In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een huurrechtelijk geschil tussen Stichting Wonen Zuid en een gedaagde huurder. De huurder, die een woning huurt van Wonen Zuid, heeft diverse gebreken in de woning gemeld, waaronder schimmelvorming en vochtproblemen. De huurder heeft een verzoek tot huurverlaging ingediend bij de Huurcommissie, die op 8 november 2024 heeft geoordeeld dat er sprake is van ernstige gebreken die het huurgenot substantieel aantasten. Wonen Zuid is het niet eens met deze uitspraak en vordert in conventie dat de kantonrechter oordeelt dat de gebreken geen recht geven op huurvermindering. De huurder vordert in reconventie dat de kantonrechter bevestigt dat de gebreken wel degelijk huurprijsvermindering rechtvaardigen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van gebreken in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW, maar oordeelt dat de genotsbeperkingen niet aan de huurder zijn toe te rekenen. De kantonrechter heeft de vordering van Wonen Zuid in conventie afgewezen en de vordering van de huurder in reconventie toegewezen, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat de gebreken zoals vastgesteld door de Huurcommissie inderdaad gebreken zijn in de zin van de wet. De proceskosten zijn toegewezen aan Wonen Zuid, maar de kosten in reconventie zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.