ECLI:NL:RBLIM:2025:9509

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
ROE 25/2083
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bijstandsaanvraag wegens onduidelijke financiële situatie

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 1 oktober 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van cruciale informatie die nodig was om haar financiële situatie vast te stellen. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college terecht heeft afgewezen en of er sprake is van spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie, waardoor het college niet kon vaststellen of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Ondanks dat verzoekster heeft aangevoerd dat zij geen inkomsten heeft en bij haar dochter woont, heeft zij geen verifieerbare gegevens verstrekt over haar financiële situatie. Het college had verzoekster meerdere keren de kans gegeven om ontbrekende gegevens aan te leveren, maar deze zijn niet adequaat verstrekt.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het college voldoende gemotiveerd heeft dat de aanvraag terecht is afgewezen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/2083

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2025

in de zaak tussen

[naam] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, het college

(gemachtigde: mr. S. Garritsen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing door het college van de aanvraag van verzoekster om in aanmerking te komen voor bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij heeft daarom bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college en verzocht om een voorlopige voorziening, in afwachting van de beslissing op haar bezwaar. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de gronden van verzoekster of het college het bezwaar terecht heeft afgewezen.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 6 augustus 2025 heeft het college de aanvraag van verzoekster om in aanmerking te komen voor bijstandsuitkering op grond van de Pw afgewezen.
2.1.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2025. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.
Hoe is het bestreden besluit tot stand gekomen?
3. Bij het besluit van 6 augustus 2025 heeft het college de aanvraag van verzoekster om in aanmerking te komen voor bijstandsuitkering op grond van de Pw afgewezen, omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen wegens het ontbreken van gegevens. Het college heeft verzoekster meerdere malen de kans geboden om de ontbrekende gegevens aan te leveren. De verklaring die verzoekster heeft aangeleverd is niet verder onderbouwd en vindt het college niet aannemelijk. Over de contante stortingen en bijschrijvingen van derden heeft verzoekster geen verklaring of bewijsstukken aangeleverd.
3.1.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt en daarbij onder meer aangevoerd dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd omdat nergens uit blijkt om welke gegevens is verzocht en welke gegevens dan niet zouden zijn aangeleverd. Het college laat na om nader te concretiseren welke stortingen en bijschrijvingen hebben geleid tot het afwijzen van de aanvraag. Verzoekster voert aan dat zij alle gegevens heeft verstrekt die door het college zijn verzocht. Het is verzoekster niet duidelijk op grond van welke ontbrekende gegevens het college de aanvraag heeft afgewezen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er sprake van spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
4.1.
Verzoekster voert hierover aan dat zij geen inkomstenbron heeft, dat zij momenteel bij haar dochter woont, maar dat ze daar moet gaan meebetalen en anders op straat komt te staan. Gelet hierop neemt de voorzieningenrechter de vereiste spoedeisendheid aan en zal de zaak inhoudelijk beoordelen.
Kon het college de bijstandsaanvraag afwijzen?
5. De vraag die voorligt is of het college de bijstandsaanvraag van verzoekster kon afwijzen omdat de financiële situatie onduidelijk is en dus ook onduidelijk is of verzoekster in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het uitgangspunt is dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op bijstand bij verzoekster ligt als aanvrager.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat te beoordelen periode hier is de datum van melding (2 juli 2025) tot en met de datum van de inhoudelijke beoordeling (de datum van het bestreden besluit: 6 augustus 2025).
7. Bij de beoordeling of verzoekster in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert is het essentieel om inzicht te krijgen in haar financiële situatie. Daarvoor mag het college informatie opvragen over de periode vóór de aanvraagdatum, in beginsel over de drie maanden daarvoor. Het college heeft informatie opgevraagd vanaf een eerdere periode, hoofdzakelijk vanaf 1 januari 2025 (dat is zes maanden voor de aanvraag).
8. In dit geval zijn er naar het oordeel van de voorzieningenrechter omstandigheden om verder terug te kijken dan drie maanden [1] . Zo verklaart verzoekster al anderhalf jaar geen inkomen te hebben. Het gevolg daarvan was dat er een onduidelijke financiële situatie bestond over een langere periode vóór de aanvraag. Het college mocht dus ook over een langere periode informatie opvragen, in ieder geval vanaf zes maanden vóór de aanvraag (vanaf 1 januari 2025).
9. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat op verschillende onderwerpen onduidelijkheid en dus onvoldoende inzicht is blijven bestaan in de (financiële) situatie van verzoekster. Het gaat dan om onduidelijkheid over met name:
- bijschrijvingen van derden en contante stortingen op haar bankrekening;
- hoe verzoekster in ieder geval sinds 1 januari 2025 in haar levensonderhoud voorzag.
Dat standpunt is uitgebreid toegelicht en onderbouwd in het besluit, het verweerschrift en ter zitting. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college daarin voldoende gemotiveerd heeft dat de financiële situatie onduidelijk is en dat daarmee onvoldoende inzicht is verkregen in de financiële situatie, om vast te kunnen stellen dat verzoekster wel in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het is aan verzoekster om daarin inzicht te geven door controleerbare en verifieerbare gegevens te verstrekken. Dat heeft verzoekster onvoldoende gedaan en zij heeft daar geen goede reden voor gegeven. Verzoekster heeft geen toelichting gegeven op de bijschrijvingen van derden en contante stortingen op haar bankrekening. Het standpunt dat ze wél heeft aangetoond dat ze in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert en dat alle gegevens zijn ingeleverd is onvoldoende om het college niet te kunnen volgen in zijn standpunt. De algemene stelling dat ze rondkomt van geld van kennissen en vreemden op straat is niet concreet gemaakt, zodat het college zich terecht op het standpunt stelt verzoekster daarmee onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. Het college heeft verder toegelicht dat op de bankafschriften geen betalingen voor vaste lasten van de zorgverzekering te zien zijn en er nauwelijks betalingen voor eten en drinken te zien zijn. Ook volgt uit de rapportages en gespreksverslagen dat verzoekster niet consistent is in haar antwoorden op vragen van het college waar ze heeft verbleven, in haar auto of bij vrienden/familie, wat ze wel en niet moet betalen wanneer ze bij haar dochter verblijft en met wie ze nu wel contact heeft van haar familie/vrienden en met wie er geen contact meer is.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich op het standpunt kon stellen dat verzoekster onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe zij in de periode van 1 januari 2025 tot en met 6 augustus 2025 in haar levensonderhoud heeft voorzien, zodat het college niet kon vaststellen dat verzoekster in die periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

Conclusie en gevolgen

11. De conclusie is dat het college de aanvraag van verzoekster voor een bijstandsuitkering terecht heeft afgewezen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.K.M. Bohnen griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 1 oktober 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 augustus 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1528, r.o. 4.2 - 4.4).