zoals de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Wel moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar;
  • voorziet zelf in de zaak door het bezwaar van eiser voor zover dat ziet op de afwijzing van het verzoek om gegevenswissing ongegrond te verklaren;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het vernietigde deel van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het overige deel van de beslissing op bezwaar in stand blijven;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025
griffier rechter
De rechter is niet in de gelegenheid
om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 31 januari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (te vinden op www.wetten.overheid.nl).
3.Zie in dat kader artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Als bedoeld in titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie artikel 33, tweede en tiende lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
6.Zie de artikelen 1, eerste lid, onder l, en 33, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
7.Zie artikel 33, zevende lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8.Als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, van de Algemene verordening gegevensbescherming.