ECLI:NL:RBLIM:2025:9510

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
ROE 25/2178
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die in bezwaar is gegaan tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo. De bijstandsuitkering was beëindigd op grond van de Participatiewet, omdat het verblijf van verzoekster in de gemeente Venlo niet kon worden vastgesteld. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, in afwachting van de beslissing op haar bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeert of op korte termijn zal komen te verkeren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster sinds 19 mei 2025 geen bijstandsuitkering meer heeft ontvangen, maar dat er geen bewijs is dat zij in financiële problemen verkeert. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is en dat het besluit van het college niet evident onrechtmatig is. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/2178

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2025

in de zaak tussen

[naam] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, het college

(gemachtigden: mr. N. Scholte en C.H.G.G. Houben).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de beëindiging van de bijstandsuitkering van verzoekster op grond van de Participatiewet (Pw). Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij heeft daarom bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college en verzocht om een voorlopige voorziening, in afwachting van de beslissing op haar bezwaar. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de gronden van verzoekster of het college het bezwaar terecht heeft afgewezen.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 12 augustus 2025 heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster op grond van de Pw beëindigd vanaf 22 april 2025.
2.1.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2025. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van het college
.
Hoe is het bestreden besluit tot stand gekomen?
3. Bij het besluit van 12 augustus 2025 heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster beëindigd. De reden daarvoor is dat het verblijf in de gemeente Venlo vanaf 22 april 2025 niet kan worden vastgesteld. Verzoekster is niet verschenen op diverse afspraken en heeft de door het college opgevraagde gegevens niet ingeleverd. Het college heeft een nieuwe berekening gemaakt voor de uitkering, omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen per 22 april 2025. Verzoekster moet een bedrag van € 383,45 netto van de uitkering terugbetalen, omdat ze van 22 april 2025 tot en met 30 april 2025 te veel uitkering heeft gekregen. [1]
3.1.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt en betwist dat haar verblijf niet in de gemeente Venlo zou kunnen worden vastgesteld, dat zij niet op afspraken is verschenen en geen gegevens heeft verstrekt. Zij heeft haar woonadres in Venlo en beschikt daar ook over woonruimte. Zij is derhalve wel degelijk woonachtig binnen de gemeente Venlo. Verzoekster is van mening dat de gemeente niet heeft voldaan aan haar onderzoeks-en motiveringsplicht. Er is geen deugdelijk bewijs geleverd dat verzoekster niet in Venlo verblijft. Het besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Van het structureel niet meewerken of het achterhouden van gegevens is geen sprake. Het enkel niet verschijnen op een afspraak is geen voldoende motivering om te stellen dat niet kan worden vastgesteld dat zij geen verblijf heeft in Venlo.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er sprake van spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak die gaat over de vraag of de bijstand mocht worden beëindigd, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat alsnog aan verzoekster worden betaald als verzoekster achteraf gelijk krijgt, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Dat is alleen anders als verzoekster door de intrekking van de bijstand in een acute financiële noodsituatie zit of op korte termijn dreigt te komen en er daarom een onomkeerbare situatie dreigt, zodat zij de behandeling van haarbezwaar niet kan afwachten.
4.1.
Verzoekster voert hierover aan dat zij geen enkele bron van inkomsten heeft. Verzoekster is van mening dat zij in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit ten onrechte is genomen, als gevolg waarvan zij de beslissing op haar bezwaar niet kan afwachten. Bovendien zal verzoekster financiële schade ondervinden door voornoemd besluit.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat met wat verzoekster heeft aangevoerd niet aannemelijk is geworden dat er op dit moment sprake is van een spoedeisend belang. Zij heeft niet aangetoond dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeert of op korte termijn komt te verkeren. Daarbij is van belang dat verzoekster sinds 19 mei 2025 geen bijstandsuitkering meer heeft ontvangen [2] en dat niet is gebleken van betalingsachterstanden. Volgens het college is de huur – ook gedurende het verblijf van verzoekster in America – doorbetaald en is ook de zorgpremie voldaan. Dit is namens verzoekster niet weersproken. Dat de huur voor de komende maand (oktober 2025) niet is betaald, is namens verzoekster ook niet gesteld. Daarnaast heeft het college erop gewezen dat uit de bankafschriften blijkt dat verzoekster op 1 september 2025 een saldo van € 1.062,65- op haar (ASN-)bank-rekening had. Alhoewel de voorzieningenrechter wel aanneemt dat de beëindiging van de bijstandsuitkering van invloed is op verzoeksters financiële situatie, heeft verzoekster geen stukken overgelegd die onderbouwen dat daardoor op korte termijn een acute en onomkeerbare (financiële) noodsituatie ontstaat en dat zij daarom de beslissing op bezwaar niet kan afwachten.
Evident onrechtmatig?
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Met andere woorden: als overduidelijk is dat het college het besluit om de bijstandsuitkering te beëindigen niet mocht nemen. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval. Ter zitting is namelijk gebleken dat partijen het erover eens zijn dat verzoekster langer dan 28 dagen in het buitenland is verbleven en dat zij daarom vanaf de 29ste dag tot 4 september 2025 (dag van terugkomst in Nederland) geen recht op bijstand had. Partijen verschillen erover van mening of het recht op bijstand herleeft wanneer de bijstandsgerechtigde terugkeert uit het buitenland. Zelfs als dat het geval zou zijn, dan is echter niet evident dat verzoekster nog recht had op bijstand (naar de norm van een alleenstaande) omdat er nog een aantal gegevens ontbreken, onduidelijk is hoe verzoekster in het levensonderhoud heeft voorzien sinds 22 april 2025 én omdat verzoekster heeft aangegeven dat haar ex-partner sinds augustus 2025 in haar woning woont en zij in september 2025 gezamenlijk een bijstandsaanvraag hebben gedaan. Dat verzoekster per 4 september 2025 recht heeft op bijstand (naar de norm voor een alleenstaande) is daarom op dit moment niet evident.
6. Dit oordeel geldt alleen voor deze voorlopige voorziening (voor de beoordeling of er nu wat moet gebeuren) en bindt de rechter die over het beroep gaat niet: die kan daar dus van afwijken.

Conclusie en gevolgen

7. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is en het besluit van 12 augustus 2025 ook niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.K.M. Bohnen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 1 oktober 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.In het besluit wordt ook vermeld dat verzoekster een openstaande schuld van € 15.497,65 heeft aan het college. Ter zitting is namens het college bevestigd dat dit een eerder ontstane schuld betreft en dat het dus geen (besluit)onderdeel is van het bestreden besluit van 12 augustus 2025.
2.De bijstand is geblokkeerd per 1 mei 2025. De betaling van 19 mei 2025 betrof de bijstand over de maand april 2025.