ECLI:NL:RBLIM:2025:825

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
10965736 \ CV EXPL 24-1159
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en zorgkosten door zorgverzekeraar tegen gedaagde

In deze zaak vordert De Friesland Zorgverzekeraar N.V. betaling van zorgpremies en zorgkosten van gedaagde, die een zorgverzekeringsovereenkomst met De Friesland heeft afgesloten. De vordering betreft een totaalbedrag van € 772,25, bestaande uit € 503,35 aan zorgpremies voor de maanden september 2020, december 2020 en maart 2022, en € 268,90 aan zorgkosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen betalingsachterstand is, verwijzend naar een eerdere e-mail van De Friesland waarin werd aangegeven dat een andere achterstand was opgelost. De rechtbank oordeelt dat De Friesland voldoende bewijs heeft geleverd van de verschuldigdheid van de zorgpremies en zorgkosten, en dat de betwisting van gedaagde onvoldoende is om de vordering te weerleggen. De rechtbank wijst de vordering toe en legt gedaagde de proceskosten op, die op € 870,38 worden begroot. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10965736 \ CV EXPL 24-1159
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
DE FRIESLAND ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
eisende partij,
hierna te noemen: De Friesland,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T.J. Wittendorp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating producties van De Friesland.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Friesland heeft met [gedaagde] in 2019 een zorgverzekeringsovereenkomst afgesloten voor de basis- en aanvullende verzekering. Op deze overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing.
2.2.
In artikel 9.2 van de algemene voorwaarden 2022 en 2023 is onder meer bepaald:
“(…) Als u (verzekeringnemer) niet op tijd betaalt, kunnen wij administratiekosten, invorderingskosten (waaronder incassokosten) en de wettelijke rente aan u (verzekeringnemer) in rekening brengen.”
2.3.
In 2020 bedroeg de premie € 185,95 per maand (inclusief aanvullende verzekering) en in 2022 € 131,45 per maand (basisverzekering).
2.4.
Op 1 december 2022 heeft (de gemachtigde van) [gedaagde] aan De Friesland een voorstel gedaan voor een buitengerechtelijk schuldeisersakkoord uitgaande van een achterstand van € 500,00.
2.5.
Bij brief van 16 december 2022 heeft De Friesland (de gemachtigde van) [gedaagde] bericht dat de totale achterstand € 2.290,62 bedraagt en verzoekt zij om een nieuw voorstel. Bij het overzicht van de openstaande posten staat achter elke post het dossiernummer van de gemachtigde van De Friesland vermeld, te weten 112100021000 of 252067057000.
2.6.
Bij brief van 24 april 2023 heeft (de gemachtigde van) De Friesland [gedaagde] gewezen op een betalingsachterstand in dossier 112100021 van € 793,32 aan hoofdsom.
2.7.
Per e-mail van 2 mei 2023 verzoekt (de gemachtigde van) [gedaagde] om duidelijkheid te verschaffen over de hoogte van de vordering. In deze e-mail wordt het volgende aangegeven:
“(…)
Niet duidelijk is hoe hoog de vordering is van De Friesland.
Indien het het bedrag betreft dat door u bij de e-mail van 24 april jl. is genoemd, dan zal ik dat bedrag meenemen in de verdere berekeningen.
(…)”
2.8.
Op 4 mei 2023 heeft (de gemachtigde van) De Friesland een e-mail, geadresseerd aan [gedaagde] , gestuurd met als dossiernummer 252067057. Daarin heeft De Friesland het openstaande bedrag vermeld.
2.9.
Op 2 november 2023 heeft (de gemachtigde van) De Friesland een e-mail gestuurd aan [gedaagde] waarin zij het volgende heeft aangegeven:
“(…)
We zijn blij dat uw betalingsachterstand in dossier 252067057 voor DE FRIESLAND ZORGVERZEKERAAR N.V. is opgelost en we dit dossier kunnen sluiten.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
De Friesland vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.005,08, bestaande uit € 793,32 aan hoofdsom, € 67,77 aan rente tot en met 21 februari 2024 en € 143,99 aan incassokosten, te vermeerderden met de rente vanaf 14 februari 2024 en de proceskosten.
3.2.
De Friesland legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft met De Friesland een zorgverzekering gesloten en loopt achter in de betaling van de zorgpremie voor de maanden september 2020 van € 185,95 (zijnde € 125,45 + € 60,50), december 2020 van € 185,95 (zijnde € 125,45 + € 60,50) en maart 2022 van € 131,45, en in de betaling van de zorgkostennota’s van 12 september 2020 van € 14,47 en van 8 september 2022 van
€ 275,50. De Friesland voert aan dat deze zorgkosten onder het verplicht eigen risico vallen en door [gedaagde] moeten worden voldaan. Voor de inning van deze bedragen stelt De Friesland [gedaagde] verschillende sommatiebrieven te hebben gezonden, waaronder een aanmaning van 18 januari 2024 waarin de incassokosten zijn aangekondigd. Doordat betaling is uitgebleven, heeft De Friesland de vordering verhoogd met de incassokosten van € 143,99 inclusief de btw nu De Friesland deze niet kan verrekenen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en stelt dat er geen sprake is van een betalingsachterstand. Daartoe doet [gedaagde] een beroep op de e-mail van De Friesland van 2 november 2023 waarin staat dat er geen achterstand meer is. Daarnaast stelt [gedaagde] niet bekend te zijn met de gevorderde zorgkosten. Voor het geval de hoofdsom wel wordt toegewezen, betwist [gedaagde] dat hij buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is, omdat hij geen betalingsherinneringen heeft mogen ontvangen. Verder stelt [gedaagde] dat getoetst moet worden of de overeenkomst bedingen bevat waarop De Friesland zich zou kunnen beroepen die oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/12 EEG en wanneer dat het geval is dat dan ook de vordering van De Friesland in zoverre moet worden afgewezen.
3.4.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van De Friesland, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van De Friesland, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van De Friesland in de kosten van deze procedure.
3.5.
Bij repliek voert De Friesland aan dat zij twee openstaande dossiers had tegen [gedaagde] , te weten dossier 252067057 voor achterstallige zorgpremie tot september 2020 en dossier 112100021 voor de achterstallige zorgpremie en zorgkosten vanaf september 2020. In deze procedure gaat het om dossier 112100021. De Friesland stelt dat de e-mail van
2 november 2023 betrekking heeft op het ‘oude’ dossier 252067057 en niet op de vordering die is ingesteld in deze procedure. Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten voert De Friesland aan dat zij de sommatiebrief ook per e-mail aan [gedaagde] heeft verzonden. Verder betwist zij dat sprake zou zijn van een oneerlijk beding en geeft zij te kennen dat zij in procedure enkel een beroep heeft gedaan op de incassokosten voortvloeiend uit de wet.
3.6.
In haar conclusie van dupliek voert [gedaagde] aan dat administratie van De Friesland en haar gemachtigde een zootje is en hij meermaals om opheldering heeft verzocht, maar niet heeft gekregen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Hoofdvordering-zorgpremie
4.1.
De Friesland vordert betaling van de zorgpremie van de maanden september 2020, december 2020 en maart 2022. [gedaagde] stelt daarentegen dat er geen achterstand is en beroept zich hiertoe op de e-mail van (de gemachtigde van) De Friesland van 2 november 2023. Verder voert [gedaagde] aan dat De Friesland geen zorgpolis van 2020 heeft overgelegd, dat De Friesland reeds in 2021 heeft geprocedeerd voor achterstallige zorgpremie uit 2020, dat de verschuldigdheid van zorgpremie niet zou volgen uit het door De Friesland als productie 1 bij de conclusie van repliek ingebrachte overzicht en dat De Friesland onduidelijk is geweest in haar communicatie.
4.2.
De Friesland heeft geen zorgpolis van 2020 overgelegd, wel die van 2021 en 2022 (productie 1 bij repliek). Op deze beide polisbladen staat de ingangsdatum van de zorgverzekering vermeld, zijnde 1 januari 2019. De inhoud van deze polisbladen uit 2021 en 2022 is niet betwist, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat de ingangsdatum van de zorgovereenkomst tussen [gedaagde] en De Friesland van 1 januari 2019 correct is en dat deze is blijven doorlopen in 2020. Bovendien heeft [gedaagde] ook niet betwist dat hij over het jaar 2020 bij De Friesland verzekerd was voor zijn zorgkosten. De enkele stelling dat het polisblad van 2020 niet is verstrekt is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [gedaagde] in 2020 niet verzekerd zou zijn bij De Friesland.
4.3.
Uit de door De Friesland in 2021 gestarte procedure ten aanzien van achterstallige premie uit 2020, zou volgens [gedaagde] op te maken zijn dat er over het jaar 2020 geen achterstand in zorgpremie meer zou zijn. De kantonrechter kan [gedaagde] hierin niet volgen. [gedaagde] geeft zelf in zijn conclusie van dupliek onder punt 14 aan dat in de betreffende procedure de zorgpremie van juli en augustus 2020 werd gevorderd. In deze huidige procedure vordert De Friesland de zorgpremie van september en december 2020 en van maart 2022. Het is ter vrije beoordeling van een schuldeiser en dus ook De Friesland om te bepalen welke vorderingen zij in een procedure vordert. Dat De Friesland in 2021 een procedure is gestart, wil niet zeggen dat zij dan ook alle eventuele achterstallige zorgpremie uit 2020 had moeten vorderen. Het is aan haar om te bepalen of zij dan slechts een deel van de achterstallige zorgpremie uit 2020 vordert, hetgeen zij ook heeft gedaan. Enkel uit het feit dat De Friesland eerder een procedure tegen [gedaagde] heeft gevoerd over achterstallige zorgpremie van juli en augustus 2020, valt niet op te maken dat er geen andere zorgpremie uit 2020 open zou kunnen of mogen staan.
4.4.
Ten aanzien van de gestelde onduidelijke communicatie van de zijde van De Friesland overweegt de kantonrechter als volgt. In de door De Friesland als productie 5 bij repliek overgelegde brieven van haar gemachtigde wordt wisselend verwezen naar achterstanden in zorgpremie en zorgkosten, en naar factuurnummers. Dat zorgt voor enige verwarring. De Friesland heeft echter in haar processtukken duidelijk aangegeven waar haar vordering uit bestaat, te weten de zorgpremie van september 2020, december 2020 en maart 2022, en de zorgkostennota’s van 12 september 2020 en van 8 september 2022. Ook heeft De Friesland in haar stukken uitgelegd dat er bij haar twee dossiers liepen ten aanzien van achterstallige betalingen van [gedaagde] , te weten dossiernummers 112100021 en 252067057.
4.5.
Verder is van belang dat [gedaagde] de ontvangst van de brieven en e-mails van
16 december 2022, 24 april 2023, 4 mei 2023 en 2 november 2023 heeft bevestigd. Bij de brief van 16 december 2022 bevindt zich een overzicht met daarop de openstaande posten vermeld met bij elke post het dossiernummer. Bij de zorgkostennota’s van 12 september 2020 en 8 september 2022, en de zorgpremie van september 2020, december 2020 en maart 2022 staat het dossiernummer 112100021 vermeld. Bij de zorgpremie van augustus 2020 staat het dossiernummer 252067057 vermeld. Eveneens staan in het overzicht proceskosten vermeld, hetgeen duidt op het verstekvonnis uit de eerder gevoerde procedure. In deze brief heeft De Friesland helder uitgelegd welke achterstanden in betalingen er zijn en dat het om twee verschillende dossiernummers gaat. Ten aanzien van de vordering heeft De Friesland duidelijk gesteld dat haar vordering in deze procedure bestaat uit de zorgpremie van september 2020, december 2020 en maart 2022 en de zorgkostennota’s van 12 september 2020 en 8 september 2022.
4.6.
Tot slot voert [gedaagde] aan dat er geen achterstand meer zou zijn, waarvoor hij verwijst naar de e-mail van 2 november 2023. Voorafgaand aan deze e-mail is er tussen de partijen contact geweest over de hoogte van de achterstand. Namens [gedaagde] heeft zijn gemachtigde op 1 december 2022 (productie 3 bij dupliek) De Friesland een saneringsvoorstel gedaan voor de achterstand van € 500,00. Daarop heeft De Friesland met haar brief van 16 december 2022 aangegeven dat de achterstand meer bedraagt, waarbij een overzicht is gevoegd van de achterstallige posten, vermeld met de daarop betrekking hebbende dossiernummers (zie r.o. 4.5.). Naar aanleiding van de sommatiebrief van 24 april 2023 met vermelding van dossiernummer 112100021 (productie 5 bij repliek), verzoekt (de gemachtigde van) [gedaagde] op 2 mei 2023 om door te geven of de vordering van De Friesland het bedrag uit de brief van 24 april 2023 betreft (productie 4 bij dupliek). Daarop is aan [gedaagde] op 4 mei 2023 bericht wat de achterstand in dossier 252067057 is (productie 5 bij dupliek). Op grond hiervan had [gedaagde] ervan op de hoogte kunnen zijn dat er twee dossiers waren met betrekking tot achterstanden bij De Friesland, namelijk dossier 252067057 ten aanzien van de ‘oude’ achterstand waarvoor in 2021 een procedure is gevoerd en dossier 112100021 ten aanzien van de huidige achterstand. In het bericht van 2 november 2023 wordt vermeld dat de achterstand in dossier 252067057 is opgelost en dat dat dossier gesloten zal worden. Daaruit valt niet op te maken dat ook de achterstand in dossier 112100021 is opgelost en gelet op het hiervóór gezegde kon [gedaagde] aan die e-mail ook niet dat vertrouwen ontlenen in de zin van artikel 3:35 BW.
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat tussen beiden in 2020 en 2022 een zorgovereenkomst is gesloten, op grond waarvan [gedaagde] aan De Friesland maandelijks de zorgpremie is verschuldigd. De hoogte van de premie in die jaren wordt niet betwist. De zorgpremie in 2020 is € 185,95 per maand en zorgpremie in 2022 is € 131,45 per maand. De verschuldigdheid van de zorgpremie van september 2020, december 2020 en maart 2022 wordt enkel betwist door de stelling dat er geen achterstand meer is met een verwijzing naar het bericht van 2 november 2023. Zoals uitgelegd in r.o. 4.6. kan in dit bericht niet worden gelezen dat de achterstand in dossier 112100021 ook zou zijn opgelost. Gelet op het voorgaande is de zorgpremie over september 2020, december 2020 en maart 2022 toewijsbaar. In totaal gaat het om een bedrag van € 503,35.
Hoofdvordering-zorgkosten
4.8.
De Friesland vordert ook de zorgkostennota’s van 12 september 2020 van € 14,17 en van 8 september 2022 van € 275,50. [gedaagde] betwist deze kosten en stelt er niet mee bekend te zijn waar deze kosten op zien. Verder voert hij aan dat hij de declaraties niet heeft aangeboden en betwist hij dat De Friesland deze declaraties heeft vergoed en dat deze zorgkosten voor rekening van het wettelijk eigen risico van [gedaagde] komen. Ten aanzien van de algemeen ingenomen stelling dat er geen achterstand meer zou zijn, is in r.o. 4.6. uiteengezet dat deze stelling geen stand kan houden. Over de onbekendheid met de zorgkosten overweegt de kantonrechter als volgt.
4.9.
Op het declaratieoverzicht specificaties van productie 2 bij repliek staat aangegeven dat de declaratie is ingediend door de zorgverlener, op welke datum dat is gebeurd, wie de zorgverlener is, om welke zorg het gaat, voor welk bedrag aan declaratie is ingediend en wat daarvan onder het verplicht eigen risico valt. Daarmee geeft De Friesland nauwkeurig aan waarop de declaraties betrekking hebben. Alleen van de kosten van 3 juni 2022 van € 21,07 (verstrekkingen apotheek) is niet duidelijk waar deze voor bedoeld zijn. Een verdere specificering ontbreekt namelijk. Verder blijkt uit het overzicht dat niet [gedaagde] de declaraties heeft ingediend maar de zorgverleners zelf. Eveneens valt daaruit op te maken dat De Friesland deze declaraties heeft vergoed aan de betreffende zorgverlener. Er is geen reden om aan deze opgave te twijfelen. [gedaagde] betwist ook dat deze zorgkosten voor rekening zouden komen van zijn verplichte eigen risico.
4.10.
Welke zorg wel en niet onder het verplichte eigen risico valt, is geregeld in de Zorgverzekeringswet en het Besluit zorgverzekering (hierna: besluit). In artikel 2.17 van het besluit is een opsomming opgenomen van zorg die niet onder het verplichte eigen risico valt. Daaruit volgt dat zorg die niet onder dit artikel is opgenomen, wel onder het verplichte eigen risico valt. De zorgverzekeraar dient de kosten van deze zorg dan door te belasten aan de zorgverzekerde.
De zorg die aan [gedaagde] in rekening is gebracht op de zorgkostennota’s bestaan uit medicatie en de kaakchirurg. Deze kosten zijn niet uitgezonderd in artikel 2.17 van het Besluit zorgverzekering, zodat De Friesland deze kosten terecht bij [gedaagde] heeft belast op het verplichte eigen risico. De betwisting van [gedaagde] is daartegenover onvoldoende concreet. De vordering ten aanzien van de zorgkosten zal voor € 268,90 (zijnde € 289,97 - € 21,07) worden toegewezen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] aan De Friesland nog het volgende bedrag verschuldigd is:
- premie 2020/2022
503,35
- zorgkosten 2020 en 2022
268,90
+
Totaal
772,25
Rente
4.12.
De gevorderde rente over de hoofdsom wordt betwist. [gedaagde] geeft aan dat hij niet bekend zou zijn met de bedragen en facturen zodat er ook geen sprake kan zijn van een vervaldatum. Nu De Friesland heeft nagelaten het door haar gevorderde bedrag aan verschenen wettelijke rente van € 67,77 nader te onderbouwen, zal deze vordering worden afgewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de datum van de dagvaarding, nu [gedaagde] in ieder geval vanaf deze datum (21 februari 2024) in verzuim is.
Buitengerechtelijke incassokosten en ambtshalve toetsing oneerlijke bedingen
4.13.
De Friesland vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 143,99 inclusief btw en beroept zich hiervoor op haar sommatiebrief van 18 januari 2024. [gedaagde] betwist de ontvangst van deze brief en voert verder aan dat op de zorgovereenkomst de algemene voorwaarden van De Friesland van toepassing zijn, waarvan artikel 9.2 een beding bevat over kosten die in rekening kunnen worden gebracht bij niet tijdige betaling, waarvan beoordeeld dient te worden of dit een oneerlijk beding is in de zin van Richtlijn 93/12/EEG. Wanneer daar sprake van is, kan volgens [gedaagde] , De Friesland ook geen beroep meer doen op de wettelijke regeling inzake incassokosten.
4.14.
De vordering zal worden afgewezen en de kantonrechter overweegt daartoe als volgt. Door de betwisting van [gedaagde] dat hij de sommatiebrief van 18 januari 2024 heeft ontvangen, dient De Friesland concrete feiten en omstandigheden te stellen en te bewijzen waaruit blijkt dat zij de brief heeft verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat zij [gedaagde] daar kon bereiken en dat deze brief ook bij [gedaagde] is aangekomen. De Friesland heeft daartoe gesteld dat zij deze sommatiebrief per post en per e-mail aan [gedaagde] heeft gezonden en legt daartoe een schermprint over uit het systeem van haar gemachtigde (productie 7 bij repliek) over. Daarop staat echter bij verzonden ‘Y’, bij verzonden door ‘APX’ en wordt de tekst van de verzonden e-mail niet weergegeven. [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat daaruit niet valt op te maken dat de sommatiebrief van 18 januari 2024 ook aan [gedaagde] is verzonden. Het had op de weg van De Friesland gelegen om een kopie in het geding te brengen van de daadwerkelijk verzonden e-mail waaruit duidelijk blijkt op welke datum de e-mail is verzonden, aan wie en met welke inhoud, of door een dergelijk belangrijke brief per aangetekende post of e-mail te verzenden of om een leesbevestiging te vragen. Door dit na te laten, is De Friesland er niet in geslaagd haar stellingen voldoende te onderbouwen. Er is geen reden om De Friesland op dit punt tot bewijslevering toe te laten.
4.15.
De andere aangevoerde verweren kunnen onbesproken worden gelaten, nu de vordering van de buitengerechtelijke incassokosten reeds op de hiervoor besproken grond zal worden afgewezen.
4.16.
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Friesland worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,38
- griffierecht
328,00
- salaris gemachtigde
337,50
(2,5 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
870,38

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan De Friesland te betalen een bedrag van € 772,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 februari 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 870,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.
VC