In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Wonen Zuid en een gedaagde partij met betrekking tot de huur van garageboxen en een woning. Wonen Zuid vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de garageboxen, omdat er drugsactiviteiten zouden hebben plaatsgevonden. De gedaagde had op 4 november 2022 en 3 februari 2023 huurovereenkomsten gesloten voor twee garageboxen en op 6 juli 2023 voor een woning. Na een doorzoeking op 14 november 2024 werden in de garageboxen aanzienlijke hoeveelheden drugs en gerelateerde materialen aangetroffen. Wonen Zuid stelde dat de gedaagde zich niet als goed huurder had gedragen en vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de garageboxen en de woning. De kantonrechter oordeelde dat de huur van de garageboxen niet als huur van woonruimte kon worden gekwalificeerd en dat de opzegging van de huurovereenkomst rechtsgeldig was. De gedaagde had geen verweer gevoerd tegen de beëindiging van de huurovereenkomst voor de garagebox. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming van de garagebox toe, maar wees de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst voor de woning af, omdat er onvoldoende bewijs was dat de gedaagde zich ook in de woning met drugsactiviteiten bezighield. Wonen Zuid werd veroordeeld in de proceskosten.