ECLI:NL:RBLIM:2025:9053

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
ROE 24/3649
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek wegens geluidsoverlast en vergunningvoorschriften

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert. Eiser klaagt over geluidsoverlast van het naastgelegen pand, dat volgens hem in strijd is met de geluidwerende voorschriften uit de bouwvergunning van 1992. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft onderzocht of deze voorschriften zijn nageleefd en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de controles door het college adequaat zijn uitgevoerd met betrekking tot de maximale bezetting van kamers, en dat er geen overtredingen zijn vastgesteld op dat punt. Eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat de geluidsoverlast structureel is en dat de maximale bezetting wordt overschreden. De rechtbank draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, het college

(gemachtigden: mr. S. Chalh en [gemachtigde] )

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college om het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen overlast van het naastgelegen pand aan de [adres 1] af te wijzen. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Onder meer aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het handhavingsverzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd en onderzocht of het vergunningvoorschrift uit de bouwvergunning van 1992, dat ziet op de geluidwerende scheidingswand, is nageleefd en of daarmee sprake is van een overtreding. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het primaire besluit van 13 september 2023 heeft het college het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen diverse overtredingen met betrekking tot de woning aan de [adres 1] in [plaats] deels afgewezen.
2.1.
Met het bestreden besluit van 24 juni 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser en het college hebben in beroep nadere stukken ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser is woonachtig aan de [adres 2] te [woonplaats] en geeft aan overlast van het naastgelegen pand aan de [adres 1] te ervaren. Het pand aan de [adres 1] dateert uit 1934 en is met een op 31 maart 1992 verleende vergunning uitgebreid verbouwd. De begane grond werd vanaf dan gebruikt als shoarmazaak, de eerste en tweede verdieping worden gebruikt voor kamerverhuur. In 2018 is het pand overgenomen door een nieuwe eigenaar en is er een vergunning aangevraagd voor het ombouwen van de begane grond tot twee zelfstandige appartementen en voor het legaliseren van een aanbouw met dakterras, dat aanvankelijk in strijd was met de vergunning uit 1992. De vergunning voor het ombouwen van de begane grond is op 26 juli 2023 verleend en is inmiddels onherroepelijk.
3.1.
Op 23 mei 2023 heeft eiser een handhavingsverzoek ingediend. Hij heeft daarbij verzocht om op te treden tegen geluidsoverlast, parkeeroverlast, vervuiling van de tuin, overbevolking, omgebouwde kamers die als appartementen worden verhuurd, illegale verhuur van bergingen en geluidsoverlast door akoestische verbindingen. Naar aanleiding van dit verzoek zijn verschillende controles uitgevoerd door het college. Voor zover het verzoek betrekking had op de verhuur van bergingen, is overtreding van het bestemmingsplan vastgesteld. Het handhavingsverzoek is in zoverre toegewezen en aan de eigenaar is een last onder dwangsom opgelegd. Voor het overige is het handhavingsverzoek van eiser afgewezen, omdat daarbij geen overtredingen zijn geconstateerd.
3.2.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerktreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk voor dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
4.1.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 23 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
Beoordeling
Geluidsoverlast door akoestische verbindingen
5.
Eiser voert aan dat hij geluidsoverlast ervaart van de bewoning in het aangrenzende pand. Dat komt volgens hem omdat hij erachter is gekomen dat de scheidingsmuur tegen zijn kelderbak is aangebouwd en met cement is volgestort. Dat betekent volgens eiser dat zijn pand met dat van de buren constructief is verbonden en zodoende geluidsoverlast tot gevolg heeft. Volgens eiser volgt uit voorschrift vier uit de vergunning uit 1992 echter dat de scheidingswand ter plaatse van de rechter belending moet voldoen aan de eisen van geluidwering uit de toen geldende bouwverordening. Daaraan is volgens eiser niet voldaan.
6.
De rechtbank is van oordeel dat het college niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat van een overtreding geen sprake is. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
7. De rechtbank vat, na eiser hierover op zitting te hebben bevraagd, de beroepsgrond van eiser als het gaat om de akoestische problematiek als volgt op. Eiser meent dat vergunningvoorschrift vier uit de bouwvergunning uit 1992 niet is nageleefd en dat het college dat voorschrift alsnog zou moeten handhaven door zijn buurman een last op te leggen. Eiser stelt dat de door hem gestelde en ervaren geluidsproblematiek bij hem aan het licht is gekomen als gevolg van de plannen van de nieuwe eigenaar om de begane grond van [adres 1] te verbouwen, maar de gestelde akoestische verbindingen met bijbehorende overlast zijn volgens eiser het gevolg van het niet naleven van vergunningvoorschrift vier uit de vergunning van 1992. Het is dan ook de vraag of het college handhavend kan optreden tegen overtreding van dat voorschrift. Volgens het college is dat niet het geval, omdat de bouwverordening waar in voorschrift vier naar wordt verwezen niet meer bestaat.
8. In tegenstelling tot wat het college aanneemt, is het naar het oordeel van de rechtbank in beginsel mogelijk om tot handhaving van een vergunningvoorschrift uit een oude bouwvergunning over te gaan, ook als dat vergunningvoorschrift verwijst naar eisen voor geluidwering in een niet meer geldende bouwverordening van de gemeente. Het college had niet reeds om die reden kunnen concluderen dat handhaving niet zou kunnen. De rechtbank constateert dat het college in het bestreden besluit en ook in het primaire besluit niet heeft onderzocht wat de eisen uit de bouwverordening zoals die gold ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning uit 1992 waren en vervolgens of de scheidingswand in het pand van de buurman van eiser voldoet aan die eisen. Dat had het college moeten doen omdat zij anders niet kan bepalen of er wel of geen sprake is van een overtreding van het voorschrift uit de vergunning. Nadat de eisen door het college in kaart zijn gebracht, zal het college moeten onderzoeken of de gestelde problemen met de kelderbak en de volgestorte scheidingsmuur daadwerkelijk aan de orde zijn en of wat eiser de scheidingsmuur noemt gelijk te stellen is met de scheidingswand zoals beschreven in voorschrift vier uit de bouwvergunning uit 1992. Daar is op dit moment geen duidelijkheid over. Het college had dan ook in het bestreden besluit niet kunnen concluderen dat geen sprake is van een overtreding en de daartegen gerichte beroepsgrond slaagt dan ook.
Kamerverhuur
9. Eiser voert verder aan dat de kamers op de eerste en tweede verdieping uitsluitend bestemd zijn voor kamerverhuur aan drie personen. Volgens eiser volgt dit uit de bij de vergunning uit 1992 behorende tekeningen en is dit bovendien door een medewerker van de gemeente aan hem toegezegd. Volgens eiser wordt die maximale bezetting inmiddels overschreden, naar zijn schatting verblijven op bepaalde momenten tot twintig personen in het pand. Het college heeft zich volgens eiser bij zijn standpunt dat de maximale bezetting niet wordt overschreden niet kunnen beroepen op de controles, omdat die controles op het aantal bewoners in het pand niet deugdelijk worden uitgevoerd. Volgens eiser wordt de eigenaar van het naastgelegen pand enkele weken voorafgaand aan de controles geïnformeerd. Daarnaast zouden er kort voor deze controles grote verhuizingen plaatsvinden, waarbij bewoners tijdelijk uit het pand vertrekken en enkele weken later weer terugkeren.
9.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat in het pand slechts drie personen mogen wonen. Om te beginnen is de rechtbank van oordeel dat in vergunning uit 1992 geen beperking is opgenomen voor het aantal toegestane bewoners. Het aantal toegestane bewoners moet daarom worden vastgesteld aan de hand van artikel 7.18, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012. In artikel 7.18, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat een woonfunctie niet door meer dan één persoon per 12 m² gebruiksoppervlakte mag worden bewoond. Het college heeft ter vaststelling van de maximale bezetting een berekening gemaakt, zoals opgenomen in het controlerapport van 3 juli 2023. Op basis van deze berekening, waarin de gebruiksoppervlakte van 137,9 m² is gedeeld door 12 m² per persoon, mogen maximaal elf personen in het pand verblijven. De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat die berekening onjuist is en eiser heeft dat ook niet weersproken.
9.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de maximale bezetting niet wordt overschreden zodat door het college niet handhavend kan worden opgetreden. Daartoe overweegt zij als volgt.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op een deugdelijke en representatieve wijze gecontroleerd of er sprake is van strijdigheden. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting niet heeft betwist dat het college meerdere malen controles heeft uitgevoerd en nog steeds uitvoert. Het college heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat deze controles herhaaldelijk hebben plaatsgevonden en dat hiervan rapportages zijn opgesteld. Tevens heeft de ter zitting aanwezige toezichthouder uiteengezet op welke wijze de controles worden uitgevoerd. Het enkele vermoeden van eiser dat de eigenaar vooraf zou zijn getipt, is niet met objectieve gegevens onderbouwd. Ook de door eiser overgelegde handtekeningenactie uit de buurt is daarvoor onvoldoende, omdat hieruit niet volgt dat daadwerkelijk bewoners tijdelijk uit het pand vertrekken en later terugkeren. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat de controles op onjuiste wijze zijn verricht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de controles onzorgvuldig zijn geweest en het college heeft deze dan ook aan de besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
9.4.
Uit de controlerapporten van 13 maart en 3 juli 2023 blijkt dat bij de uitgevoerde controles nooit meer dan zes personen in het pand aanwezig waren. Dit aantal blijft binnen de toegestane grens en is dus niet in strijd met de berekening. Daarnaast blijkt uit de Basisregistratie Personen (BRP) dat er acht personen op het adres staan ingeschreven, wat eveneens binnen het toegestane maximum valt. Eiser heeft geen objectieve bewijsstukken, zoals foto’s of andere gegevens, overgelegd waaruit volgt dat (structureel) meer personen in het pand verblijven of dat sprake is van overbewoning. Het enkele gegeven dat volgens eiser veel mensen het pand betreden of verlaten, levert daarvoor onvoldoende bewijs.
10. Voor zover eiser met zijn argument dat door een medewerker van de gemeente zou zijn toegezegd dat in het pand van zijn buurman slechts drie personen mogen wonen een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt.
10.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel er drie stappen doorlopen moeten worden. [1] De eerste stap is of een uitlating of gedraging gekwalificeerd kan worden als een toezegging. Er is sprake van een toezegging als aannemelijk wordt gemaakt dat er sprake is van een uitlating en/of gedraging van een ambtenaar die redelijkerwijs de indruk wekt van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid wel of niet zal worden uitgeoefend. De rechtbank stelt vast dat eiser geen stukken of andere objectieve gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat daadwerkelijk een dergelijke toezegging is gedaan. Voor zover eiser zich beroept op mondelinge uitlatingen van een medewerker van de gemeente, geldt dat deze, mede gelet op de betwisting door het college, onvoldoende zijn onderbouwd. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een toezegging. Reeds hierom faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel en behoeven de tweede en derde stap van de toetsing geen bespreking.
Arbeidsmigranten
11. Eiser voert ten slotte aan dat de kamers op de verdiepingen worden verhuurd aan internationale werknemers oftewel arbeidsmigranten. Volgens eiser is dit niet toegestaan en had het college daarbij moeten toetsen aan het geldende beleid voor de huisvesting van internationale werknemers.
11.1.
De rechtbank overweegt dat op het perceel waarop het pand is gelegen, op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Woongebieden 2019’, de bestemming ‘Centrum’ rust. Op grond van artikel 8.1.1, aanhef en onder e, van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Centrum’ aangewezen gronden bestemd voor wonen. In artikel 1.137 van het bestemmingsplan is een definitie van het begrip ‘wonen’ opgenomen. Daarin staat dat onder wonen wordt verstaan: “het wonen in een woning.”
11.2.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande volgt dat het begrip ‘wonen’ ruim is gedefinieerd. Uit deze definitie kan niet worden afgeleid dat het voor arbeidsmigranten niet is toegestaan hier te verblijven, ongeacht of sprake is van short stay- dan wel long stay-arbeidsmigranten. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het geen verschil maakt of de bewoners wel of geen arbeidsmigranten zijn. Er mag worden gewoond en arbeidsmigranten zijn van die woonmogelijkheid niet uitgezonderd. Evenmin is van belang of getoetst moet worden aan het beleid inzake de huisvesting van internationale werknemers, omdat het hen rechtstreeks op grond van de bestemming is toegestaan hier te wonen. Dat beleid ziet op de situatie dat het college voornemens is bewoning door arbeidsmigranten in afwijking van de geldende bestemming toe te staan. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd en onderzocht of sprake is van een overtreding van het vergunningvoorschrift vier uit de bouwvergunning van 1992.
13. Het beroep is daarom gegrond omdat het bestreden besluit op dat punt niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Ook draagt de rechtbank het college niet op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat nader onderzoek door het college nodig is.
14. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Chraiha, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 19 september 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 19 september 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.