ECLI:NL:RBLIM:2025:8517

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/03/340660 / HA ZA 25-147
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over onbevoegdheid in civiele zaak tussen installatiebedrijf en vastgoedbedrijven

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, heeft de eiseres, INSTALLATIEBEDRIJF EMBRECHTS B.V., een vordering ingesteld tegen de gedaagden MEYME PROPERTIES B.V. en HSC B.V. De eiseres stelt dat zij een overeenkomst van aanneming van werk heeft gesloten met HSC voor werkzaamheden aan appartementen. HSC heeft de facturen aan MEYME laten richten, maar MEYME heeft een bedrag van € 284.347,16 onbetaald gelaten. Embrechts vordert betaling van dit bedrag, vermeerderd met rente en kosten.

In het incident hebben de gedaagden, MEYME en HSC, aangevoerd dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren op basis van een arbitraal beding in de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven (ALIB 2007). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ALIB 2007 van toepassing is, maar dat er een expliciete afwijking is van het arbitragebeding, waardoor de rechtbank bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank heeft de vordering tot onbevoegdheid afgewezen en de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van het incident.

De rechtbank heeft in haar beslissing de proceskosten aan de zijde van de eiseres begroot op € 614,00 en de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagden, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/340660 / HA ZA 25-147
Vonnis in incident van 25 juni 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INSTALLATIEBEDRIJF EMBRECHTS B.V.,
gevestigd te Landgraaf,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. L. Isenborghs,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEYME PROPERTIES B.V.,
gevestigd te Maastricht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HSC B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. M. van Sintmaartensdijk.
Partijen zullen hierna Embrechts, Meyme en HSC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 11,
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring met 1 productie,
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

in de hoofdzaak

2.1.
Embrechts stelt zich op het standpunt dat zij een overeenkomst van aanneming van werk ex artikel 7:750 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft gesloten met HSC ten behoeve van diverse werkzaamheden aan de appartementen gelegen aan de [adres] in [plaats] . HSC heeft Embrechts verzocht de facturen aan Meyme te richten. Meyme heeft een bedrag van € 284.347,16 onbetaald gelaten. Om die reden vordert Embrechts (samengevat weergegeven) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, HSC en Meyme, hoofdelijk, dat als de een heeft betaald de ander daarvan is bevrijd, althans ieder afzonderlijk, veroordeelt tot betaling aan Embrechts van
€ 284.347,16, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim,
€ 3.196,74 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim,
de proceskosten, de nakosten en de beslagkosten.
in het incident
2.2.
Meyme en HCS stellen zich op het standpunt dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen van Embrechts kennis te nemen omdat in de offerte van 4 oktober 2022 (productie 3 bij dagvaarding) wordt verwezen naar de van toepassing zijnde Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven (ALIB 2007) waarin in artikel 18 lid 2 aan arbitrageregeling is opgenomen. Embrechts had derhalve het geschil moeten voorleggen aan de Raad van Arbitrage voor Metaalnijverheid en Handel. Meyme en HSC vorderen daarom dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart.
2.3.
Meyme en HSC voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Uit artikel 1022 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat indien een geschil bij een Nederlandse rechter aanhangig wordt gemaakt en de gedaagde een beroep op een arbitraal beding doet dat voorziet in arbitrage, de rechter zich onbevoegd dient te verklaren, tenzij het arbitraal beding niet geldig tussen partijen is overeengekomen.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de ALIB 2007 van toepassing zijn op de overeenkomst. Uit het derde lid van artikel 18 ALIB 2007 volgt evenwel dat – zoals Embrechts terecht naar voren heeft gebracht –in afwijking van het tweede lid van dat artikel (waar Meyme en HSC zich op beroepen), de technisch aannemer bevoegd is het geschil te laten beslechten door de krachtens de wet bevoegde (gewone) rechter van het arrondissement van de plaats van vestiging van de technisch aannemer. Naar het oordeel van de rechtbank is met die bepaling uitdrukkelijk afgeweken van het arbitragebeding in artikel 18 lid 2 ALIB 2007. Nu onderhavig geschil aanhangig is gemaakt door Embrechts, de technisch aannemer, acht de rechtbank zich bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
3.3.
Meyme en HSC zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit incident. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van Embrechts op € 614,00 aan salaris advocaat (1 punt van liquidatietarief II).

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt Meyme en HSC in de kosten van het incident, aan de zijde van Embrechts tot op heden begroot op € 614,00,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 6 augustus 2025voor conclusie van antwoord aan de zijde van Meyme en HSC,
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
25 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.type: RJ