ECLI:NL:RBLIM:2025:8499

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
ROE 23/2110
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek tot overname private schulden door de minister van Financiën

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 29 augustus 2025, wordt het beroep van eiseres, een gedupeerden van de toeslagenaffaire, gegrond verklaard. Eiseres had de minister van Financiën verzocht om haar private schulden over te nemen, maar de minister had dit verzoek gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek van de minister onzorgvuldig is geweest, met name met betrekking tot de schuldcomponent 'lening'. De rechtbank stelt vast dat de minister nader onderzoek moet doen naar deze lening, die verband houdt met de inventaris van een café dat eiseres met haar echtgenoot heeft geëxploiteerd. De rechtbank benadrukt dat de minister niet alleen de openstaande schuld kan overnemen, maar ook moet kijken naar de omstandigheden waaronder deze schuld is ontstaan. De rechtbank heeft de minister de gelegenheid gegeven om het gebrek in de besluitvorming te herstellen binnen een termijn van zes weken. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23/2110 T
Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: mr. S. Salhi).

Samenvatting

1. Eiseres is gedupeerde van de toeslagenaffaire. Zij heeft de minister verzocht haar private schulden over te nemen. De minister heeft een gedeelte van die schulden overgenomen, maar ook een gedeelte afgewezen. Eiseres is het niet eens met die (gedeeltelijke) afwijzing en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden van eiseres beoordeelt de rechtbank of de minister terecht die schulden niet heeft overgenomen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot de conclusie dat het onderzoek naar het component ‘lening’ onzorgvuldig is geweest en dat de minister daar nader onderzoek naar moet doen. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 10 november 2022 is besloten om een vijftal schulden van eiseres (nog) niet over te nemen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het niet overnemen van de schulden van drie schuldeisers.
2.1.
Met de beslissing op bezwaar van 27 juli 2023 heeft de minister het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de schuld aan één schuldeiser alsnog overgenomen tot een hoogte van € 8.077,53. Daartegen heeft eiseres beroep ingesteld.
2.2.
De minister heeft met het besluit van 3 augustus 2023 het eerdere besluit van 10 november 2022 herzien. Het beroep van eiseres heeft ook betrekking op dit besluit.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de echtgenoot van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Beroepsgronden
3. Eiseres is het niet eens met de hoogte van de alsnog overgenomen schuld. Die schuld, ontstaan uit kosten die zij heeft gemaakt ten behoeve van een café die eiseres met haar echtgenoot heeft geëxploiteerd, bestaat uit twee componenten: een huurschuld en een lening. De huurschuld is overgenomen, maar eiseres heeft geen vergoeding gekregen van de borg (van € 2.000,-). Die borg heeft zij nooit teruggekregen omdat de schuld niet was afbetaald. Eiseres vindt dat de minister ook zorg moet dragen dat zij die borg terugkrijgt. Over de lening (van € 14.500,-) voert eiseres – kort gezegd – aan dat de minister ten onrechte deze schuld als informeel beschouwd en daardoor aan zwaardere eisen heeft onderworpen. De lening, die is uitgegeven voor de inventaris van de bedrijfsruimte, behoort volgens eiseres tot de normale verrichte rechtshandelingen van het beroep of bedrijf van de schuldeiser. Tenslotte is eiseres het ook niet eens met hoe de bezwaarprocedure is verlopen. Ze vindt dat de minister ten onrechte de beslissing op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd, het volledige dossier niet heeft doorgestuurd en haar niet heeft gehoord.
3.1.
Ter zitting heeft eiseres in aanvulling op het bovenstaande nog aangegeven dat indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, er mogelijk gebruik kan worden gemaakt van de hardheidsclausule.
Wettelijk kader
4. Hoofdstuk 4 van de Wet hersteloperatie toeslagen regelt onder welke voorwaarden gedupeerden in aanmerking komen voor het overnemen en betalen van private schulden. Op grond van artikel 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen neemt de minister bepaalde geldschulden en kosten over voor personen die daarvoor in aanmerking komen. Daartoe zijn wel een aantal vereisten gesteld. Volgens het tweede lid worden alleen schulden die zijn ontstaan ná 31 december 2005, opeisbaar waren vóór 1 juni 2021 én nog niet zijn voldaan op het tijdstip van de aanvraag. In het derde lid is gespecificeerd welke geldschulden en kosten de minister overneemt. Dat zijn (voor zover van belang):
een geldschuld die is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser;
een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt.
4.1.
Artikel 9.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen bevat een hardheidsclausule en bepaalt dat van bepaalde bepalingen van de Wet hersteloperatie toeslagen kan worden afgeweken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarvan is sprake als bijzondere omstandigheden tot een schrijnende situatie leiden.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het component borg
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht niet de borg aan eiseres heeft vergoed. De minister heeft in dat kader er terecht op gewezen dat zij enkel de openstaande schuld kan overnemen en dat de borg volgens de schuldenopgave van de schuldeiser is verrekend, zodat de openstaande schuld daarmee is verminderd. Verder heeft de minister er terecht op gewezen dat met artikel 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen wordt beoogd om gedupeerde ouders zoveel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start en te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen raakt door incassomaatregelen. [1] Doordat de openstaande schuld is overgenomen, is dat doel bereikt. De rechtbank is niet gebleken, zoals eiseres lijkt te stellen, dat met deze regeling is bedoeld om elk nadeel weg te nemen. Verder is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot een schrijnende situatie leiden, zodat geen aanleiding bestaat om de hardheidsclausule toe te passen.
5.1.
Voor zover eiseres het niet eens zou zijn met de verrekening van de borg met de openstaande schuld, overweegt de rechtbank (in dit geval de bestuursrechter) dat zij zich onbevoegd acht hierover te oordelen. Dat zou een civielrechtelijke kwestie zijn dat speelt tussen eiseres en de schuldeiser. Indien eiseres hierover een oordeel wenst van de rechter dient zij zich te wenden tot de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van het component lening
6. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek naar het component ‘lening’ onzorgvuldig is geweest en dat de minister daar nader onderzoek naar moet doen. Zij overweegt daarover het volgende.
6.1.
Uit de stukken leidt de rechtbank af dat deze schuld (van € 14.500,-) ziet op de aflossing van de inventaris van het café dat eiseres heeft geëxploiteerd. Hoewel in de opgave van de schuldeiser dit is benoemd als ‘lening’, had de minister er niet zonder meer op basis hiervan uit kunnen gaan dat dit een formele lening zou betreffen (welke dan ook weer alleen past binnen de normale uitoefening van het beroep of bedrijf van een kredietverstrekker), nu er in de stukken voldoende aanwijzingen zijn dat deze schuld zag op de inventaris van het café. Bovendien blijkt uit de stukken (een door de minister overlegde tabel waarin het proces is beschreven) ook dat de schuldeiser aan de minister heeft aangegeven dat de schuld is ontstaan door ‘
achterstand van(…)
inventaris’. Verder merkt de rechtbank daarbij op dat zij het kopen op afbetaling van, dan wel tegen betaling in bruikleen nemen van, inventaris behorende bij een café dat wordt gehuurd, past binnen de normale uitoefening van het beroep of bedrijf van een caféverhuurder (en als daar sprake van is dit dus ook kan worden beschouwd als een formele schuld).
6.2.
De rechtbank ziet echter onvoldoende aanleiding om in deze beroepsprocedure vast te stellen of deze schuld dient te worden vergoed. Er is daarvoor nog te veel onduidelijkheid over de schuld. Het is onduidelijk wat precies de afspraak was ten behoeve van de inventaris (niet duidelijk is bijvoorbeeld waaruit de inventaris bestaat, verder wordt enerzijds gesproken over afbetaling en anderzijds over bruikleen), hoe deze schuld is ontstaan en vanaf wanneer deze opeisbaar zou zijn geweest. In de oorspronkelijke huurovereenkomst is ook niet concreet opgenomen dat het inventaris van het café werd verhuurd, dan wel werd gekocht op afbetaling, en voor welk bedrag dit zou gebeuren. Deze omstandigheden maken dat er vragen zijn over de gestelde schuld, welke niet eenduidig te beantwoorden aan de hand van de beschikbare stukken. De rechtbank betrekt hierbij ook dat de minister ter zitting heeft aangegeven dat deze schuld aan de casuïstiektafel is besproken vanwege lastigheden. Het lag juist daarom op de weg van de minister om (nader) contact op te nemen met zowel eiseres als de schuldeiser om deze schuld nader vast te kunnen stellen en bovendien om eiseres te horen in bezwaar. Doordat de minister dat niet (voldoende) heeft gedaan, is het onderzoek onzorgvuldig geweest en daarmee de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd. De minister dient alsnog deze schuld nader uit te zoeken. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de minister ook rekening dient te houden met eventuele bewijsproblematiek van eiseres. De minister heeft ter zitting aangegeven dat zij uitgaan van de schuldenopgave die de schuldeisers insturen en dat het niet gebruikelijk is om nadere vragen te stellen of om verklaringen op te vragen. Er zijn in dit geval echter veel vragen over de hoogte van de schuld en de oorspronkelijk gemaakte afspraken en de uitvoering daarvan. Eiseres kan afspraken die niet op schrift staan niet onderbouwen en in de onderhavige zaak ligt het op de weg van de minister om aan de hand van de schuldenopgave nadere vragen te stellen of om te bezien of de schuldeiser wél schriftelijke stukken heeft of dat hij kan verduidelijken om wat voor afspraak het ging. Het enkel verwijzen naar de schuldenopgave en de gebruikelijk werkwijze om geen verklaringen op te vragen is naar het oordeel van de rechtbank een te strikte en formele werkwijze.
6.3.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat het beroep gegrond is. De rechtbank wenst daarbij te benadrukken dat dit niet betekent dat eiseres de schuld van € 14.500,- vergoed krijgt. De minister zal eerst nader onderzoek moeten doen naar die schuld en vervolgens een nieuw besluit moeten nemen daarover.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat de beslissing op bezwaar onzorgvuldig is voorbereid en daarmee ook ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat er opnieuw moet worden beslist op het bezwaarschrift.
8. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van de artikelen 8:51a en 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht de minister in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan of met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
9. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. De minister moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging. In beginsel, ook in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over onder andere het verzoek om de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt de minister op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt de minister in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 augustus 2025.

Rechtsmiddelen

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie in dat kader ook