ECLI:NL:RBLIM:2025:7848

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
C/03/329910 / HA ZA 24-189
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door bestuurder van holding met betrekking tot onttrekken van activa

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Tripolis Business Support B.V. en de gedaagde, die als enig bestuurder van Nedgoed Holding B.V. wordt aangesproken. De eisende partij, Tripolis, vordert betaling van een bedrag van € 96.513,20, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van een onrechtmatige daad gepleegd door de gedaagde. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde activa van Nedgoed Holding heeft onttrokken, waardoor de onderneming niet in staat was om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde de enige bestuurder en aandeelhouder was van Nedgoed Holding en dat hij opzettelijk activa heeft onttrokken, waaronder een rekening-courantschuld en aandelen in Zuidstad BV, zonder hiervoor enige vergoeding te betalen. De rechtbank heeft het beroep van de gedaagde op verjaring verworpen, omdat de verjaringstermijn was gestuit door een schriftelijke aanmaning van Tripolis. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief proceskosten en beslagkosten. De uitspraak benadrukt de aansprakelijkheid van bestuurders voor onrechtmatige daden die zij in hun hoedanigheid als bestuurder begaan.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/329910 / HA ZA 24-189
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
TRIPOLIS BUSINESS SUPPORT B.V.,
te Hulsberg, gemeente Nuth,
eisende partij,
hierna te noemen: Tripolis,
advocaat: mr. P.P.M. Kerckhoffs,
tegen
[gedaagde],
te [plaatsnaam] , gemeente Maasgouw,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.H.O. Aben.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 april 2024 met producties 1 tot en met 13;
- de conclusie van antwoord van 17 juli 2024 met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van repliek van 20 november 2024 met producties 14 tot en met 32;
- de conclusie van dupliek van 22 januari 2025 met productie 15;
- de brief van 6 maart 2025 waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van Tripolis van 13 mei 2025 met producties 33 tot en met 37;
- de mondelinge behandeling van 13 mei 2025, waarbij door de advocaten van partijen spreekaantekeningen zijn overgelegd en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is enig bestuurder en aandeelhouder van Nedgoed Holding BV, hierna te noemen ‘Nedgoed Holding’.
2.2.
Tripolis is een financieel adviesbureau dat zich richt op de advisering van ondernemingen en non-profit organisaties.
2.3.
Tripolis heeft in 2012 advieswerkzaamheden voor Nedgoed Holding verricht.
2.4.
Deze advieswerkzaamheden behelsden advisering over sanering van Nedgoed Holding en de aan haar gelieerde BV’s die in zwaar weer verkeerden.
2.5.
De advieswerkzaamheden zijn uitgevoerd door [naam adviseur] van [adviesbureau] die op dat moment samenwerkte met Tripolis.
2.6.
[de adviseur] heeft de kosten van de werkzaamheden voorafgaand geschat op een bedrag van € 7.200,00 exclusief BTW.
2.7.
Tripolis heeft uiteindelijk een bedrag van € 96.513,20 inclusief BTW gefactureerd.
2.8.
Bij verstekvonnis van 20 november 2013 van deze rechtbank is Nedgoed Holding veroordeeld om dit bedrag aan Tripolis te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente met ingang van 5 januari 2013. Ook is Nedgoed Holding B.V. veroordeeld in de proceskosten van € 5.219,71, te vermeerderen met de wettelijke rente. [1]
2.9.
Het verstekvonnis is in kracht van gewijsde gegaan.

3.Het geschil

3.1.
Tripolis vordert - samengevat - [gedaagde] als enig bestuurder van Nedgoed Holding te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 96.513,20 vermeerderd met de wettelijke handelsrente, een bedrag van € 5.219,71 vermeerderd met de wettelijke rente alsmede een bedrag van € 199,00. Daarnaast vordert Tripolis [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten in dit geding.
3.2.
Tripolis legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde] als bestuurder een onrechtmatige daad jegens haar heeft gepleegd door te bewerkstelligen dat Nedgoed Holding haar niet betaalde terwijl dat wel mogelijk was (betalingsonwil) en verhaal te frustreren door de enige twee activa van Nedgoed Holding aan verhaal te onttrekken. Hiervan is hem persoonlijk een ernstig verwijt te maken. De activa bestonden uit de rekening-courant schuld van [gedaagde] aan Nedgoed Holding en de aandelen die Nedgoed Holding hield in Zuidstad BV. De rekening-courantschuld werd ten onrechte op nihil gesteld en Zuidstad BV werd overgedragen aan [de bv van gedaagde] zonder dat hiervoor enige vergoeding aan Nedgoed Holding werd betaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij beroept zich op verjaring waardoor de vordering teniet is gegaan. Ook stelt hij dat er geen betalingsonwil was omdat Nedgoed Holding niets kon betalen en niet voor niets gesaneerd moest worden. Verder stelt [gedaagde] dat hij geen activa heeft onttrokken aan Nedgoed Holding. De rekening-courant schuld was door verrekening met de tegenvordering die [gedaagde] zelf op Nedgoed Holding had teniet gegaan, waarna per
saldo een vordering resteerde die hij op Nedgoed Holding had. Zuidstad BV had volgens [gedaagde] geen waarde meer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Geen verjaring
4.1.
Als eerste zal het beroep op verjaring beoordeeld worden. Als dit beroep slaagt, betekent dit namelijk dat de vordering van Tripolis door verjaring teniet is gegaan.
4.2.
Een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart 5 jaar nadat de benadeelde met de schade en de opeisbaarheid bekend is geworden (artikel 3:310 lid 1 BW). De termijn gaat lopen als de benadeelde voldoende zekerheid heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door foutief handelen van de betrokkene.
4.3.
In deze zaak is de kern van het verwijt dat er sprake is van betalingsonwil en dat de enige twee activa waarover Nedgoed Holding nog beschikte aan verhaal zijn onttrokken door [gedaagde] als bestuurder van Nedgoed Holding.
4.4.
[gedaagde] heeft ter zitting gesteld dat de verjaringstermijn al is gaan lopen voordat het verstekvonnis was gewezen omdat [gedaagde] toen al te kennen had gegeven het niet eens te zijn met de factuur en geen geld te hebben. Tripolis heeft hiertegen ter zitting ingebracht, dat zij pas met de schade bekend is geworden toen bleek dat zij zich niet kon verhalen op de rekening-courantschuld die [gedaagde] aan Nedgoed Holding had. De vordering van Nedgoed Holding op [gedaagde] ter zake van de rekening-courant schuld die hij als bestuurder had, stond in de jaarrekening over 2011 op € 62.396,00 genoteerd [2] en in de tussentijdse cijfers per 30 juni 2012 op € 111.741,00 [3] .
4.5.
Tripolis heeft op de vordering van Nedgoed Holding op [gedaagde] ter zake van de rekening-courantrekening in 2014 derdenbeslag gelegd. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Tripolis dat in de verklaring derdenbeslag die daarop volgde werd gesteld dat Nedgoed Holding per saldo niets van [gedaagde] te vorderen had omdat [gedaagde] een tegenvordering op Nedgoed Holding had. Volgens Tripolis was dit echter niet juist omdat die zogenaamde tegenvordering niet in de jaarstukken werd vermeld. De deurwaarder die het beslag heeft gelegd, heeft bij e-mailbericht van 14 augustus 2014 dan ook de juistheid van deze verklaring betwist en gesommeerd alsnog een juiste verklaring af te leggen [4] .
4.6.
De boekhouder van Nedgoed Holding BV heeft vervolgens bij e-mailbericht van 31 augustus 2014 gesteld dat [gedaagde] per ultimo 2012 een vordering had op Nedgoed Holding en dat het onaannemelijk was dat deze vordering was voldaan [5] . De boekhouder heeft niet met stukken onderbouwd waaruit de tegenvordering van [gedaagde] zou bestaan en ook niet gesteld wat de omvang van de tegenvordering was. Dit was voor Tripolis aanleiding om
[gedaagde] te dagvaarden [6] , maar deze dagvaarding is niet aangebracht zodat het niet tot een procedure is gekomen. De rechtbank constateert aan de hand hiervan dat de verjaringstermijn op 14 augustus 2014 is gaan lopen, als [gedaagde] inderdaad onrechtmatig zou hebben gehandeld door de rekening-courantschuld uit de administratie te laten ‘verdwijnen’ omdat Tripolis zich er blijkens de e-mail van de deurwaarder van die datum bewust van was dat er een actief van Nedgoed Holding volgens haar aan het vermogen werd onttrokken.
4.7.
Het andere actief dat volgens Tripolis aan het vermogen van Nedgoed Holding werd onttrokken, bestond uit de aandelen in Zuidstad BV. Volgens Tripolis genereerde van de vijf dochtermaatschappijen van Nedgoed Holding alleen Zuidstad BV nog baten. Zuidstad BV is echter 2 augustus 2014 overgeheveld naar een nieuwe opgerichte BV, [naam bv van gedaagde] [7] , waarin de echtgenote van [gedaagde] de aandelen hield en waarvan [gedaagde] bestuurder was. Hiervoor is geen vergoeding betaald. Dit blijkt volgens Tripels uit het geringe vermogen van Nedgoed Holding in 2014 en 2015 [8] . De rechtbank constateert aan de hand hiervan dat de verjaringstermijn hiervoor op zijn vroegst op 2 augustus 2014 is gaan lopen, als Tripolis hier toen van op de hoogte was.
4.8.
Tripolis stelt dat de verjaring is gestuit bij brief van 21 december 2018 [9] . Hierin stelt Tripolis dat [gedaagde] in privé aansprakelijk is voor de schuld van Nedgoed Holding BV uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid omdat er sprake was van betalingsonwil en het onttrekken van vermogensbestanddelen aan Nedgoed Holding om onder betalingsverplichtingen uit te komen.
4.9.
Op grond van artikel 3:317 BW wordt de verjaring van een vordering tot vergoeding van schade op grond van onrechtmatige daad gestuit door een schriftelijke aanmaning. In de brief van 21 december 2018 staat duidelijk waarvoor [gedaagde] aansprakelijk wordt gehouden. De rechtbank constateert dan ook dat deze brief voldoende is om stuiting van de verjaring te bewerkstelligen. Nadien zijn nog meerdere stuitingsbrieven gestuurd [10] , de laatste brief dateert van 19 juni 2020. Er is gedagvaard op 10 april 2024, de verjaringstermijn was toen nog niet verlopen.
4.10.
Het beroep van [gedaagde] op verjaring slaagt dan ook niet.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.11.
De rechtbank overweegt dat in principe alleen de contracterende BV verplicht is zich aan haar contracten te houden en om facturen te betalen. Voor aansprakelijkheid van een bestuurder in privé jegens een schuldeiser is alleen plaats als een bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld tegen die schuldeiser. Daar is bijvoorbeeld sprake van als een BV genoeg geld heeft om te betalen maar de bestuurder bewerkstelligt dat de BV toch niet betaalt. Een ander voorbeeld is dat de bestuurder bezittingen van de BV aan verhaal onttrekt, zodat de schuldeiser niets meer heeft om zich op te verhalen. Op beide gronden doet Tripolis een beroep. In principe moet de schuldeiser die zich op
bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad beroept die onrechtmatige daad stellen en bewijzen. Degene die volledige zeggenschap over de BV heeft, moet aannemelijk maken dat de vennootschap niet in staat is om te betalen. [11]
4.12.
In deze zaak oordeelt de rechtbank dat [gedaagde] bezittingen van de BV aan verhaal heeft onttrokken, zodat Nedgoed Holding BV niets meer had om zich op te verhalen. De rechtbank zal uiteenzetten hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.13.
[gedaagde] heeft niet betwist dat er naast de rekening-courant schuld en de aandelen die Nedgoed Holding in Zuidstad BV had, geen andere activa waren. Daarmee is dat vast komen te staan. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat Nedgoed Holding bij de overheveling van Zuidstad BV naar [de bv van gedaagde] geen koopsom aan Nedgoed Holding heeft betaald. Daarmee staat vast dat de aandelen Zuidstad BV uit het vermogen van Nedgoed Holding zijn gevloeid zonder dat daar ook maar iets voor is betaald. Verder staat vast dat [gedaagde] als enig aandeelhouder en bestuurder de volledige zeggenschap over Nedgoed Holding had. Hij heeft de aandelenoverdracht dus bewerkstelligd. Het enige verweer dat [gedaagde] heeft gevoerd is dat de aandelen volgens hem niets waard waren. Tripolis heeft echter gesteld dat de aandelen wel een waarde vertegenwoordigden en dat dit blijkt uit de jaarstukken van Zuidstad BV.
4.14.
Volgens Tripolis volgt uit de jaarstukken over 2014 van Zuidstad BV dat er sprake was van een eigen vermogen van € 67.453,00, wat afgezet tegen het totale vermogen van
€ 198.995,00 een solvabiliteitsratio van 34 % oplevert. Dat is volgens Tripolis uitstekend, omdat een solvabiliteitsratio tussen 25% en 40% als gezond wordt gezien. Bovendien zat er minimaal één pand in Zuidstad BV (Zuidstad handelde in panden) wat onder de voorraden is geactiveerd op € 134.222,00. Ook in de jaren daarna blijken steeds uitstekende solvabiliteitsratio’s uit de jaarstukken en blijkt er steeds 1,5 tot ongeveer 2,2 ton aan pandwaarde onder de vlottende activa’s te zijn opgenomen, zo stelt Tripolis.
4.15.
Dit alles heeft [gedaagde] in het geheel niet weersproken. Hij heeft wel gesteld dat het destijds financieel slecht met Zuidstad BV ging, maar dat wil naar het oordeel van de rechtbank nog niet zeggen dat Zuidstad BV niets waard is. Bovendien blijkt uit de jaarstukken dat Zuidstad BV, zoals Tripolis aangeeft, wel degelijk een waarde vertegenwoordigt.
4.16.
De rechtbank concludeert dan ook dat [gedaagde] actief aan Nedgoed Holding onttrokken waarop Tripolis zich had kunnen verhalen, door Zuidstad BV, zonder daarvoor iets te betalen, over te hevelen naar [de bv van gedaagde] .
4.17.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] verder onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij een rekening-courantschuld aan Nedgoed Holding uit de administratie heeft laten verdwijnen.
4.18.
Vast staat dat er per 31 december 2011 een rekening-courant schuld van hem aan Nedgoed Holding in de jaarrekening was opgenomen van € 62.396,00. Ook staat vast dat deze schuld in tussentijdse cijfers per 30 juni 2012 was opgelopen tot € 111.741,00. Volgens [gedaagde] is deze schuld verrekend met een vordering die hij op Nedgoed Holding had, waarna per saldo een vordering van hem op Nedgoed Holding BV resteerde.
4.19.
[gedaagde] onderbouwt dit door te verwijzen naar een brief van 30 maart 2012 van Tripolis aan ING Bank [12] waarin op bladzijde 2 onder c staat opgenomen dat ‘ [bedrijf] b.v. c.s.’ in beginsel is overeengekomen dat het saldo schuld van ‘ [bedrijf] b.v. c.s.’ aan [gedaagde] privé vermindert met de vordering op hem en dat het overblijvende zal worden gestort op aandelen in ‘ [bedrijf] b.v. c.s.’ ter verdere versterking van het eigen vermogen. Nedgroep Holding heette in die tijd nog [bedrijf] BV. De rechtbank constateert echter dat in de brief niet duidelijk wordt gemaakt waar ‘c.s.’ op slaat. Gezien de betekenis van ‘c.s.’ lijkt het om de hele groep te gaan en niet om Nedgroep Holding specifiek.
4.20.
Ook verwijst [gedaagde] naar een memo van Tripolis aan hem van 17 juli 2012
(productie 23 bij conclusie van repliek) waarin onder ‘Stap C’ op de eerste bladzijde staat vermeld dat het saldo van de vordering in r.c. van [gedaagde] in privé wordt omgezet naar aandelenkapitaal. De rechtbank constateert dat boven aan de memo als cliënt staat genoteerd ‘” [gedaagde] b.v. c.s” . Ook hier lijkt het saldo op de hele groep en niet specifiek op Nedgroep Holding te zien. Dit is dan ook onvoldoende onderbouwing van het verweer van [gedaagde] , te meer nu de officiële cijfers dit tegenspreken: daarin staat in 2012 een rekening-courant schuld van [gedaagde] aan Nedgoed Holding.
4.21.
De boekhouder van [gedaagde] wordt in zijn al eerder genoemde e-mailbericht van 31 augustus 2014 naar aanleiding van het derdenbeslag niet concreet. Hij noemt niet het bedrag van de tegenvordering van [gedaagde] op Nedgoed Holding en onderbouwt die niet met stukken. Ook zegt hij in zijn mail dat de jaarstukken over 2013 nog niet zijn vastgesteld. Inmiddels blijkt dat die jaarstukken nooit meer zijn vastgesteld. Omdat [gedaagde] als enig aandeelhouder en enig bestuurder van Nedgoed Holding de zeggenschap heeft over de administratie, had hij met jaarstukken of andere stukken uit de administratie dienen te onderbouwen dat hij een tegenvordering op Nedgoed had die verrekend kon worden. Dit heeft hij echter nagelaten.
4.22.
[gedaagde] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat hij daadwerkelijk een tegenvordering had. Omdat vast staat dat zijn rekening-courantschuld uit de jaarrekeningen na 2011 is verdwenen, gaat de rechtbank ervan uit dat hij die schuld uit de administratie heeft ‘weg gepoetst’ en daarmee dit actief aan Nedgoed Holding heeft onttrokken.
4.23.
Met het onttrekken van de enige twee activa van Nedgoed Holding heeft [gedaagde] feitelijk bewerkstelligd dat er geen activa meer waren waarop Tripolis zich kon verhalen. Hiermee heeft [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens Tripolis gepleegd. Uit het onttrekken van de activa blijkt de betalingsonwil van [gedaagde] . De schade die Tripolis hierdoor lijdt bestaat uit de bedragen tot betaling waarvan Tripolis in het verstekvonnis is veroordeeld, te weten € 96.513,20 te vermeerderen met wettelijke handelsrente met ingang van 5 januari 2013 tot aan de dag van volledige betaling en € 5.219,71 te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling. Tripolis heeft onbetwist gesteld dat de ingangsdatum van de wettelijke rente 16 december 2013 is. Ook is Nedgoed Holding veroordeeld tot het betalen van € 199,00 aan nakosten in het verstekvonnis, zodat ook dit bedrag zal worden toegewezen. Tripolis vordert de wettelijke rente hierover te laten ingaan op 5 januari 2019, dat is vijftien dagen na de brief van 21 december 2018 en ook dit wordt toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.24.
De vordering van Tripolis tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten omdat het om een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad gaat. De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-Integraal 2013. Tripolis stelt dat zij [gedaagde] herhaaldelijk heeft aangeschreven en daarom recht heeft op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] betwist dat er door Tripolis incassokosten zijn gemaakt en stelt dat er alleen werkzaamheden ter voorbereiding van de procedure zijn gemaakt. De rechtbank oordeelt dat Tripolis niet heeft onderbouwd dat de buitengerechtelijke werkzaamheden meer omvatten dan een herhaalde aanmaning en dat is niet voldoende om recht te hebben op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zal dan ook worden afgewezen.
Beslagkosten
4.25.
Tripolis vordert verder [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De kosten van beslaglegging en overbetekening bedragen € 358,44 voor de exploten. Daarnaast is voor het beslag een griffierecht van € 688,00 in rekening gebracht, wat in mindering is gebracht op het griffiegeld voor de procedure. Bij elkaar zijn de beslagkosten € 1.046,44.
Proceskosten
4.26.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld in deze procedure en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
De proceskosten van Tripolis worden begroot op:
- kosten dagvaarding € 112,37
- griffierecht € 5.929,00
- salaris advocaat € 8.142,00 (3 punten × € 2.714,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 14.361,37

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Tripolis te betalen een bedrag van € 96.513,20, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 5 januari 2013, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Tripolis te betalen een bedrag van € 5.219,71, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 16 december 2013, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Tripolis te betalen een bedrag van € 199,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2019,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de beslagkosten van € 1.046,44,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot voldoening van de proceskosten in dit geding van
€ 14.361,37, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
CL

Voetnoten

1.Rechtbank Limburg 20 november 2013, zaaknummer C/04/125753/ HA ZA 13-290
2.Productie 5 bij dagvaarding, pagina 30.
3.Productie 32 bij conclusie van repliek.
4.Productie 7 bij dagvaarding.
5.Productie 6 bij dagvaarding.
6.Productie 12 bij conclusie van antwoord.
7.Productie 28 bij conclusie van repliek.
8.Productie 29 bij conclusie van repliek.
9.Productie 8 bij dagvaarding.
10.Zie spreekaantekeningen Tripolis onder 4.
11.Hoge Raad 3 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0564 en NJ 1992, 411 (Van Waning/Van der Vliet)
12.Productie 22 bij conclusie van repliek.