ECLI:NL:RBLIM:2025:8919

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
C/03/344348
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige na beëindiging ondertoezichtstelling

Op 2 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorwaardelijke gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op dat moment was beëindigd. De zaak werd behandeld in het kader van het civiel recht, specifiek binnen het personen- en familierecht. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, en [minderjarige] woont bij de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI, die de ondertoezichtstelling uitvoerde, niet meer bevoegd was om een verzoek tot voorwaardelijke machtiging in te dienen, aangezien er geen lopende kinderbeschermingsmaatregel meer was. De kinderrechter heeft de formele vereisten voor het verlenen van een voorwaardelijke machtiging als niet voldaan beschouwd, waardoor het verzoek werd afgewezen. De uitspraak is gedaan na een zitting met gesloten deuren, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 16 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/344348 / JE RK 25-1386
Datum uitspraak:
2 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd in Heerlen,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. M. van Riet, kantoorhoudend in Hoensbroek.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.E.A.H. Verstraelen, kantoorhoudend in Maastricht,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 5 augustus 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft tijdens de zitting mondeling uitspraak gedaan, waarbij aan de aanwezigen de beslissing en de belangrijkste gronden van de beslissing zijn medegedeeld. [1] Deze beschikking vormt de volledige schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak van de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 augustus 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 11 augustus 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 mei 2025 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 11 augustus 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een voorwaardelijke machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
[minderjarige] , de moeder en de vader hebben de Turkse nationaliteit. Deze zaak heeft daarmee een internationaal karakter, welk vraagt om een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De kinderrechter is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland ligt. Gelet op dit laatste feit is Nederlands recht op de verzoeken van toepassing.
De beslissing
4.2.
De kinderrechter is van oordeel dat niet is voldaan aan de (formele) vereisten voor het verlenen van een voorwaardelijke machtiging. De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
De formele vereisten
4.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.4, eerste lid, van de Jeugdwet (Jw) kan de kinderrechter op verzoek een voorwaardelijke machtiging verlenen om een jeugdige, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.1.2 derde lid, van de Jw in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2, derde lid, van de Jw slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder (b), de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
4.4.
Artikel 6.1.8, eerste lid, Jw bepaalt dat een verzoek gericht op het verkrijgen van een voorwaardelijke machtiging wordt ingediend door het college waar de jeugdige zijn woonplaats heeft. In het tweede lid is bepaald dat, in afwijking hiervan, een dergelijk verzoek kan worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming of de officier van justitie, indien sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel of een verzoek hiertoe. Indien een GI de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert, kan ook deze instelling het verzoek doen.
4.5.
Artikel 1.1. Jw bepaalt dat onder een kinderbeschermingsmaatregel wordt verstaan:
‘‘voogdij en voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 257, eerste lid, vanBoek 1 van het Burgerlijk Wetboek’’.
4.6.
De kinderrechter stelt vast dat artikel 6.1.8, tweede lid, van de Jw bepaalt dat de GI een verzoek tot voorwaardelijke machtiging kan indienen, indien zij belast is met de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel. Ten tijde van het verzoek stond [minderjarige] onder toezicht, tot 11 augustus 2025. De GI heeft ter zitting verklaard dat een ondertoezichtstelling niet meer nodig is. Nu in deze zaak geen sprake (meer) is van een lopende kinderbeschermingsmaatregel die door de GI wordt uitgevoerd, wordt niet meer voldaan aan het bepaalde in artikel 6.1.2, derde lid, onder a, van de Jw, immers [minderjarige] is niet meer onder toezicht gesteld. Nu aan dit formele vereiste niet is voldaan, dient het verzoek te worden afgewezen. Dat betekent dat de kinderrechter aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek niet toekomt.
4.7.
De kinderrechter wil nog verwijzen naar het bepaalde in de artikelen
6.1.8, derde lid juncto 6.1.2, derde lid, onder c, van de Jw, op grond waarvan de GI, die ook de jeugdreclassering uitvoert, sinds 1 januari 2023,
uit dien hoofdeeen verzoek om een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp kan indienen bij de kinderrechter.
De instemming van de ouders moet uit het verzoekschrift blijken. Als de GI die de jeugdreclassering uitvoert, in die hoedanigheidhet verzoek doet, dient het bepaalde in artikel 2.4.9 van Procesreglement in acht genomen te worden. Dat betekent – onder meer – dat de rechterlijke beslissing op grond waarvan het jeugdreclasseringstoezicht wordt uitgevoerd, dient te worden bijgevoegd bij het verzoek. Er zal immers moeten blijken dat het om een uitvoerbare beslissing gaat, bijvoorbeeld een vonnis waarin is bepaald dat het toezicht en de begeleiding door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar is, en waarin de duur van de opgelegde jeugdreclasseringsmaatregel blijkt, zodat kan worden vastgesteld of de jeugdreclassering nog bemoeienis heeft en hoe lang nog. Daarnaast zal uit het verzoek moeten blijken dat aan de inhoudelijke criteria wordt voldaan, waaronder dat de jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
wijst af het verzoek van de GI om een voorwaardelijke machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025 door
mr. C.M.W. Nobis, kinderrechter, in aanwezigheid van C.M. Keller als griffier, en op schrift gesteld op 16 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 29a lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)