In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, heeft de rechtbank Limburg op 24 september 2025 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het vervaardigen en opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en amfetamineolie, met een aanzienlijke hoeveelheid van respectievelijk 142,1 kilogram en 2,5 liter. Tijdens de zitting op 10 september 2025 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, maar zijn raadsman pleitte voor een partiële vrijspraak van het vervaardigen, omdat de verdachte zich in een verder stadium bevond dan het vervaardigen zelf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had vervaardigd, maar wel opzettelijk aanwezig had, en sprak hem vrij van het vervaardigen. De rechtbank achtte het medeplegen bewezen, omdat de verdachte had verklaard dat hij met een onbekende persoon samenwerkte bij het vervoer en de verwerking van de verdovende middelen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest, en besloot geen geldboete op te leggen, omdat er geen bewijs was van financieel gewin. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van de drugshandel voor de samenleving.