ECLI:NL:RBLIM:2025:8214

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
ROE 24/4088
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling kinderopvangtoeslag en toepassing van de hardheidsclausule

Op 22 augustus 2025 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Dienst Toeslagen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, maar deze was afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De Dienst Toeslagen handhaafde dit standpunt in de beslissing op bezwaar. Eiseres was van mening dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege haar medische situatie en andere persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de Dienst te streng was in de beoordeling van de aanvraag en dat de omstandigheden van eiseres, waaronder ernstige gezondheidsproblemen en financiële moeilijkheden, aanleiding gaven om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar en droeg de Dienst op om binnen zes maanden een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Tevens werd de Dienst opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 24/4088

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres,
en

de Dienst Toeslagen

(gemachtigden: [gemachtigde 1] & [gemachtigde 2] ).

Samenvatting

1. Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Deze aanvraag is afgewezen omdat deze buiten de (in de wet daarvoor gestelde) termijn is ingediend. Eiseres is het daar niet mee eens. Aan de hand van de argumenten van eiseres beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Dienst te streng is in de beoordeling van de vraag of een te late aanmelding alsnog moet worden toegelaten. Het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 5 maart 2024 met de Dienst gebeld om zich aan te melden voor een herbeoordeling. Deze aanvraag is met het besluit van 19 april 2024 afgewezen omdat de aanvraag te laat is ingediend. Met de beslissing op bezwaar van 24 juli 2024 is de Dienst bij dat standpunt gebleven. Daartegen heeft eiseres beroep ingesteld.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, haar partner en de gemachtigden van de Dienst deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunten van partijen
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij zich te laat heeft aangemeld vanwege haar medische situatie. In de afgelopen twee jaar heeft eiseres ernstige gezondheidsproblemen gehad, waaronder chronische migraine, fotofobie en fonofobie. Hierdoor was zij niet in staat om de toeslagenaffaire goed te volgen. Uit de beperkte tijd elke maand dat zij geen last had van deze gezondheidsproblemen probeerde zij vooral het meeste te halen. Ook haar financiële situatie was destijds moeilijk en bovendien draagt eiseres zorg voor vier kinderen. Verder is eiseres persoonlijk nooit op de hoogte gebracht van haar rechten hierbij. Zij is van buitenlandse afkomst en van haar kan niet worden verwacht dat zij dit allemaal nét zo goed begrijpt. Deze omstandigheden maken dat zij niet ermee bekend was dat zij zich kon aanmelden. Verder geeft eiseres aan dat zij zich in de zomer van 2022 wel telefonisch heeft gemeld bij de Dienst om een schuld te herzien, maar dat zij toen alleen een betalingsregeling heeft ontvangen. Dit kan volgens haar mogelijk gekwalificeerd worden als aanmelding.
4. De Dienst heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de omstandigheden die eiseres aanvoeren niet maakt dat sprake is van een bijzondere omstandigheid of een schrijnende situatie. Sinds 2020 is de mogelijkheid tot het verzoeken van een herbeoordeling onder de aandacht gebracht via diverse (media)kanalen. Ondanks de medische omstandigheden van eiseres blijkt uit medische documenten van haar dat zij alsnog fulltime kon werken. De Dienst vindt dat eiseres daarom in redelijkheid in staat kon worden geacht kennis te nemen van de mogelijkheid om zich aan te melden voor een herbeoordeling. Dat eiseres niet persoonlijk is benaderd, heeft ermee te maken dat op grond van de beschikbare data niet kon worden geconcludeerd dat er een grote kans was dat eiseres gedupeerde is. [1] Ook de andere omstandigheden leiden hier niet toe. Er is door de wetgever bewust gekozen voor een aanmeldtermijn van drie jaar, waarbij al rekening is gehouden met eventuele stress en financiële problemen van mogelijk gedupeerden.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank zal hieronder eerst het wettelijk kader uiteenzetten. Vervolgens zal zij ingaan op de vraag of de Dienst zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, zodat zij niet de hardheidsclausule had hoeven toe te passen.
6. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: de Wht) kan een aanvraag om herbeoordeling worden ingediend tot 1 januari 2024. Daar bestaat wel een uitzondering voor: in artikel 9.1, eerste lid, van de Wht is een hardheidsclausule opgenomen. Deze maakt mogelijk om van de termijn uit artikel 6.1 van de Wht af te wijken, indien het vasthouden aan die termijn leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Deze hardheidsclausule is bedoeld voor niet precies te voorziene gevallen. Het is aan de Dienst om te beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat de hardheidsclausule moet worden toegepast. [2]
6.1.
Volgens vaste rechtspraak [3] van de hoogste rechter in dit soort zaken kan de hardheidsclausule worden toegepast in bijzondere situaties, waarbij toepassing van de bepaling gelet op de ratio ervan onbillijk uitpakt of wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden waardoor toepassing van de wettelijke bepaling achterwege moet blijven. Bij schrijnende omstandigheden kan worden gedacht aan serieuze en structurele financiële nood, aan ernstige medische omstandigheden, of aan andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. Daarbij gaat het niet zozeer om omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode waarin de toeslagaffaire zich voltrok en die vanzelfsprekend in veel gevallen schrijnend zijn geweest. Het moet gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering van de aanvraag. De hardheidsclausule is bovendien een uitzondering op de gebruikelijke regel. Dit betekent dat degene die een beroep daarop doet, in ieder geval inzichtelijk moet maken waar de bijzonderheid of schrijnendheid in zijn of haar situatie uit bestaat en dit zo concreet mogelijk moet onderbouwen.
6.2.
Uit de parlementaire geschiedenis is de rechtbank gebleken dat er is gekozen voor een aanmeldingsdeadline van 31 december 2023 om – kort gezegd – de regeling uitvoerbaar te houden. Ouders die zich in een bijzondere situatie bevinden waardoor het niet eerder mogelijk was om zich aan te melden, en die zich in een schrijnende situatie bevinden, moeten echter alsnog kans hebben om hun zaak te laten beoordelen. De Dienst Toeslagen beoordeelt dan of de aanvraag alsnog moet worden toegelaten. [4] Door diverse kamerleden zijn vragen gesteld over de indieningstermijn, waarbij ook zorgen zijn geuit over de mogelijkheid dat mensen door een te late aanvraag buiten de boot zouden kunnen vallen. Daarop is onder meer als volgt geantwoord: “
Ouders die zich na afloop van de aanmeldtermijn alsnog melden bij UHT[Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen]
zal gevraagd worden naar de reden van de aanmelding na de sluitingstermijn. Indien er dan sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor een ouder zich niet eerder heeft kunnen melden bij UHT dan wordt de aanvraag alsnog in behandeling genomen. Wat onder bijzondere omstandigheden valt waardoor een geslaagd beroep gedaan kan worden op een verschoonbare termijnoverschrijding is sterk afhankelijk van het individuele geval. Elke casus is uniek en UHT moet de vrijheid hebben om de argumentatie van een ouder te kunnen wegen, zonder op voorhand te zijn ingeperkt”. [5] Ook relevant acht de rechtbank het volgende antwoord: “
Wel kan het eventuele tijdsverloop tussen 31 december 2023 en de daadwerkelijke aanmelding van invloed zijn op de beoordeling of er sprake is van een bijzondere omstandigheid welke een beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding rechtvaardigt”.
6.3.
Ter zitting heeft de rechtbank aan de Dienst gevraagd naar de mogelijkheid om een aanvraag alsnog toe te laten. De Dienst heeft aangegeven dat er een politieke keuze is gemaakt voor een uiterlijke indieningstermijn en dat deze termijn ruim is geweest. Dat iemand zich vanwege onwetendheid niet heeft aangemeld is volgens de Dienst geen reden om de aanvraag alsnog toe te laten. Desgevraagd hebben de gemachtigden van de Dienst ook aangegeven dat bij hen geen gevallen bekend zijn waarin bij een te late aanvraag een uitzondering is gemaakt. In alle zaken die bij de gemachtigden van de Dienst bekend zijn is de te late aanvraag niet inhoudelijk behandeld. Er zijn wel de nodige te late aanvragen. De Dienst heeft een lijstje overgelegd met een aantal zaaknummers van vergelijkbare zaken waarin beroep is ingesteld bij rechtbanken in Nederland. Het precieze aantal te laat ingediende aanvragen is hen niet bekend.
6.4.
De rechtbank begrijpt uit het verhaal van de Dienst ter zitting dat de beoordelingsmaatstaf die wordt gehanteerd voor de hardheidsclausule [6] er in de praktijk toe leidt dat de hardheidsclausule niet, of in ieder geval vrijwel niet, wordt toegepast wanneer sprake is van een termijnoverschrijding. Er moet dan sprake zijn van enerzijds een bijzondere omstandigheid op grond waarvan iemand drie jaar lang niet in staat zou zijn geweest om een aanvraag in te dienen en anderzijds van een actuele schrijnende situatie. Deze eisen lijken echter in de praktijk vrijwel onhaalbaar te zijn, als het gaat om een verschoonbare termijnoverschrijding. Deze situatie acht de rechtbank onwenselijk, ook omdat de wetgever kennelijk wél bedoeld heeft om een te late aanvraag in bijzondere gevallen toe te laten. Met andere woorden: de door de politiek gewenste uitzondering voor het alsnog toelaten van te late aanvragen moet wel ook daadwerkelijk toegepast kunnen worden, terwijl dat nu kennelijk niet of nauwelijks gebeurt. Verder bestond de reden voor het handhaven van de aanmeldingsdeadline vooral uit de uitvoerbaarheid van de regeling, maar is de rechtbank niet gebleken dat de uitvoerbaarheid in het gedrang komt door het behandelen van een aantal aanvullende aanvragen. De Dienst heeft hierover onvoldoende toelichting en motivering gegeven. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om minder strikt naar de eerdergenoemde (strenge) eisen te kijken. Zij overweegt daarover het volgende.
6.5.
Eiseres heeft meerdere omstandigheden aangegeven om aan te geven waarom zij niet eerder in staat was om de aanvraag in te dienen. Zij was niet bekend met welke groep mensen tot de gedupeerden behoorden die recht hadden op compensatie, zij dacht dat zij niet in aanmerking kwam. Zij heeft meerdere ziektes waardoor zij het grootste deel van de maand niet in staat was om zich met de toeslagenaffaire bezig te houden (waarvan zij medische stukken heeft overlegd), zo heeft zij onder meer last van chronische migraine, fotofobie en fonofobie. Zij moest zorgen voor haar gezin en bovendien is sprake van een taalbarrière. De rechtbank acht invoelbaar en realistisch dat deze omstandigheden maakten dat eiseres zich niet tijdig heeft aangemeld, waarbij zij vaststelt dat de overschrijding relatief kort is (ongeveer twee maanden). In het kader van een schrijnende situatie wenst de rechtbank nog op te merken dat zij het schrijnend acht als (mogelijk) gedupeerden géén erkenning en compensatie krijgen voor leed wat zij mogelijkerwijs hebben gehad vanwege de toeslagenaffaire vanwege een geringe overschrijding van de indieningstermijn door bijzondere omstandigheden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van bijzondere situatie op grond waarvan de aanvraag alsnog in behandeling zou moeten worden genomen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat de Dienst ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat er opnieuw moet worden beslist op het bezwaarschrift.
8. De rechtbank ziet geen mogelijkheden voor finale geschilbeslechting, nu de zaak tot nu toe alleen ging over de vraag of de te late indiening van de aanvraag verschoonbaar is en een inhoudelijke heroverweging dus nog moet plaatsvinden. De rechtbank bepaalt daarom dat de Dienst alsnog een inhoudelijke beslissing op bezwaar dient te nemen. Zij geeft de Dienst hiervoor zes maanden de tijd. [7] Dit betekent dat de Dienst inhoudelijk naar de aanvraag van eiseres zal moeten kijken en moeten beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een schadevergoeding.
9. Omdat het beroep gegrond is moet de Dienst het griffierecht aan eiseres vergoeden. De rechtbank is verder niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar;
  • draagt de Dienst op binnen zes maanden een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de Dienst op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 augustus 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Dienst verwijst in dit kader naar
2.Zie in dit kader ook
3.Zie wat is overwogen onder 7.3 in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456 (te vinden op www.rechtspraak.nl).
4.Zie
5.Zie
6.Deze maatstaf is ook overwogen in de (eerdergenoemde) in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456.
7.De rechtbank sluit hiervoor aan bij de beslistermijn voor het nemen van een besluit op een aanvraag om herbeoordeling, zoals volgt uit artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.