ECLI:NL:RBLIM:2025:9566

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
C/03/340743 / FA RK 25-789
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • W.Th.M. Raab
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap met behoud van geslachtsnaam

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan over de ontkenning van het vaderschap van een man ten aanzien van zijn meerderjarige zoon, hierna te noemen [belanghebbende]. De man, die in 1995 getrouwd was met de moeder van [belanghebbende], verzocht de rechtbank om zijn vaderschap te ontkennen, omdat hij vermoedelijk niet de biologische vader is. Dit vermoeden werd bevestigd door een DNA-test, uitgevoerd door het DNA Diagnostics Center, waaruit bleek dat de man niet de biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet heeft ingestemd met een daad die de verwekking van [belanghebbende] tot gevolg heeft gehad en dat er geen beletselen zijn voor de ontkenning van het vaderschap. De rechtbank heeft het verzoek van de man gegrond verklaard, maar heeft besloten dat het rechtsgevolg van de ontkenning van het vaderschap, namelijk de geslachtsnaamwijziging, niet van toepassing is. [belanghebbende] heeft de wens geuit om zijn huidige geslachtsnaam, [geslachtsnaam 1], te behouden, wat de rechtbank heeft gerespecteerd. De rechtbank oordeelde dat strikte toepassing van artikel 1:5 BW in dit geval in strijd zou zijn met het recht van [belanghebbende] op bescherming van zijn identiteit en privéleven, zoals beschermd door artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft bepaald dat [belanghebbende] de geslachtsnaam [geslachtsnaam 1] behoudt, en dat de griffier een afschrift van de beschikking zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Sittard-Geleen, na een termijn van drie maanden, tenzij er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 3 oktober 2025
Zaaknummer: C/03/340743 / FA RK 25-789
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[de man] ,
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. G.D. Jongen, kantoorhoudend in Heerlen.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[belanghebbende] ,
verder te noemen: [belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 8 april 2025;
- de brieven met bijlage van de man van 24 april 2025;
- de mondelinge behandeling van 11 september 2025, waar zijn verschenen:
- de man en mr. Jongen;
- [belanghebbende] .

2.De feiten

2.1.
[belanghebbende] is op [geboortedatum 1] 1995 in [geboorteplaats 1] uit het huwelijk van [de moeder] (verder te noemen: de moeder) en de man geboren. De geboorteakte van [belanghebbende] komt voor in het register van de burgerlijke stand van de gemeente Sittard-Geleen in het jaar 1995 onder aktenummer 1A0783.
2.2.
Het huwelijk tussen de moeder en de man is ontbonden op 17 juli 2009.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt de ontkenning van zijn vaderschap van [belanghebbende] gegrond te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de man in zijn verzoekschrift gesteld dat hij eind 2024 het gerucht hoorde dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van [belanghebbende] . Vervolgens hebben de man en [belanghebbende] een DNA-test door het DNA Diagnostics Center laten uitvoeren waaruit is gebleken dat de man niet de biologische vader van [belanghebbende] is. De man heeft [belanghebbende] laten weten dat hij deze procedure zou gaan starten en dat hij er geen bezwaar tegen heeft als [belanghebbende] de rechtbank zou vragen om de naam [geslachtsnaam 1] te mogen blijven dragen en hij zich daartegen niet zal verzetten. De man is zich ervan bewust dat [belanghebbende] na ontkenning van het vaderschap alleen in familierechtelijke betrekking tot zijn moeder komt te staan en in beginsel haar naam zal dragen.

4.De standpunten ter zitting

4.1.
De man heeft gesteld dat hij toen hij in 2007 of 2008 van de vrouw is gescheiden niet wist dat hij niet de biologische vader van [belanghebbende] is. In juni of juli 2024 vertelde de andere zoon daar iets over en kreeg de man een vermoeden. Hij heeft toen in september 2024 samen met [belanghebbende] en in elkaars bijzijn een DNA-test gedaan. Zij hebben beiden wangslijm afgegeven en in een envelop gedaan. De uitslag was zeer verdrietig en pijnlijk voor de man en [belanghebbende] . De man wil dat officieel vastgelegd wordt dat hij niet de biologische vader van [belanghebbende] is. Er is veel gebeurd, ook in de relatie tussen de man en [belanghebbende] . De man heeft gerespecteerd dat [belanghebbende] geen behoefte aan contact met hem heeft.
De man kan zich voorstellen dat het veel gedoe met zich brengt als de geslachtsnaam van [belanghebbende] wijzigt. De man heeft er geen bezwaar tegen als [belanghebbende] zijn geslachtsnaam behoudt. Er bestaat jurisprudentie over het behouden van de geslachtsnaam in soortgelijke gevallen. De keuze is aan [belanghebbende] .
4.2.
[belanghebbende] heeft aangegeven dat de man en de moeder toen hij ongeveer tien jaar oud was uit elkaar zijn gegaan. Sinds zijn veertiende levensjaar heeft hij geen contact meer met de man. [belanghebbende] heeft wel contact met de moeder. Zij weet van deze procedure maar zij bespreken dit soort dingen niet met elkaar. De moeder heeft wel eens benoemd dat zij vermoedde dat de man niet de biologische vader van [belanghebbende] is en [belanghebbende] heeft zich dit ook wel eens afgevraagd. [belanghebbende] heeft nooit officiële documenten gezien waarop staat dat de man niet zijn biologische vader is. De man en [belanghebbende] hebben in 2024 een DNA-test gedaan en daaruit is duidelijk geworden dat de man niet de biologische vader van [belanghebbende] is. Voor [belanghebbende] hoeft een ontkenning van het vaderschap niet. Los van het gedoe dat een geslachtsnaamwijziging met zich meebrengt, wil [belanghebbende] de geslachtsnaam [geslachtsnaam 1] behouden omdat zijn stiefbroer, die voor hem als een echte broer voelt, die geslachtsnaam ook draagt.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank overweegt dat het ontstaan van het vaderschap van een kind moet worden beoordeeld aan de hand van het recht dat gold ten tijde van het ontstaan van het vaderschap. [belanghebbende] is geboren vóór de op 1 april 1998 in werking getreden Wet van 24 december 1997, Stb 772, tot herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie (Stb. 1997, nr. 772). Voor een kind geboren uit huwelijk vóór die datum gold artikel 1:197 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat inhield dat het kind dat staande huwelijk is geboren, de echtgenoot tot vader heeft. De moeder en de man waren op het tijdstip van de geboorte van de vrouw met elkaar gehuwd, zodat de man als de juridische vader van [belanghebbende] heeft te gelden.
5.2.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 aanhef en onder a BW kan het door huwelijk ontstane vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is, worden ontkend door de vader zelf.
Het geding spitst zich daarmee toe op de beantwoording van de vraag of in rechte met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van [belanghebbende] . Van belang is dat het hier gaat om een zaak betreffende afstamming waarbij met het verzoek een rechtsgevolg wordt beoogd dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Ingevolge artikel 149 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de rechter in dat geval niet gebonden aan de hoofdregel dat hij feiten of omstandigheden die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist als vaststaand moet beschouwen, maar blijft de rechter bevoegd bewijs te verlangen ‘zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat’.
Uit het door de man in het geding gebrachte DNA Test Report van het DNA Diagnostics Center van 23 september 2024 blijkt dat de man uitgesloten is als de biologische vader van [belanghebbende] . Uit de toelichting in genoemd Report volgt dat het DNA-materiaal niet door een derde neutrale partij is afgenomen en dat het DNA Diagnostics Center de herkomst van het materiaal niet kan verifiëren. De namen van de betrokken partijen zijn verstrekt door de aanvrager van de test en kunnen niet geverifieerd worden. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat het DNA-materiaal niet door een onafhankelijke persoon is afgenomen, die zich bij de afname heeft vergewist van de identiteit van de betrokkenen. Desondanks acht de rechtbank het overgelegde DNA-rapport voldoende, om in combinatie met de verklaringen van de man en [belanghebbende] , in deze procedure met de daarvoor vereiste mate van zekerheid aan te kunnen nemen dat de man niet de biologische vader is van [belanghebbende] . De rechtbank overweegt dienaangaande dat de man en [belanghebbende] beiden hebben verklaard dat zij, nadat zij los van elkaar te horen kregen dat zij vermoedelijk niet aan elkaar verwant zouden zijn, samen een DNA-test hebben gedaan. Zij hebben in elkaars bijzijn hun wangslijm afgenomen en dat in een envelop naar het DNA Diagnostics Center verstuurd. De rechtbank heeft ter zitting de indruk gekregen dat het voor beiden een zeer pijnlijke en verdrietige situatie betreft. Gelet op het voorgaande en nu de rechtbank daartoe ook geen aanleiding ziet, gaat de rechtbank ervan uit dat geen van partijen er belang bij heeft te liegen over de herkomst van het DNA-materiaal en de wijze waarop het DNA-materiaal is afgenomen en aan het DNA Diagnostics Center is verstrekt. De rechtbank heeft dan ook geen behoefte aan een nieuw DNA-onderzoek. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met een voldoende mate van zekerheid vast staat dat de man niet de biologische vader is van [belanghebbende] .
5.3.
De man kan het door huwelijk ontstane vaderschap niet ontkennen, indien sprake is van de in het tweede en derde lid van artikel 1:200 BW genoemde beletselen. Aangezien de moeder en de man van 23 oktober 1992 tot 17 juli 2009 met elkaar gehuwd waren en [belanghebbende] op [geboortedatum 1] 1995 is geboren, doet het in artikel 1:200 lid 2 BW bedoelde beletsel voor ontkenning van het vaderschap zich niet voor. De man heeft onweersproken gesteld dat hij niet heeft ingestemd met een daad die de verwekking van [belanghebbende] tot gevolg kan hebben gehad. Het in artikel 1:200 lid 3 BW bedoelde beletsel voor ontkenning van het vaderschap doet zich derhalve evenmin voor.
5.4.
Tenslotte dient de vraag te beantwoorden of het verzoek tijdig is ingediend. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Op grond van het vijfde lid van artikel 1:200 BW kan het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning door de vader bij de rechtbank worden ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader van het kind is. Gelet op het moment waarop de man ermee bekend werd dat hij niet de biologische vader van [belanghebbende] is, namelijk toen hij genoemd DNA Test Report van 23 september 2024 ontving, is het verzoek tijdig ingediend.
5.5.
De rechtbank concludeert dat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan, zodat het verzoek van de man tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap voor toewijzing gereed ligt.
5.6.
Nadat een beschikking tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, wordt, zoals is bepaald in artikel 1:202 lid 1 BW, het door huwelijk ontstane vaderschap geacht nooit gevolg te hebben gehad. Dit heeft tot gevolg dat [belanghebbende] enkel in een familierechtelijke betrekking tot de moeder komt te staan. Dat zou dan ook betekenen dat hij van rechtswege, zoals is bepaald in artikel 1:5 lid 1 BW de geslachtsnaam van zijn moeder, ‘ [geslachtsnaam 2] ’, zou gaan dragen. [belanghebbende] heeft echter ter zitting de uitdrukkelijke wens geuit om de geslachtnaam van de man, ‘ [geslachtsnaam 1] ’, te blijven dragen en de man heeft in zijn verzoekschrift en ter zitting aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben als [belanghebbende] de geslachtsnaam van de man behoudt.
De rechtbank overweegt dat [belanghebbende] al sinds zijn geboorte, en dus al gedurende negenentwintig jaar, de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam 1] ’ draagt. Deze naam is een wezenlijk onderdeel van zijn identiteit en is voor hem belangrijk omdat zijn stiefbroer, met wie hij zich zeer verbonden voelt, ook die naam draagt. Daarnaast is het voor hem ook in praktische zin ingewikkeld als hij ineens een andere geslachtsnaam zou dragen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet of de wetgever deze situatie heeft voorzien. Weliswaar voorziet artikel 1:7 BW in de mogelijkheid van wijziging van de geslachtsnaam door middel van een Koninklijk Besluit, maar op voorhand is niet met zekerheid te zeggen of een verzoek daartoe zal worden toegewezen. Daarbij neemt de rechtbank eveneens in aanmerking de hoge kosten die met een dergelijk verzoek gepaard gaan. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een geslachtnaamwijziging strijdig is met de belangen van [belanghebbende] . Het naamrecht valt onder de bescherming van artikel 8 EVRM. Onder voormelde bijzondere omstandigheden is strikte toepassing van artikel 1:5 BW zozeer in strijd met het recht van [belanghebbende] op bescherming van zijn identiteit en eerbiediging van zijn privéleven, dat strikte toepassing van het rechtsgevolg van artikel 1:5 BW in dit specifieke geval achterwege moet blijven. Het is de rechtbank daarbij niet gebleken dat de openbare orde in het geding komt door aan artikel 1:5 BW het gebruikelijke rechtsgevolg te onthouden. Ook is niet gebleken van bezwaren tegen het behoud van de geslachtsnaam. Sterker nog de man heeft uitdrukkelijk aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben als [belanghebbende] zijn geslachtsnaam wil blijven dragen. Het voorgaande betekent dat de rechtbank zal bepalen dat [belanghebbende] de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam 1] ’ behoudt.
5.7.
De rechtbank zal bepalen dat de griffier op de voet van artikel 1:20e lid 1 BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Sittard-Geleen, dit met het oog op het bepaalde in artikel 1:20 lid 1 en onder a BW juncto artikel 1:20a lid 1 BW.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de man] , geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1960, van [belanghebbende] , geboren in [geboorteplaats 1] , op [geboortedatum 1] 1995;
6.2.
bepaalt dat het rechtsgevolg van de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap betreffende de geslachtsnaamwijziging wordt onthouden, in die zin dat [belanghebbende] de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam 1] ’ behoudt;
6.3.
bepaalt dat de griffier op de voet van artikel 1:20e lid 1 BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Sittard-Geleen, dit met het oog op het bepaalde in artikel 1:20 lid 1 en onder a BW juncto artikel 1:20a lid 1 BW.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.Th.M. Raab, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.M.L.C. Vos-Limpens, griffier, op
3 oktober 2025.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.