3.3.1De bewijsmiddelen
Feit 1:
[naam 3] deed namens [naam winkel 2] Roermond aangifte van diefstal gevolgd van geweld, gepleegd op zaterdag 5 april 2025 tussen 18:30 uur en 19:05 uur. Hij verklaarde, zakelijk weergegeven:
Een medewerker zag dat iemand een diefstal had gepleegd bij de schoenenafdeling in de [naam winkel 2] store. De dief pakte een paar slippers en een paar Airmax plus en stopte deze in een big shopper van Jack en Jones.
Ik zag ook dat hij richting de uitgang liep. Dit is een andere route dan naar de kassa. De dief werd aangesproken door een beveiliger en hij liep uiteindelijk mee naar de deur. Hij zag toen ook de tweede beveiliger en werd agressiever. De beveiliging probeerde hem duidelijk te kalmeren. Het gedrag van de dief werd steeds agressiever en de situatie in de winkel werd steeds heftiger. Het werd steeds meer duw- en trekwerk.
Ik zag op een gegeven moment dat de dief een klap uitdeelde en dat hij daarbij [naam 4] raakte (de rechtbank begrijpt dat de aangever bedoelt: beveiliger Bram [naam 4] ).. Later werd het linker oog van [naam 4] dikker en hij werd ook wel wat onwel.
Tijdens de vechtpartij heb ik de tas in ontvangst genomen met de gestolen spullen. De ontvreemde goederen van [naam winkel 2] , het paar schoenen en de slippers, zijn met instemming van de politie weer in de winkel gebracht. De goederen zijn eigendom van [naam winkel 2] en aan niemand is toestemming gegeven om de goederen weg te nemen.
B.T.M. (Bram) [naam 4] deed aangifte van mishandeling:
Op zaterdag 5 april 2025 was ik werkzaam als beveiliger bij de [naam winkel 2] winkel in Roermond. Omstreeks 18:50 uur, hoorde ik via mijn oortje dat mijn manager vroeg of ik naar de werkvloer kon komen. Ik kwam ter plaatse en zag dat een collega een man tegen de muur had gefixeerd, ter hoogte van de ingang. Ik rende ernaartoe en greep de man vast bij zijn rechterarm en trui. Ik vroeg wat er aan de hand was, waarna de man hevig in verzet ging. Ik probeerde hem in bedwang te houden. Meermaals hield ik deze man onder controle. Het leek dan even goed te gaan, maar daarna werd hij toch weer agressief. Uit het niets voelde ik een harde klap op mijn linkeroog. Ik voelde dat er iets hards tegen mijn oog aan was gekomen. Het ging zo snel dat ik niet heb kunnen zien met wat de man mij raakte, maar hij was de enige die zo dicht bij mij in de buurt stond en de enige die mij had kunnen raken.
Terwijl ik deze aangifte doe, voel ik een brandende en stekende pijn in mijn oogkas. Ik voel mij zeer duizelig. Ik heb het idee dat ik moet gaan zitten.
Over het onderzoek aan de camerabeelden van de [naam winkel 2] winkel relateert de verbalisant [naam 5] – zakelijk weergegeven – voor zover van belang het volgende:
Op 6 april 2025 opende ik, verbalisant [naam 5] , het videobestand ‘05-04-2025 aanhouding [naam winkel 2] .mp4’. Dit videobestand bevat camerabeelden afkomstig van de [naam winkel 2] winkel in het outlet-centrum van Roermond.
In het verloop van de camerabeelden worden herhaaldelijk personen weergegeven, waar naar verwezen wordt.
Persoon 1 = Verdachte, naam [verdachte] .
Persoon 3 = Beveiliger 2, naam: [naam 4] (de rechtbank begrijpt dat de verbalisant bedoelt dat beveiliger 2 Bram [naam 4] is).
Zaterdag 5 april 2025, 19:00:38: Ik zag dat, direct nadat de verdachte zich losrukte, de verdachte een harde duw gaf aan beveiliger 2. Dit deed de verdachte met twee handen. Ik zag dat beveiliger 2 hierdoor zijn gezicht draaide, waardoor het leek alsof de verdachte, tijdens deze snelle duwbeweging, het gezicht van beveiliger 2 raakte.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat er een worsteling is geweest tussen de verdachte en beveiligers van de [naam winkel 2] winkel.
Feiten 3 t/m 7:
Politieambtenaren [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , die naar aanleiding van het incident bij de [naam winkel 2] winkel ter plaatse kwamen, hebben in hun proces-verbaal van bevindingen – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld:
Op zaterdag 5 april 2025 kregen wij, verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , de melding van de meldkamer om met spoed te gaan naar het Designer Outlet te Roermond. Aldaar zouden beveiligers van het Outlet in gevecht zijn met een verdachte van winkeldiefstal, die zich ter hoogte van de [naam winkel 2] winkel verzette tegen zijn aanhouding.
Rond 19:05 uur kwamen wij ter plaatse. Ik, verbalisant [benadeelde 2] , deelde de verdachte mede dat hij moest opstaan en zich moest omdraaien. Ik verklaarde dat hij was aangehouden ter zake mishandeling. Ik zag dat de verdachte met zijn rechterhand zijn linkerhand stevig vastpakte en mij zodoende het boeien bemoeilijkte. Ik zag dat de verdachte mijn collega strak aan keek en dat hij een kopstootbeweging haar richting op maakte.
Wij hebben de verdachte naar ons dienstvoertuig begeleid. In de auto bevond de verdachte zich rechts op de achterbank. De verdachte zat hierbij geboeid en met de gordel om achterin. Ik, verbalisant [benadeelde 2] , nam plaats naast de verdachte en liet collega [benadeelde 1] de dienstauto besturen.
Ik, verbalisant [benadeelde 2] , zag dat de verdachte meermaals met open mond speeksel verzamelde en dat hij met zijn voeten onder de stoel los probeerde te komen. Op enig moment zag ik dat de verdachte een kopstoot beweging in de richting van mijn collega maakte. Ik zag dat de verdachte wederom veel speeksel in de mond verzamelde, waarop ik mijn handschoenen aantrok. Ik zag dat de verdachte mij strak aankeek en vermoedde dat hij mij wilde bespugen. Ik zag ook dat hij hierbij met zijn linkerbeen los kwam onder de bijrijdersstoel waardoor de verdachte plots vrijheid had. Ik riep tegen mijn collega dat zij het dienstvoertuig stil moest zetten en stapte uit het dienstvoertuig. Daarna vroeg collega [benadeelde 1] om assistentie via de operationele meldkamer.
Wij, verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , zagen dat de verdachte inmiddels met zijn voeten los kwam onder de bijrijdersstoel en dat hij uit de gordel probeerde te raken. Wij besloten om de verdachte te fixeren en een spuugmasker aan te leggen.
Ik, verbalisant [benadeelde 2] , betrad de auto via de linker achterbank. Ik wist de verdachte aan zijn torso vast te pakken en zijn hoofd naar beneden te duwen. Ik zag en voelde dat hij zijn hoofd wist weg te duwen en dat de verdachte met zijn hoofd een zwaaiende beweging mijn richting opmaakte. Ik voelde vervolgens een klap op mijn neus en direct op mijn achterhoofd. Ik voelde en zag dat ik met enorme kracht een kopstoot kreeg met de linker zijkant en de achterkant van verdachte’s hoofd. Ik klapte met mijn hoofd tegen het dak van de dienstauto. Ik voelde direct pijn op mijn neus en achterhoofd. Ik riep tegen de collega, “auw fack mijn gezicht, mijn neus” of woorden van gelijke strekking.
Ik, verbalisant [benadeelde 1] , zag dat de verdachte los kwam uit onze controle grepen. Ik
zag dat hij mijn collega in zijn ogen aankeek en met kracht een kopstoot gaf in de
richting van het gezicht van mijn collega. Ik zag dat de verdachte mijn collega met
kracht in zijn gezicht raakte. Ik zag dat mijn collega door die klap met zijn hoofd
naar achter klapte en met zijn achterhoofd tegen het dak van het dienstvoertuig
aankwam. Ik hoorde mijn collega meteen schreeuwen: "Auw fack mijn gezicht". Ik zag dat mijn collega met beide handen naar zijn gezicht greep. Ik zag dat mijn collega enorm veel pijn had. Ik zat op dat moment nog in worsteling met de verdachte om hem onder controle te krijgen. Ik zag dat de verdachte probeerde los te komen en dat hij mij bleef aankijken. Ik probeerde het spuugmasker goed om zijn gezicht te krijgen.
Ik, verbalisant [benadeelde 2] , zag dat de verdachte op de achterbank lag, hierbij zijn linkerbeen op de achterbank had en nu ook het rechterbeen bijna los had. Ik zag dat hij mijn collega recht aankeek, hoorde vervolgens een roggelend geluid en zag dat de verdachte in de richting van het gezicht van mijn collega spuugde. Ik zag dat zijn spuug in haar gezicht terecht kwam. Ik zag dat mijn collega schrok en de verdachte een klap op het gezicht gaf waarna zij direct haar rechterhand, voorzien van handschoenen, tegen de mond van verdachte duwde om zo te voorkomen dat hij meer spuugde. De verdachte wist middels meerdere trappende bewegingen toch los te komen en spuugde meermaals onze kant op.
Ik, verbalisant [benadeelde 1] , zag dat de verdachte een grote klodder spuug in mijn
richting spuugde. Ik voelde dat deze recht in mijn gezicht kwam. De verdachte bleef in het rond spugen en ik legde mijn rechterhand op de mond van de verdachte. Ik had leren handschoenen aan en voelde dat de verdachte mij in mijn middelvinger beet. Ik voelde een pijnscheut in mijn middelvinger. Ik duwde hierna zijn gezicht naar links, om het zo af te wenden van mij en mijn collega.
Op het moment dat de verdachte meermaals op ons spuugde zagen wij, verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , dat hij hierbij bloed uit de mond spuugde. Ik, verbalisant [benadeelde 2] , voelde hierbij dat ik op mijn rechterarm geraakt werd. Ook ik probeerde het spugen in onze richting te stoppen. Doordat de verdachte ons had bespuugd voelden wij ons direct vies en in onze eer en goede naam aangetast. Het geweld werd echter alleen maar heviger en op enig moment weet de op dat moment nog spugende verdachte wederom een trappende en zwaaiende beweging mijn richting op te maken. Hierbij zag ik, verbalisant [benadeelde 2] , dat zijn benen die op de achterbank lagen mijn kant op trapten. Hierbij voelde ik wederom een klap op mijn neus en zag ik dat de knie van verdachte tegen mijn gezicht aankwam. Ik voelde wederom een flinke pijn en werd steeds duizeliger.
Op enig moment komen er meerdere collega's ter plaatse die ons aflosten.
Ik, verbalisant [benadeelde 2] , voelde wederom een enorme pijn aan mijn neus en liep om de auto heen. Ik voelde mij steeds duizeliger worden en had enorme pijn aan mijn aangezicht en achterhoofd.
Op het politiebureau kwam een ambulancemedewerker ter plaatse. Ik, verbalisant [benadeelde 2] , werd door de ambulancemedewerker nagekeken. Deze kwam tot de conclusie dat mijn neus scheef stond en dat mijn rechterneusgat een verminderde ademweg had. De ambulancemedewerker gaf te kennen dat hij met het oog kon zien dat er een fractuur aanwezig was. Ik hoorde dat de ambulancemedewerker verklaarde dat hij verwachtte dat mijn neus rechtgezet moest worden, omdat mijn rechterneusgat een verminderde ademweg had.
Ik, verbalisant [benadeelde 1] , hielp mijn collega's om de verdachte over te brengen
naar een zogenoemde ‘knuffelcel'. Op het moment dat de verdachte in de cel zat, zag ik dat de verdachte mij recht aankeek en mij aanwees met zijn wijsvinger van zijn rechterhand. Hij maakte hierna met zijn vinger een beweging naast zijn keel en hierna maakte hij met zijn hand het gebaar van een pistool en richtte dit tweemaal op mij. Dit kwam zeer dreigend over.
De identiteit van verdachte is door verbalisanten later vastgesteld als zijnde:
Verdachte
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [benadeelde 2]
Geboren: [geboortedag] 2004
[benadeelde 2] heeft aangiftetegen de verdachte gedaan van belediging en zware mishandeling en [benadeelde 1] heeft aangiftetegen de verdachte gedaan van mishandeling, belediging en bedreiging.
Politieambtenaar [naam 6] relateerde over de door verbalisant [benadeelde 1] als dreigend ervaren handelingen van de verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik was getuige van een bedreiging gericht tegen mijn collega [benadeelde 1] . Ik bevond mij op 5 april 2025 rond 19.45 uur in het cellencomplex te Roermond bij de cel van de aangehouden verdachte [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] met een vinger van zijn rechterhand mijn collega [benadeelde 1] aanwees en toen zijn vinger naast zijn keel haalde. Dit kwam voor mij over als een doodsbedreiging in de richting van mijn collega. Hierna maakte [verdachte] met zijn hand een pistoolgebaar en richtte dit tweemaal op mijn collega [benadeelde 1] .
Politieambtenaar [benadeelde 2] werd lichamelijk onderzocht door een forensisch arts. In de
letselrapportage is – voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
Lichamelijk onderzoek aangezicht:
Bij daglicht: zwelling van de neusbrug, neus lijkt naar rechts te knikken, geringe blauwverkleuring onder de ogen, zwelling boven rechterwenkbrauw
Met forensische lichtbron: duidelijk zogenaamd (al uitzakkend) brilhematoom (brilvormige bloeduitstorting) rond rechteroog iets meer uitgesproken dan rond linkeroog, alsook op het voorhoofd boven de wenkbrauwen.
Beoordeling
Samenvatting letsel: gebroken neus
Politieambtenaar [benadeelde 2] werd op 8 april 2025 onderzocht op de polikliniek KNO van het Zuyderland Medisch Centrum. In een brief van de polikliniek KNO van 15 april 2025 is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
KNO-onderzoek:
forse septum deviatie naar rechts (de rechtbank begrijpt: forse scheefstand van het neustussenschot naar rechts)
Conclusie:
Neusfractuur (de rechtbank begrijpt: gebroken neus)
Beleid:
Onder lokale verdoving vond heden repositie os nasale (de rechtbank begrijpt: terugzetten van het neusbot) plaats.
- neuskapje, co 1 week
Ten aanzien van de deviatie van het septum nasi zal, bij persisterende scheefstand, mogelijk op een later moment operatieve correctie onder narcose moeten plaatsvinden.
Mw. [naam 1] heeft ter terechtzitting namens politieambtenaar [benadeelde 2] verklaard dat [benadeelde 2] na vier maanden nog dagelijks last heeft van zijn gebroken neus. Hij heeft onder meer last van ademhalingsklachten die de nachtrust verstoren en hij ervaart ongemak bij dagelijkse bezigheden. [benadeelde 2] maakt zich zorgen dat de ademhalingsklachten blijvend zijn. [benadeelde 2] heeft na zes weken zijn reguliere werkzaamheden kunnen oppakken. [benadeelde 2] heeft daar desgevraagd zelf nog aan toegevoegd dat het tussenschot van de neus nog steeds zichtbaar scheef staat. Pas na een jaar kan bekeken worden of het kraakbeen valt te herstellen en of een operatie nodig is om het tussenschot recht te zetten.
Feiten 2 en 8:
De verdachte heeft ten aanzien van feiten 2 en 8 een bekennende verklaring afgelegd. Daarom zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, te weten:
- De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 augustus 2025;
- Het proces-verbaal van aangifte van [naam winkel 1] .
- De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 augustus 2025;
- Het proces-verbaal van bevindingen vernieling knuffelcel;
- Het proces-verbaal van bevindingen beschrijving camerabeelden knuffelcel.
3.3.2De bewijsoverweging
Feit 1:
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor bij feit 1 vermelde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 5 april 2025 een paar schoenen en slippers afkomstig uit de [naam winkel 2] winkel, in een big shopper tas heeft gestopt en daarmee vervolgens niet richting de kassa, maar richting de uitgang van de [naam winkel 2] winkel is gelopen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte schoenen en slippers van de [naam winkel 2] winkel, heeft gestolen.
De rechtbank acht voorts bewezen dat die diefstal werd gevolgd door geweld tegen [naam 4] . Uit de hiervoor bij feit 1 vermelde bewijsmiddelen blijkt namelijk tevens dat de verdachte agressief werd toen beveiliger Bram [naam 4] , als tweede beveiliger, bij de verdachte kwam. Dit leidde tot duwen en trekken, waarbij [naam 4] op enig moment een klap tegen zijn linkeroog voelde. Uit de beschrijving van de camerabeelden door de politie en de verklaring van [naam 4] blijkt dat dit werd veroorzaakt door een duw van de verdachte.
Omdat uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat de verdachte een duwende beweging en geen slaande beweging richting [naam 4] heeft gemaakt, acht de rechtbank echter niet bewezen dat de verdachte [naam 4] tegen het hoofd heeft geslagen.
Feit 3
De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 2]en de aangifte van [benadeelde 2]vast dat de verdachte in de politieauto [benadeelde 2] een kopstoot heeft gegeven die daardoor hij een klap op zijn neus kreeg en vervolgens met zijn achterhoofd tegen het dak van de politieauto klapte. Verder stelt de rechtbank op basis van die bewijsmiddelen vast dat de verdachte zich in de politieauto hevig verzette en daarbij zwaaiende en trappende bewegingen in de richting van [benadeelde 2] maakte, waardoor hij op enig moment een klap van de knie van de verdachte tegen zijn gezicht kreeg. Als gevolg van de klappen op de neus heeft [benadeelde 2] een gebroken neus opgelopen, met een forse scheefstand van het neustussenschot. Het neusbot is onder plaatselijke verdoving teruggezet, maar de neus staat nog steeds zichtbaar scheef en [benadeelde 2] ervaart nog steeds dagelijks ademhalingsklachten. Pas over een jaar kan worden beoordeeld of het kraakbeen te herstellen valt en of een operatie nodig is om het tussenschot van de neus recht te zetten.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het hiervoor genoemde letsel, dat [benadeelde 2] als gevolg van de hiervoor genoemde gedragingen van de verdachte heeft opgelopen, is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Vervolgens is de vraag of de verdachte ook opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 2] .. De verdachte heeft in de krappe ruimte van een politieauto met kracht een kopstoot gegeven aan [benadeelde 2] en hem zo hard geraakt dat hij met zijn hoofd tegen het dak van de auto klapte. Vervolgens heeft hij vanaf de achterbank met zijn benen in de richting van [benadeelde 2] getrapt die met een knie in zijn gericht werd geraakt. Dat die acties behalve wild ook gericht waren, blijkt eveneens uit het gegeven dat de verdachte de politiemensen steeds aankeek en hen ook heel gericht wist te bespugen. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [benadeelde 2] met zijn gedrag zwaar letsel zou toebrengen. Dat de verdachte onder invloed was van verdovende middelen staat aan dat voorwaardelijk opzet niet in de weg. De rechtbank heeft immers hierboven al overwogen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte gericht en bedoeld tegen [benadeelde 2] heeft gehandeld. Bovendien is het gebruik van verdovende middelen voor rekening en risico van de verdachte en neemt dat niet het aanvaarden van een aanmerkelijke kans door verdachte weg.
Feit 4
De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [benadeelde 1]en [benadeelde 2] en de aangifte van [benadeelde 1]vast dat de verdachte politieambtenaar [benadeelde 1] tijdens de uitoefening van haar functie in de vinger heeft gebeten.
Feiten 5 t/m 7
Uit de hiervoor bij feiten 3 t/m 7 genoemde bewijsmiddelen vloeit rechtstreeks voort dat de verdachte de feiten 5 t/m 7 heeft begaan zoals hierna onder
3.4is omschreven, zodat de rechtbank daar geen nadere overweging aan zal wijden.