ECLI:NL:RBLIM:2025:8507

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/03/334719 / FA RK 24-2827
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over minderjarige in het kader van kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 augustus 2025 een beschikking gegeven over de gezagsbeëindiging van de vader over de minderjarige, geboren in 2010. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen. De vader, die niet in staat is om contact met de minderjarige te onderhouden en niet samenwerkt met de GI, heeft zijn gezag verloren. De moeder daarentegen, die meewerkt aan de hulpverlening en regelmatig contact heeft met de minderjarige, behoudt haar gezag. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de moeder zonder toestemming van de vader beslissingen kan nemen over de minderjarige. De rechtbank heeft ook gevraagd om een aantekening in het gezagsregister te maken van de gewijzigde gezagssituatie.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 21 augustus 2025
Zaaknummer: C/03/334719 / FA RK 24-2827
Beschikking over de gezagsbeëindiging
in de zaak van:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Limburg, locatie Maastricht,
hierna te noemen de raad
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P.A. van Enckevort, kantoorhoudend in Venlo,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonend in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten, kantoorhoudend in Cadier en Keer, gemeente EijsdenMargraten,
de gecertificeerde instelling
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd in Roermond,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de raad, ontvangen op 16 september 2024;
  • het verweerschrift van de moeder, ontvangen op 14 juli 2025.
1.2.
Op 12 augustus 2025 heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden waarbij zijn verschenen:
  • een vertegenwoordigster van de raad;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mr. Nijsten namens de vader;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
De vader (in persoon) is niet verschenen.
1.3.
[minderjarige] is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft op 8 augustus 2025 in een gesprek met de kinderrechter, buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden, zijn mening kenbaar gemaakt. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling een korte samenvatting daarvan aan de aanwezigen voorgehouden waarop eenieder heeft kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is uit de inmiddels beëindigde relatie van de ouders geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2010.
2.2.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.3.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
2.4.
[minderjarige] verblijft in een leefhuis van Talent in Kerkrade.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 mei 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 18 mei 2025 voor de duur van een jaar, dus tot 18 mei 2026. Bij die beschikking heeft de kinderrechter tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 18 mei 2025 voor de duur van een jaar, dus tot 18 mei 2026.
2.6.
De GI heeft zich bij brief van 16 september 2024 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ter onderbouwing heeft de raad gesteld dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . De ouders zijn, ondanks veelvuldige inzet van hulpverlening, niet in staat [minderjarige] de zorg en begrenzing te bieden die hij nodig heeft. De moeder legt de verantwoordelijkheid en de oorzaak van het gedrag van [minderjarige] volledig buiten zichzelf. Zij ziet het onderzoek naar een gezagsbeëindiging als een straf van de gezinsvoogd. De moeder heeft op woensdagmiddag en ieder weekend de zorg voor [minderjarige] , maar de raad heeft over de grote frequentie aanhoudende zorgen omdat [minderjarige] voortdurend zelfbepalend gedrag laat zien. De moeder is niet in staat toe te passen wat ze verstandelijk wel weet en kan [minderjarige] niet bieden wat hij nodig heeft. Door haar persoonlijke problematiek is de moeder ook niet meer in staat om hierin te leren en te ontwikkelen. De vader werkt niet mee aan verzoeken van de GI tot een gesprek, waardoor er helemaal geen contact meer is tussen [minderjarige] en de vader. Dit maakt dat de ouders niet meer in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen.
De raad is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat de GI de voogdij over [minderjarige] krijgt. De complexiteit van de problematiek van [minderjarige] is dusdanig dat alleen van een professional kan worden gevraagd de voogdij over [minderjarige] uit te voeren. De raad is van mening dat de vriend van de moeder, hoewel het zijn grote betrokkenheid toont en siert, niet met de voogdij over [minderjarige] belast moet worden. Dit zou kunnen zorgen van verstrikte loyaliteit van de moeder naar haar partner en vanuit [minderjarige] naar de vader. Verder is het ook onbekend hoe duurzaam de relatie is en wat het effect van de voogdij is op de relatie. [minderjarige] heeft op het gebied van besluitvorming voor nu en in de toekomst vooral behoefte aan grenzen, veiligheid en duidelijkheid.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling brengt de raad naar voren dat de grootste zorg is gelegen in de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling. Dit zorgt voor veel stress bij [minderjarige] . Door de GI als voogd van [minderjarige] te benoemen, wordt deze stress weggenomen en is het perspectief van [minderjarige] duidelijk.

4.De standpunten van de belanghebbenden

4.1.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de raad – onder verwijzing naar jurisprudentie – en concludeert tot afwijzing daarvan. Zij stelt dat zij altijd meewerkt aan hulpverlening en ook nu nog een dag per week opvoedondersteuning krijgt van Care4Kidz. De moeder ziet ook in dat [minderjarige] niet meer volledig bij haar kan wonen. Het is zowel voor de moeder als voor [minderjarige] niet goed als [minderjarige] weer volledig thuis komt wonen. Zij ziet [minderjarige] groeien bij Talent en het gaat nu goed op school. Dit maakt de moeder trots. De moeder zou graag willen dat [minderjarige] bij Talent blijft tot aan volwassenheid en start met kamertraining. Op de momenten dat [minderjarige] wel bij de moeder verblijft, namelijk op woensdagmiddag en van vrijdag na school tot zondag 20.00 uur, hebben zij het leuk samen. In de vakanties blijft [minderjarige] zelfs een dag extra. Dit maakt dat de moeder van mening is dat zij wel in staat is om (enige) verantwoordelijkheid in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Dat [minderjarige] stress ervaart van de zittingen omtrent de verlengingsverzoeken van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, mag niet doorslaggevend om het gezag te beëindigen. De moeder wil haar rol als ouder blijven uitoefenen. Daar hoort het gezag bij. Ook maakt de moeder zich zorgen over de mogelijke gevolgen voor [minderjarige] in het geval dat [minderjarige] acuut medische zorg nodig heeft op de momenten dat hij bij de moeder verblijft.
4.2.
De vader heeft via zijn advocaat verweer gevoerd. Primair stelt de vader zich op het standpunt dat ook het gezag aan zijn zijde ongewijzigd dient te blijven. De vader wil een rol spelen in het leven van [minderjarige] , niet alleen door het hebben van contact maar ook door het nemen van beslissingen. De vader heeft altijd toestemming gegeven voor zaken. Het subsidiaire standpunt is dat de vader zich zal refereren aan het oordeel van de rechtbank. Als het in het belang van [minderjarige] is dat het gezag van de vader wordt beëindigd, dan zal de vader zich bij dit besluit neerleggen.
4.3.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat haar visie is dat de moeder haar gezag over [minderjarige] dient te behouden. De moeder staat goed in contact en stemt dingen af met de GI. Ook staat er op korte termijn een gesprek gepland waarbij de GI samen met de moeder het perspectief duidelijk zal maken aan [minderjarige] . De GI ziet dat de moeder [minderjarige] niet tegenhoudt in zijn ontwikkeling bij Talent en goed haar gezag kan uitoefenen op de momenten dat [minderjarige] bij haar thuis is. Wat betreft het gezag van de vader over [minderjarige] deelt de GI het standpunt van de raad. De GI komt bijna niet in contact met de vader. Er zijn ook slechts een of twee bezoekmomenten afgelopen jaar geweest van de vader met [minderjarige] die zijn doorgegaan. Daar werd gezien dat de vader en [minderjarige] een leuk contact hebben, maar toch zegt de vader daarna weer bezoekmomenten af. Dat brengt verdriet en teleurstelling bij [minderjarige] . Op het moment dat het gezag van de vader zou worden beëindigd, ziet de GI mogelijkheden om hulpverlening af te schalen naar het vrijwillig kader. De moeder krijgt begeleiding, het perspectief van [minderjarige] is duidelijk en alles loopt goed. Dat zorgt er ook voor dat geen verlengingsverzoeken voor de ondertoezichtstelling meer nodig zijn waardoor de stress bij [minderjarige] afneemt.

5.De mening van [minderjarige]

5.1.
vertelt dat het goed met hem gaat op school. Hij zit nu in zijn examenjaar en wil daarna verder studeren in de ICT-richting. Over de situatie met de ouders vertelt [minderjarige] dat hij elk weekend bij de moeder verblijft. Zij doen dan leuke dingen samen. [minderjarige] zou wel meer bij de moeder willen verblijven. De moeder is erg belangrijk voor [minderjarige] . Hij vindt ook dat de moeder het gezag over hem moet behouden. De moeder maakt goede beslissingen voor [minderjarige] . Ook vindt hij het belangrijk dat de moeder geen kindergeld meer krijgt als haar gezag wordt beëindigd. Dan kan de moeder geen kleren of andere spullen meer voor [minderjarige] kopen. [minderjarige] vindt niet dat de vader het gezag moet behouden. Hij ziet de vader niet vaak. De vader is volgens [minderjarige] vaak ziek. Hij heeft dan last van migraine.

6.De beoordeling

6.1.
Een gezagsbeëindiging is de meest vergaande maatregel van kinderbescherming. Uit artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), gelezen in samenhang met artikel
8 EVRM, volgt kort gezegd dat de rechtbank het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
  • de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd;
  • de ouder niet binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kan dragen;
  • gezagsbeëindiging in het belang van het kind noodzakelijk is;
  • de gezagsbeëindiging in het concrete geval in redelijke verhouding staat tot het na te streven doel (proportionaliteit);
  • het doel van de gezagsbeëindiging niet met een minder ingrijpend alternatief kan worden bereikt.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minderjarige [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, mede door zijn kindeigen problematiek. De ouders zijn niet in staat binnen een voor hem aanvaardbare termijn de volledige verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen en in zoverre wordt er voldaan aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW.
De rechtbank ziet vervolgens een verschil tussen de vader en de moeder. Ten aanzien van de vader blijkt uit de stukken en de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling dat handhaving van het gezag van de vader niet in het belang van [minderjarige] is. De vader wordt ernstig beperkt door zijn medische toestand. Het lukt hem daardoor zelfs niet om het contact met [minderjarige] te onderhouden. Tevens lukt het hem niet met de GI samen te werken en is hij ook niet in staat om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. Dat de vader wel steeds toestemming geeft doet daar niet aan af. Doordat de vader verder niet betrokken is in het leven van [minderjarige] , weet hij niet wat er speelt en welke beslissingen in het belang van [minderjarige] genomen moeten worden. In dat geval staat de gezagsbeëindiging van de vader ook in redelijke verhouding en is er geen minder ingrijpende maatregel mogelijk om te zorgen dat [minderjarige] zo onbelast mogelijk opgroeit en beslissingen in zijn belang genomen kunnen worden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de vader toewijzen.
6.3.
Wat betreft de situatie van de moeder oordeelt de rechtbank anders. De rechtbank is van oordeel handhaving van het gezag van de moeder – in tegenstelling tot de vader – wel in het belang van [minderjarige] is nu de moeder, met hulpverlening en dus niet geheel alleen, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan dragen. Vast is komen te staan dat [minderjarige] elke woensdag na school en elk weekend van vrijdag na school tot zondag 20.00 uur bij de moeder verblijft en in de vakanties zelfs een dag extra. Deze contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] verlopen goed. Ook de visie van de GI over het gezag van de moeder is duidelijk. Er worden door de GI geen zorgen gezien over de continuering van de plek van [minderjarige] bij Talent en de moeder werkt mee aan betrokken hulpverlening. Waar de moeder in het verleden nog wel de hoop had dat [minderjarige] weer volledig bij haar kon blijven wonen, heeft zij nu geaccepteerd dat dit niet meer mogelijk is. De moeder ziet in dat het niet meer lukt om [minderjarige] volledig thuis te laten wonen en gunt het [minderjarige] dat hij vanuit zijn plek bij Talent kan toewerken naar kamertraining. De rechtbank is het met de raad en de GI eens dat [minderjarige] er belang bij heeft om duidelijkheid te hebben over de plek waar hij verder zal opgroeien. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI verklaard dat op korte termijn een perspectiefgesprek met [minderjarige] en de moeder staat gepland. Dit betekent niet dat het perspectief van [minderjarige] voor hem nog niet duidelijk is. De GI vindt het belangrijk samen met de moeder het gesprek met [minderjarige] aan te gaan zodat wellicht in de toekomst kan worden afgeschaald naar het vrijwillig kader. Verder hebben zowel de moeder als [minderjarige] uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat het belangrijk voor hen is dat de moeder het gezag behoudt. Gebleken is dat de moeder altijd zeer betrokken is en is geweest bij beslissingen over [minderjarige] en sluit zij altijd aan bij de frequente RTO’s. Het contact en de samenwerking van de moeder met de hulpverlening, de GI en Talent verlopen goed. Ook is niet gebleken dat de moeder beslissingen frustreerde. Gelet op deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank een gezagsbeëindiging niet proportioneel en is een minder ingrijpende maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, indien de moeder en [minderjarige] niet zouden meewerken met hulpverlening en de plaatsing bij Talent, toereikend. De rechtbank zal het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] om die redenen afwijzen.
6.4.
Omdat het gezag van de moeder in stand blijft, hoeft de rechtbank niet op grond van artikel 1:275 eerste lid BW de GI tot voogd over [minderjarige] te benoemen.
6.5.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Omdat het gezag van de vader wordt beëindigd, is het in het belang van [minderjarige] dat de moeder in staat moet zijn beslissingen te nemen over [minderjarige] , zonder de vader om toestemming te moeten vragen. Het is namelijk niet in het belang van [minderjarige] als de moeder daarbij zou worden gehinderd door de schorsende werking van een hoger beroep.
6.6.
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder sub a, van het Besluit gezagsregisters de griffier vragen om in het gezagsregister aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
beëindigt het gezag van [de vader] , geboren op [geboortedatum 2] 1983 in [geboorteplaats] , over de minderjarige: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats] ;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
vraagt de griffier om van deze beslissing een aantekening te maken in het gezagsregister;
7.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.M. van Uum, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. D.C.L.L. Bosch, griffier op
21 augustus 2025.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.