ECLI:NL:RBLIM:2025:9449

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/03/341212/ KG ZA 25-159
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de executie in kansspelzaak na belangenafweging en prejudiciële vragen

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de Rechtbank Limburg op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen BML Group Limited, een kansspelaanbieder uit Malta, en een gedaagde partij die deelgenomen heeft aan kansspelen via de websites van BML. De zaak betreft de schorsing van de executie van een eerder vonnis van 10 januari 2024, waarin de kansspelovereenkomst tussen BML en de gedaagde nietig werd verklaard. BML heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis en vordert in het kort geding dat de executie van het vonnis wordt geschorst totdat er een einduitspraak is in de verzetprocedure.

De voorzieningenrechter heeft de procedure en de feiten in detail bekeken, waaronder de eerdere communicatie tussen partijen en de omstandigheden rondom de kansspelovereenkomst. De rechter heeft vastgesteld dat BML tijdig in verzet is gekomen en dat er een restitutierisico bestaat voor BML indien de executie van het vonnis wordt voortgezet. De rechter heeft ook rekening gehouden met de prejudiciële vragen die aan de Hoge Raad zijn gesteld over de geldigheid van kansspelovereenkomsten en de mogelijkheid van schadevergoeding op basis van onverschuldigde betaling.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten om de executie van het vonnis te schorsen, onder de voorwaarde dat BML zekerheid stelt voor het in het vonnis toegewezen bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Dit bedrag is vastgesteld op € 192.000,00, dat op de derdengeldrekening van de advocaat van de gedaagde moet worden gestort. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. B.R.M. de Bruijn.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/341212 / KG ZA 25-159
Vonnis in kort geding van 30 september 2025 in de zaak van:
BML GROUP LIMITED,
te Ta’Xbiex, Malta,
eisende partij,
hierna te noemen: BML,
advocaat: mr. O.G. Trojan,
tegen:
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B.Z. Loonstein.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 4,
- de akte overlegging aanvullende producties 5 tot en met 8 van BML,
- het eenstemmig verzoek van partijen van 20 juni 2025 tot aanhouding van de procedure, dat door de voorzieningenrechter is verleend tot 7 juli 2025,
- het bericht van BML van 7 juli 2025 dat partijen geen schikking hebben bereikt,
- de brief van [gedaagde] van 28 augustus 2025,
- de akte overlegging aanvullende productie 9 van BML,
- de door [gedaagde] overgelegde producties 1 tot en met 11,
- de mondelinge behandeling van 2 september 2025,
- de spreekaantekeningen van BML,
- de pleitaantekeningen van [gedaagde] ,
- de aanhouding ten behoeve van het treffen van een schikking tot 16 september 2025,
- het bericht van [gedaagde] van 16 september 2025 dat partijen geen schikking hebben bereikt en [gedaagde] de voorzieningenrechter vraagt om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft deelgenomen aan kansspelen bij de online casino’s ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’, die worden geëxploiteerd via websites van BML.
2.2.
Bij tussen [gedaagde] en BML gewezen vonnis van deze rechtbank van 10 januari 2024 (hierna: het vonnis) is onder meer:
  • voor recht verklaard dat de kansspelovereenkomst, die is gesloten tussen [gedaagde] en BML, nietig is,
  • BML veroordeeld om de van [gedaagde] ontvangen bedragen, met aftrek van de aan [gedaagde] uitbetaalde bedragen, zijnde een bedrag van € 147.759,85, te betalen aan [gedaagde] , deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van storting door [gedaagde] .
In deze procedure is tegen BML verstek verleend. BML heeft derhalve geen verweer gevoerd tegen de vorderingen. Het vonnis is (zonder motivering) uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
[gedaagde] heeft voor een bedrag van € 163.107,48 [1] executoriaal derdenbeslag gelegd. BML heeft uiterlijk op 17 april 2025 kennis genomen van het vonnis, toen BML van de deurwaarder een op 11 april 2025 gedateerd exploot ontving waarmee dit executoriaal derdenbeslag aan BML werd overbetekend.
2.4.
BML is in verzet gekomen tegen het vonnis door op 12 juni 2025 een dagvaarding aan [gedaagde] te betekenen. In deze dagvaarding is [gedaagde] opgeroepen om in deze verzetprocedure (bij advocaat) te verschijnen op 10 december 2025.

3.Het geschil

3.1.
BML vordert, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat de executie van het vonnis van deze rechtbank van 10 januari 2024 (met zaak-/rolnummer C/03/324663 / HA ZA 23-506) met onmiddellijke ingang geschorst zal zijn totdat einduitspraak is gedaan in de door BML aanhangig te maken verzetprocedure onder de voorwaarde dat deze verzetprocedure tijdig wordt ingesteld, althans tot een door de voorzieningenrechter te bepalen moment;
althans
2. te bepalen dat de executie van genoemd vonnis met onmiddellijke ingang geschorst zal zijn totdat einduitspraak is gedaan in de door BML aanhangig te maken verzetprocedure onder de voorwaarde dat deze verzetprocedure tijdig wordt ingesteld, althans tot een door de voorzieningenrechter te bepalen moment, zodra BML zekerheid stelt in een door de voorzieningenrechter te bepalen vorm voor een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
althans
3. te bepalen dat het [gedaagde] slechts is toegestaan de executie van genoemd vonnis voort te zetten tegen het stellen van zekerheid in een door de voorzieningenrechter te bepalen vorm voor een bedrag van € 163.703,87, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
althans
4. die voorzieningen te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
5. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf zeven dagen nadat in deze procedure vonnis is gewezen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot:
  • (primair) niet-ontvankelijkheid van BML in de vorderingen,
  • (subsidiair) afwijzing van de vorderingen van BML,
  • (meer subsidiair) afwijzing van de vorderingen 1 en 2 en toewijzing van vordering 3, althans toewijzing van vordering 2 op een wijze die zekerheid geeft voor het volledige bedrag (hoofdsom, wettelijke rente, proceskosten),
en BML – kort gezegd – in alle gevallen te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
Als primair verweer heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat BML niet-ontvankelijk is in de verzetprocedure en daartoe het volgende aangevoerd.
Het vonnis is al een jaar geleden naar BML verstuurd door de deurwaarder. De verzettermijn bedraagt acht weken en die termijn is dus ruimschoots verstreken. Het vonnis is daarmee in kracht van gewijsde gegaan. In een kort geding over de tenuitvoerlegging van een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, geldt dat de schorsing alleen kan worden uitgesproken indien de (verdere) tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren. Van dat laatste is geen sprake en dat stelt, althans onderbouwt, BML niet. BML is daarom niet-ontvankelijk in de verzetprocedure en daarmee ook in dit kort geding.
4.3.
De voorzieningenrechter passeert dit verweer van [gedaagde] . Op basis van de door [gedaagde] verstrekte gegevens kan de voorzieningenrechter in dit kort geding niet aannemen dat BML het vonnis eerder heeft ontvangen dan op 17 april 2025, toen het executoriaal derdenbeslag aan BML werd overbetekend. [gedaagde] heeft slechts een screenshot van een factuuroverzicht (met factuurdatum 17 september 2024) van UPS overgelegd, maar hieruit kan niet worden afgeleid welk stuk is verzonden, wie de afzender is en wie – laat staan een medewerker van BML – het stuk wanneer in ontvangst heeft genomen. Rekenend vanaf 17 april 2025 met een wettelijke verzettermijn van acht weken (omdat BML een bekende woonplaats heeft in het buitenland) gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat BML met de betekening van de dagvaarding op 12 juni 2025 niet te laat is geweest met het entameren van de verzetprocedure. Niet-ontvankelijkheid kan daarom niet worden aangenomen, ook niet in dit kort geding.
4.4.
Voor het antwoord op de vraag of conform het door BML gevorderde tot een schorsing van de executie van het vonnis, al dan niet met zekerheidstelling, moet worden besloten, stelt de voorzieningenrechter de volgende maatstaf – toegespitst op het onderhavige geval – voorop. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden. Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft in beginsel buiten beschouwing.
4.5.
Bij de afweging van de wederzijdse belangen spreekt voor BML dat er bij [gedaagde] sprake is van een restitutierisico, indien tot daadwerkelijke uitbetaling aan [gedaagde] van het in het vonnis toegewezen bedrag wordt overgegaan.
[gedaagde] heeft in dit kader betoogd dat niet van een restitutierisico kan worden gesproken omdat ervan uit moet worden gegaan dat het – door [gedaagde] ingelegde en volgens hem door BML terug te betalen – geld niet van BML is, omdat met het vonnis de nietigheid van de kansspelovereenkomst is uitgesproken en de aan BML betaalde bedragen daarom nooit van haar zijn geworden. Deze stelling kan niet worden aanvaard. De door [gedaagde] ingelegde bedragen zijn weldegelijk in het vermogen van BML gevloeid en een eventuele vernietiging van de onderliggende kansspelovereenkomst maakt dat niet anders. Vernietiging van de overeenkomst zou betekenen dat [gedaagde] een vordering op grond van onverschuldigde betaling heeft op BML, maar op zichzelf nog geen vermogensverschuiving doet plaatsvinden. Betaling door BML van hetgeen waartoe zij middels het vonnis is veroordeeld, leidt daar wel toe. Mocht BML vervolgens alsnog in het gelijk worden gesteld, moet zij dat weer terugkrijgen. Het risico dat dit niet lukt, is wat in dit kader wordt bedoeld met het restitutierisico.
Dat de kans bestaat dat [gedaagde] geen verhaal biedt, is aannemelijk gemaakt door BML door te stellen dat – kort gezegd – uit openbare bronnen niet is gebleken dat [gedaagde] beschikt over een vermogensbestanddeel dat verhaal zou kunnen bieden of dat [gedaagde] betaalde arbeid verricht. In het kader van het onderzoek naar de financiële omstandigheden van [gedaagde] kan van BML – in de gegeven omstandigheden – ook niet meer worden verwacht, terwijl [gedaagde] ervoor heeft gekozen zich in het geheel niet uit te laten over zijn financiële positie.
4.6.
Het belang van [gedaagde] daarentegen bij de executie van het vonnis is daarin gelegen dat hij in principe moet kunnen beschikken over het geldbedrag dat BML volgens het vonnis aan hem moet betalen. [gedaagde] heeft aannemelijk gemaakt dat er meerdere schuldeisers zijn die succesvol hun verliezen terugvorderen van kansspelaanbieders die volgens deze schuldeisers illegaal online kansspelen aanbieden aan Nederlandse consumenten, omdat deze kansspelovereenkomsten nietig zijn wegens strijd met de wet (conform artikel 3:40 lid 2 BW) en de inzetten derhalve onverschuldigd zijn betaald (conform artikel 6:203 BW). Dat er (meer) kapers op de kust zijn, betekent volgens [gedaagde] dat de kans, dat hij ingeval van schorsing van de executie het volledige toegewezen bedrag terugkrijgt, afneemt. Daar komt bij dat in Malta wetgeving is aangenomen (de zogenaamde Bill 55), die de executie van vonnissen in Malta zelf bemoeilijkt, aldus [gedaagde] .
4.7.
Zoals de voorzieningenrechter hiervoor heeft aangenomen, is BML tijdig in verzet gekomen tegen het vonnis. Door het instellen van verzet wordt de instantie heropend en op tegenspraak in dezelfde instantie voortgezet (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:460). Het debat ligt dus weer open, terwijl de uitkomst van de verzetprocedure onzeker is. Dat komt ook doordat in vergelijkbare kansspelzaken aan de Hoge Raad prejudiciële vragen zijn gesteld, die nog niet zijn beantwoord. De strekking van die vragen is onder meer (vereenvoudigd weergegeven) of overeenkomsten tussen Nederlandse spelers en buitenlandse aanbieders zonder vergunning (in strijd met de Wet op de kansspelen) nietig zijn en, zo ja, of een vordering tot vergoeding van geleden verlies op grond van onverschuldigde betaling toewijsbaar is. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit (ook) de centraal te beantwoorden vragen betreffen in de verzetprocedure, waarvan dus nog niet duidelijk is hoe de Hoge Raad daarover gaat oordelen. Hoewel hoofdregel is dat in beginsel geen rekening wordt gehouden met de kansen in hoger beroep (in dit geval: de verzetprocedure), speelt deze discussie naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de te maken belangenafweging wel een rol. Het zou immers onwenselijk zijn indien het vonnis nu zou worden uitgevoerd op grond van de vaststellingen en oordelen in het vonnis, terwijl dat mogelijk strijdig zou zijn met de antwoorden die de Hoge Raad gaat geven. Het is in ieder geval niet ondenkbaar dat de rechter in de verzetprocedure zal besluiten om deze procedure aan te houden totdat de prejudiciële vragen zijn beantwoord.
4.8.
Bij voormelde stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat een pas op de plaats moet worden gemaakt doordat de schorsing van de executie van het vonnis wordt bevolen, onder de voorwaarde dat BML tegelijkertijd wordt bevolen om zekerheid te stellen voor het in het vonnis toegewezen bedrag, vermeerderd met rente en kosten, door betaling daarvan op de derdengeldrekening van de advocaat van [gedaagde] . Dat laatste is conform het voorstel van [gedaagde] , zoals ook gedaan in zijn brief van 28 augustus 2025. Op de derdengeldrekening kan het geld veilig geparkeerd staan in afwachting van de uitkomst van de verzetprocedure en vervolgens kan een uitkering plaatsvinden aan degene die op grond van de uitspraak in de verzetprocedure gelijk krijgt. De voorzieningenrechter zal voor wat betreft het bedrag, waarvoor BML zekerheid dient te stellen, aansluiten bij de Beslagsyllabus, in die zin dat de hoofdsom forfaitair zal worden verhoogd met 30% (ter zake verschuldigde rente en kosten) en daarom zal worden bepaald op (€ 147.759,85 x 1,3 =) € 192.087,81, af te ronden tot € 192.000,00.
4.9.
Met inachtneming van het voorgaande zal de voorzieningenrechter in lijn met de (subsidiaire) vordering onder 2. beslissen als in het dictum is bepaald. Dit betekent dat de (primaire) vordering van BML onder 1. zal worden afgewezen en de voorzieningenrechter niet toekomt aan de vorderingen onder 3. en 4., die kennelijk als meer en uiterst subsidiaire vorderingen zijn ingesteld.
4.10.
Nu beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van deze rechtbank van 10 januari 2024 (met zaak-/rolnummer C/03/324663 / HA ZA 23-506) totdat einduitspraak is gedaan in de door BML aanhangig gemaakte verzetprocedure, onder de voorwaarde dat BML zekerheid stelt voor een bedrag van € 192.000,00 door betaling van dit bedrag op de derdengeldrekening van het advocatenkantoor Loonstein Advocaten BV, Noordhollandstraat 61 te (1083 AS) Amsterdam (KvK-nummer 33243249),
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.
JPW

Voetnoten

1.In de dagvaarding is het bedrag € 163.703,87 opgenomen, hetgeen waarschijnlijk een tikfout is, omdat in het betreffende exploot een (totaal)bedrag staat van € 163.107,48