ECLI:NL:RBLIM:2025:7929

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
11558293 \ CV EXPL 25-1053
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een consumentenkoop en de bewijsvoering van de overeenkomst

In deze zaak vordert Alektum Capital IV AG, gevestigd in Zug, Zwitserland, betaling van € 114,36 van de gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering is gebaseerd op een vermeende consumentenkoop via de webwinkel Wish, waarbij de gedaagde een bruidsarmband zou hebben besteld. Alektum stelt dat zij de vordering heeft verkregen door cessie van Klarna, die op haar beurt de vordering van Wish heeft overgenomen. De gedaagde ontkent echter ooit een bestelling te hebben geplaatst en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Alektum. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de bewijslast voor het bestaan van de overeenkomst bij Alektum ligt. De kantonrechter komt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen de gedaagde en Wish. Hierdoor heeft Alektum geen vordering op de gedaagde en worden de vorderingen afgewezen. De kantonrechter wijst ook de proceskosten toe aan de gedaagde, aangezien Alektum in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan op 30 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11558293 \ CV EXPL 25-1053
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
ALEKTUM CAPITAL IV AG,
te Zug (Zwitserland),
eisende partij,
hierna te noemen: Alektum,
gemachtigde: Van Lith Gerechtsdeurwaarders en Incasso,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de brief van [gedaagde] van 24 juni 2025 ten behoeve van de mondelinge behandeling
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 juli 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Alektum vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 114,36, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Alektum legt aan haar vordering ten grondslag dat zij door cessie een vordering heeft verkregen van Klarna en dat Klarna door cessie een vordering heeft verkregen van Wish. Wish zou een vordering hebben op [gedaagde] , omdat [gedaagde] een bestelling heeft gedaan in de webwinkel van Wish en daar een bruidsarmband heeft gekocht voor een bedrag van € 69,25. [gedaagde] zou dit hebben gedaan met het e-mailadres [e-mailadres] . [gedaagde] zou gekozen hebben voor achteraf betalen via Klarna. De factuur ter hoogte van € 69,25 is door [gedaagde] niet betaald. Volgens Alektum is die factuur alleen in te zien als de klant die downloadt via de orderbevestiging die naar voornoemd mailadres is gestuurd. [gedaagde] heeft de factuur niet betaald en is ook niet na sommaties tot betaling overgegaan. Daarom vordert Alektum ook € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten en € 5,11 aan vervallen rente.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Alektum, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Alektum, met veroordeling van Alektum in de kosten van deze procedure.
2.4.
[gedaagde] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat hij nooit een bestelling heeft geplaatst bij Wish.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Omdat Alektum gevestigd is in Zwitserland, heeft deze procedure een internationaal karakter. Allereerst moet daarom beoordeeld worden of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering van Alektum kennis te nemen. Nederland en Zwitserland zijn beide partij bij het Verdrag van Lugano van 30 oktober 2007 (PbEU 2007, L 339/3, hierna: ‘EVEX II’). Aangezien [gedaagde] in Nederland woont, is op grond van artikel 15 en 16 van EVEX II de Nederlandse rechter bevoegd.
3.2.
Vervolgens moet beoordeeld worden welk recht van toepassing is. Op grond van artikel 14 lid 2 van de in deze zaak toepasselijke Verordening Rome I wordt de betrekking tussen Alektum en [gedaagde] beheerst door het recht dat op de gecedeerde vordering van toepassing is. Gelet op artikel 6 lid 1 Verordening Rome I is dat in dit geval Nederlands recht.
De inhoudelijke beoordeling
3.3.
De vraag die de kantonrechter in deze procedure moet beantwoorden is of er tussen Wish en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen (ofwel: of [gedaagde] via de website van Wish een bestelling heeft geplaatst). Als die vraag niet bevestigend beantwoord wordt, had Wish immers geen vordering op [gedaagde] en dan was er ook geen vordering om te cederen aan Klarna en vervolgens aan Alektum.
3.4.
De stelplicht en de bewijslast van het bestaan van die overeenkomst rust op Alektum. Zij beroept zich immers op de rechtsgevolgen daarvan, namelijk dat [gedaagde] de koopprijs voor het bestelde product moet betalen.
3.5.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat [gedaagde] bij Wish een bestelling heeft geplaatst. De vorderingen van Alektum worden daarom afgewezen. Hieronder legt de kantonrechter uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Schending door Alektum van artikel 21, 111 lid 3, 87 lid 5 en 87 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
3.6.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij voor het eerst kennis nam van de vordering toen hij op 6 februari 2024 per post een brief van Klarna had gekregen met een aanmaning om het voornoemde bedrag te betalen. Hij heeft toen meteen gereageerd en laten weten dat hij nooit iets bij Wish had besteld. Vanaf maart 2024 heeft hij sommaties van Alektum ontvangen en heeft hij meerdere keren naar Alektum gereageerd met hetzelfde standpunt en met verzoeken om bewijs op te sturen van het feit dat hij de bestelling bij Wish had geplaatst. [gedaagde] heeft al deze brieven en e-mails in het geding gebracht. Dat desondanks Alektum in haar dagvaarding heeft vermeld dat bij haar geen inhoudelijk verweer tegen de vordering bekend is, is dan ook in strijd met de in artikel 21 Rv neergelegde waarheidsplicht en de verplichting in artikel 111 lid Rv om in de dagvaarding het bekende verweer van de wederpartij te noemen. De kantonrechter kan daaruit de gevolgtrekkingen maken die zij geraden acht.
3.7.
[gedaagde] procedeert in persoon en heeft op de rolzitting, onder overlegging van stukken, mondeling verweer gevoerd tegen de vordering. Hij heeft daarbij verteld wat deze rechtszaak met hem doet. De zaak houdt hem zo bezig, hij komt nergens aan toe. Hij stelt dat hij al 140 uur aan deze zaak heeft besteed. Mede gelet op dit verweer heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling gelast. Zodat Alektum aan [gedaagde] kon uitleggen waarom zij, ondanks alle brieven die [gedaagde] aan haar heeft gestuurd, hem toch heeft gedagvaard en om uit te leggen waarom zij desondanks van mening is dat er tussen [gedaagde] en Wish wel een overeenkomst bestond.
3.8.
Vijf dagen voor de mondelinge behandeling heeft Alektum (alleen aan de rechtbank, niet aan [gedaagde] ) een stuk gestuurd en in de begeleidende e-mail medegedeeld dat zij en haar gemachtigde niet op de mondelinge behandeling zullen verschijnen. Alektum is vervolgens inderdaad niet op de mondelinge behandeling verschenen. Ook uit dit niet verschijnen op een mondelinge behandeling kan de kantonrechter de gevolgtrekkingen maken die zij geraden acht. Dat staat in artikel 88 lid 2 Rv.
3.9.
Het stuk dat Alektum 5 dagen voor de mondelinge behandeling aan de rechtbank heeft gestuurd, is door de kantonrechter geweigerd, omdat dit in strijd met het bepaalde in artikel 87 lid 6 Rv, niet tijdig was toegestuurd.
Gevolg: de vorderingen worden afgewezen
3.10.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat hij een bestelling bij Wish heeft geplaatst. Dat betekent dat de bewijslast van de stelling dat dat wel zo is, op Alektum rust. Gelet op alle kansen die Alektum heeft gehad om dat bewijs te leveren, zal zij niet nog een kans krijgen, ondanks het bewijsaanbod in de dagvaarding. Het bestaan van de overeenkomst kan niet worden vastgesteld en dus heeft Alektum geen vordering op [gedaagde] . De vorderingen worden afgewezen.
De proceskosten
3.11.
Alektum is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van [gedaagde] dat hij vraagt om een vergoeding voor alle tijd die hij heeft besteed aan het reageren op Klarna en Alektum en het bij elkaar zoeken van de producties en de tijd dat hij in zijn hoofd met de zaak is bezig geweest. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
3.12.
[gedaagde] procedeert in persoon. Uit artikel 238 lid 1 Rv volgt dat onder zijn proceskosten in ieder geval zijn noodzakelijke reis- en verblijfkosten vallen en dat de rechter ook een bedrag aan noodzakelijke verletkosten kan toewijzen. In de wet is geen definitie gegeven van verletkosten. De term verletkosten komt ook voor in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Over de uitleg daarvan is wel veel rechtspraak, ook van de Hoge Raad. Volgens deze uitspraken worden onder verletkosten alleen kosten begrepen die samenhangen met het bijwonen van zittingen en niet met opstellen of lezen van processtukken of het voorbereiden van zittingen. De kantonrechter is van oordeel dat de term verletkosten in artikel 238 lid 1 Rv ook zo moet worden uitgelegd.
3.13.
De kantonrechter gelooft zonder meer dat deze hele procedure [gedaagde] volledig heeft opgeslokt. Zijn uitlatingen op de rolzitting en de mondelinge behandeling lijken oprecht, evenals zijn verbijstering dat Alektum tot dagvaarding is overgegaan, ondanks het bij haar bekende verweer van [gedaagde] . Dat Alektum niet de moeite heeft genomen om naar de mondelinge behandeling te komen, is tekenend. Kennelijk interesseert het Alektum niet wat zij teweeg brengt als zij tegen beter weten een dagvaarding uitbrengt.
Toch kan de kantonrechter geen hogere proceskostenvergoeding toekennen dan volgens de wet is toegestaan. Dat betekent dat alleen de reis-en verletkosten kunnen worden toegewezen. Voor de verletkosten hanteren de rechtbanken een forfaitair tarief van € 50,00 voor elke keer dat [gedaagde] naar een zitting is gekomen. Dat is twee keer: de rolzitting van 26 februari 2025 en de mondelinge behandeling van 9 juli 2025. Hiervoor kent de kantonrechter € 100,00 toe. [gedaagde] heeft gesteld dat hij nog een keer naar de rechtbank is gekomen, op 12 maart 2025, maar op die dag was geen zitting, dus daar kan geen vergoeding voor worden toegekend.
Daarnaast moet Alektum de reiskosten van [gedaagde] betalen. [gedaagde] is twee keer van [woonplaats] naar Maastricht gekomen met de auto. Enkele reis is dat 40 kilometer. Daarvoor wordt een vergoeding toegekend van (160 km x € 0,23 =) € 36,80.
Voor de overige door [gedaagde] gevorderde kosten biedt de wet geen ruimte. Die worden afgewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van Alektum af,
4.2.
veroordeelt Alektum in de proceskosten van € 136,80, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Alektum niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.