ECLI:NL:RBLIM:2025:9773

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
C/03/343480 KG ZA 25-263
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigheid inschrijving aanbestedingsprocedure door onvolledig ingevuld UEA

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Insta Zuid B.V. en Provincie Limburg c.s. Insta Zuid had zich ingeschreven voor een Europese aanbestedingsprocedure voor het onderhoud van openbare verlichting, maar werd uitgesloten vanwege een ongeldige inschrijving. De provincie stelde dat het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) niet volledig was ingevuld, wat leidde tot de uitsluiting van Insta Zuid. Insta Zuid voerde aan dat het UEA onduidelijk was en dat zij vragen had moeten kunnen stellen, maar de rechtbank oordeelde dat Insta Zuid tijdig een kort geding had aangespannen en dat het UEA duidelijk was. De rechtbank verwierp de stelling van Insta Zuid dat er sprake was van een kennelijke omissie of geringe fout die herstel vereiste. De voorzieningenrechter concludeerde dat de inschrijving van Insta Zuid op essentiële punten onvolledig was en dat de provincie de inschrijving terecht ongeldig had verklaard. De vorderingen van Insta Zuid werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/343480 / KG ZA 25-263
Vonnis in kort geding van 9 oktober 2025
in de zaak van
INSTA ZUID B.V.,
te Beek, kantoorhoudende te Stein,
eisende partij,
hierna te noemen: Insta Zuid,
advocaten: mrs. M. van Sintmaartensdijk en R. Sharaf,
tegen

1.DE PROVINCIE LIMBURG,

te Maastricht,
2.
GEMEENTE MEERSSEN,
te Meerssen,
3.
GEMEENTE SITTARD-GELEEN,
te Sittard,
gedaagde partijen,
hierna samen in meervoud te noemen: Provincie c.s.,
advocaten: mrs. M.A. Visser en S. Schut.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in kort geding van 14 juli 2025, met de producties 1 t/m 9,
- de akte overlegging producties van Insta Zuid, met de producties 10 t/m 12,
- de schriftelijke reactie van Provincie Limburg c.s.,
- de producties A t/m F van Provincie Limburg c.s.,
- de mondelinge behandeling van 25 september 2025,
- de mondelinge toelichting (hierna te noemen: spreekaantekeningen) van Insta Zuid,
- de pleitnota van Provincie Limburg c.s.

2.De feiten

2.1.
Provincie c.s. hebben op 11 april 2025 een Europees openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven, inzake de opdracht tot “Onderhoud Openbare Verlichting” [1] (hierna te noemen: de aanbestedingsprocedure). Doel van de aanbestedingsprocedure is om opdrachten tot onderhoud van straatverlichting van twee percelen (perceel 1 en 2) te gunnen aan inschrijvers die aan het gunningscriterium: economisch meest voordelige inschrijving [2] , voldoen.
2.2.
Provincie c.s. hebben de aanbestedingsprocedure inzake perceel 2 beschreven in twee aanbestedingsleidraden, een algemene Aanbestedingsleidraad (hierna te noemen: de algemene aanbestedingsleidraad) en een perceel 2 betreffende Aanbestedingsleidraad (hierna te noemen: de aanbestedingsleidraad perceel 2) [3] . De uiterste datum voor ontvangst van inschrijvingen op die aanbesteding is 3 juni 2025.
2.3.
In paragraaf 1.2.1. van de aanbestedingsleidraad perceel 2 is te lezen dat inschrijvers als onderdeel van hun inschrijving, een Uniform Europees Aanbestedingsdocument (hierna te noemen: UEA) moeten indienen. Het UEA, dat is vastgesteld middels EU-verordening 2016/7 en dient gehanteerd te worden bij aanbestedingen, is als Bijlage 3 bij de algemene aanbestedingsleidraad gepubliceerd en maakt deel uit van de aanbestedingsprocedure.
2.4.
Insta Zuid heeft voor de aanbesteding met betrekking tot onderhoud openbare verlichting perceel 2 een inschrijving ingediend [4] .
2.5.
Provincie Limburg c.s. hebben bij brief van 24 juni 2025 [5] Insta Zuid medegedeeld dat Insta Zuid wordt uitgesloten van deelname aan de “aanbesteding onderhoud openbare verlichting perceel 2”, vanwege een ongeldige inschrijving.

3.Het geschil

3.1.
Insta Zuid kan zich niet verenigen met die beslissing van Provincie c.s. van 24 juni 2025 en vordert
– samengevat – dat de voorzieningenrechter:
1. Provincie Limburg c.s. veroordeelt de voorgenomen gunning van perceel 2 van de Europese Openbare aanbesteding (Onderhoud Openbare Verlichting, kenmerk T146297) niet te gunnen aan alleen Spie Infratechniek B.V., [naam bv] en SWARCO Nederland B.V.;
2. Insta Zuid in staat stelt alsnog het UEA volledig in te vullen en aan de Provincie Limburg als penvoerder aan te bieden;
3. Provincie Limburg c.s. gebiedt de inschrijving van Insta Zuid alsnog te beoordelen en daarna, met inachtneming van de beoordeling van de inschrijving van Insta Zuid inclusief het volledig door haar ingevulde UEA, alsnog te beslissen om alsnog te gunnen;
4. Provincie c.s. veroordeelt in de proceskosten van dit geding, te vermeerderen met kosten en wettelijke rente.
3.2.
Provincie Limburg c.s. voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Insta Zuid, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Insta Zuid, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Insta Zuid in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid voorzieningenrechter
4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 2.127, lid 1 t/m 3, van de Aanbestedingswet 2012 (hierna: Aw) dient de aanbestedende dienst een opschortende termijn in acht te nemen voordat hij tot gunning overgaat. Die termijn bedraagt ten minste twintig kalenderdagen.
4.2.
Indien gedurende de voornoemde opschortende termijn een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt verzocht met betrekking tot de desbetreffende gunningsbeslissing, dient op grond van artikel 2.131 Aw de aanbestedende dienst de met die beslissing beoogde overeenkomst niet eerder te sluiten dan nadat de rechter dan wel het scheidsgerecht een beslissing heeft genomen over het verzoek tot voorlopige maatregelen en de opschortende termijn is verstreken.
4.3.
In paragraaf 1.3.11 onder 6 van de aanbestedingsleidraad perceel 2 is nader bepaald dat een inschrijver die een afwijzing dan wel uitsluiting van zijn inschrijving heeft ontvangen en die zich daarmee niet kan verenigen uiterlijk op de twintigste kalenderdag na verzenddatum van het voornemen tot gunning een kort geding aanhangig dient te maken bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht.
4.4.
Insta Zuid, die een uitsluiting van haar inschrijving vanwege ongeldigheid heeft ontvangen en daarmee niet akkoord ging, diende op uiterlijk 14 juli 2025 een kort geding aanhangig te maken. Niet ter discussie staat dat Insta Zuid dit kort geding op tijd, namelijk op 8 juli 2025, bij deze voorzieningenrechter aanhangig heeft gemaakt.
Is het UEA duidelijk?
4.5.
Niet ter discussie staat dat Insta Zuid het bij haar inschrijving ingediende UEA [6] niet volledig heeft ingevuld.
4.6.
Insta Zuid heeft van “Deel III: Uitsluitingsgronden” van het UEA, vanaf pagina zes, elf hoofdvragen niet met “Ja” of “Nee” heeft beantwoord [7] . Insta Zuid heeft in randnummer 24 van de dagvaarding gesteld dat het format van het UEA bij deze aanbestedingsprocedure onduidelijk is en dat zij daardoor die vragen niet heeft beantwoord. Insta Zuid stelt dat zij bij een aanbestedingsprocedure van de Provincie Limburg in 2020 het UEA [8] , waarvan het format toen wél duidelijk was, volledig ingevuld had ingediend.
4.7.
Insta Zuid heeft de stelling dat het UEA onduidelijk was en zij daardoor elf hoofdvragen niet heeft beantwoord niet meer aan de orde gesteld tijdens de mondelinge behandeling, maar er ook geen afstand van gedaan.
4.8.
Provincie c.s. hebben betwist dat het UEA onduidelijk is. Insta Zuid is de enige inschrijver die niet alle vragen heeft beantwoord. Provincie c.s. voeren verder aan dat Insta Zuid voorafgaand aan de inschrijving gedurende twee vragenrondes de mogelijkheid had om vragen te stellen over de aanbestedingsstukken en dat zij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Gelet hierop mochten Provincie c.s. ervan uitgaan dat de aanbestedingsstukken – waaronder (de wijze van invullen van) het UEA – duidelijk waren voor Insta Zuid. Provincie c.s. hebben in dit verband bij randnummer 14 van de schriftelijke reactie verwezen naar het Grossmann-arrest [9] waarin is bepaald dat een inschrijver geen beroep kan doen op gebreken of onduidelijkheden in aanbestedingsstukken, indien deze niet tijdig en uitdrukkelijk aan de orde zijn gesteld.
4.9.
De stelling dat het UEA onduidelijk is wordt, met inachtneming van het gemotiveerde verweer van Provincie c.s., verworpen. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat van het UEA [10] in deze aanbestedingsprocedure niet kan worden vastgesteld dat dit formulier objectief onduidelijk is. De vragen die Insta Zuid diende te beantwoorden en die niet door haar zijn beantwoord, zijn in het UEA [11] duidelijk geformuleerd in de Nederlandse taal. Insta Zuid hoefde die vragen alleen met ‘ja’ of ‘nee’ te beantwoorden, door het voor Insta Zuid geldende antwoord aan te vinken. Verder staat niet ter discussie dat Insta Zuid geen vragen over het UEA heeft gesteld aan Provincie c.s. In het licht van het Grossmann-arrest had zij dat wel moeten doen, indien het UEA voor haar onduidelijk was.
Overigens heeft de algemeen directeur van Insta Zuid op de mondelinge behandeling aangegeven dat per vergissing een onvolledig ingevulde UEA is ingediend en dat indien haar door Provincie c.s. de gelegenheid zou zijn geboden, zij alsnog (binnen enkele minuten) het volledig ingevulde formulier had kunnen indienen. In dit kort geding is dan ook, gelet op het vorenoverwogene, voldoende komen vast te staan dat het door Provincie c.s. in deze aanbestedingsprocedure gehanteerde UEA ook voor Insta Zuid duidelijk was.
4.10.
Insta Zuid heeft gesteld dat er geen duidelijke sanctie is gesteld op het niet voldoen aan de eis van het invullen van alle vragen [12] . Dat is echter onjuist. Provincie c.s. hebben bij schriftelijke reactie [13] en tijdens de mondelinge behandeling [14] erop gewezen dat in de paragrafen 1.3.4 en 1.3.5 van de algemene aanbestedingsleidraad duidelijk is te lezen dat het UEA volledig moet zijn ingevuld, dat het risico van ontbreken van antwoorden bij de inschrijver berust, en dat een inschrijving die niet voldoet aan de in de aanbestedingsstukken gestelde voorschriften, eisen en voorwaarden ongeldig is. De sanctie (ongeldigheid van de inschrijving) op het niet volledig invullen van het UEA was derhalve (ook voor Insta Zuid) duidelijk te lezen in de algemene aanbestedingsleidraad.
Is sprake van een geringe fout of kennelijke omissie die zich leent voor herstel?
4.11.
Vervolgens staat ter discussie of Provincie c.s., daargelaten het feit dat het UEA duidelijk is, na sluiting van de uiterste datum voor ontvangst van inschrijvingen, Insta Zuid toch nog de gelegenheid had moeten bieden om de niet ingevulde vragen in te vullen.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het navolgende.
4.12.
Gelet op het beginsel van gelijke behandeling en het daarmee samenhangende transparantiebeginsel moet de aanbestedende dienst bij de beoordeling van inschrijvingen uitgaan van de inschrijvingen zoals die bij het sluiten van de termijn zijn ontvangen.
Uit het SAG-arrest [15] vloeit echter voort dat bij een kennelijke omissie of geringe fout van de inschrijver, de aanbestedende dienst de ruimte heeft om een herstelmogelijkheid te bieden. Het Hof van Justitie heeft in het SAG-arrest overwogen dat artikel 2 van richtlijn 2004/18 er niet aan in de weg staat dat, in uitzonderlijke gevallen, de gegevens van de inschrijvingen gericht kunnen worden verbeterd of aangevuld, met name omdat deze klaarblijkelijk een eenvoudige precisering behoeven, of om kennelijke materiële fouten recht te zetten, mits deze wijziging er niet toe leidt dat in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt voorgesteld.
4.13.
Ook uit de algemene aanbestedingsleidraad zelf, namelijk paragraaf 1.3.5. van de algemene aanbestedingsleidraad, vloeit voort dat bij een kennelijke omissie of geringe fout de aanbestedende dienst de ruimte heeft om de inschrijver een herstelmogelijkheid te bieden.
4.14.
Niet in geschil is dat zich de situatie kan voordoen waarin de aanbestedende dienst niet alleen bevoegd is om een herstelmogelijkheid te bieden, maar daartoe ook gehouden is.
- geringe fout
4.15.
Insta Zuid stelt dat Provincie c.s. haar ten onrechte geen herstelmogelijkheid hebben geboden, aangezien de onbeantwoorde vragen niet de materiële inhoud van de inschrijving betreffen. Kennelijk bedoelt Insta Zuid met die stelling, zoals toegelicht op de mondelinge behandeling, te onderbouwen dat sprake is van een geringe fout die zich voor herstel leent.
4.16.
Die stelling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter evident onjuist. De door Insta Zuid onbeantwoord gelaten hoofdvragen betreffen immers uitsluitingsgronden. De strekking van die vragen (over bijvoorbeeld corruptie, strafbare feiten, witwassen, niet nakoming verplichtingen sociaal-recht, faillissement) is nu juist dat Provincie c.s., aan de hand van de antwoorden van een inschrijver op die vragen, moeten kunnen beoordelen of de inschrijver van gunning van de opdracht moet worden uitgesloten. Die vragen kunnen niet onbeantwoord worden gelaten en maken dat het niet invullen ervan niet kan worden gekwalificeerd als een geringe fout.
- kennelijke omissie
4.17.
Insta Zuid stelt dat sprake is van een kennelijke omissie als bedoeld in het SAG-arrest, omdat (ook voor Provincie c.s.) duidelijk is dat Insta Zuid al de hiervoor genoemde onbeantwoorde vragen met “Nee” zou hebben beantwoord.
4.18.
Provincie c.s. hebben die stelling gemotiveerd weersproken.
4.19.
Feit is dat Insta Zuid bij de voornoemde essentiële vragen niets heeft ingevuld, geen ‘ja’ of ‘nee’. Voorliggende vraag is vervolgens of het antwoord op die vragen, aan de hand van de inschrijving van Insta Zuid en de daarbij overgelegde documenten, objectief kon worden vastgesteld. Kan, als bepaald in het SAG-arrest, worden vastgesteld of die onbeantwoorde vragen klaarblijkelijk een eenvoudige precisering behoeven die er niet toe leidt dat in werkelijkheid een nieuwe inschrijving door Insta Zuid wordt voorgesteld?
4.20.
Bij die vaststelling of al dan niet sprake is van een kennelijke omissie is niet relevant wat Provincie c.s. door eigen onderzoek, buiten de inschrijving om, aan kennelijke antwoorden op die vragen hadden kunnen vaststellen. De voorzieningenrechter constateert dat Insta Zuid op de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat partijen reeds eerder hebben samengewerkt, maar oordeelt dat die omstandigheid niet relevant is voor de beoordeling in dit kort geding. De stelling van Insta Zuid, die erop neer komt dat Provincie c.s. informatie uit die eerdere relatie hadden moeten gebruiken, ontbeert immers een juridische grondslag en miskent dat Insta Zuid, als inschrijver, zelf het UEA moest invullen en zelf verantwoordelijk is voor de juiste beantwoording van essentiële vragen. Ook het gelijkheids- en transparantiebeginsel maakt dat de inschrijving van haar hand moet zijn. Niet relevant is dan ook wat Insta Zuid bij een vorige inschrijving (in 2020), bij een andere aanbestedingsprocedure, kennelijk aan informatie had verstrekt, waarna de opdracht aan haar is gegund. Die omstandigheid betekent niet meer dan dat in die procedure de gevraagde essentiële informatie wel is verstrekt.
4.21.
Provincie c.s., die bij de beoordeling van de inschrijving vaststelden dat Insta Zuid een aantal essentiële vragen van het UEA niet had beantwoord, diende uit hoofde van het SAG-arrest, alsmede als aanbestedende overheden vanuit zorgvuldigheidsoogpunt, (alleen) aan de hand van de inschrijving zelf en/of daarbij overgelegde documenten te onderzoeken of de ontbrekende antwoorden objectief door hen konden worden vastgesteld.
4.22.
Insta Zuid heeft gesteld dat het antwoord op vier van de elf niet beantwoorde vragen uit de Gedragsverklaring Aanbesteden ten aanzien van Insta Zuid [16] voortvloeit [17] . Het antwoord op de andere, niet beantwoorde vragen is volgens Insta Zuid niet relevant, omdat daarvoor geen bewijsmiddelen moesten worden overgelegd.
4.23.
Provincie c.s. hebben betwist dat de Gedragsverklaring Aanbesteden al bij de inschrijving zou zijn meegestuurd en hebben ook overigens verweer gevoerd tegen de stelling van Insta Zuid dat de relevante antwoorden ook objectief door hen konden worden vastgesteld.
4.24.
De voorzieningenrechter is van oordeel, dat, in het midden latend of de gedragsverklaring wel of niet door Insta Zuid met de inschrijving is meegestuurd, die verklaring – zoals Insta Zuid ook zelf heeft vastgesteld – niet de informatie bevat voor alle niet ingevulde hoofdvragen. Voor Provincie c.s. was aan de hand van die verklaring alleen, derhalve niet mogelijk om de antwoorden op alle onbeantwoorde vragen objectief vast te stellen. Dat Insta Zuid niet bij alle elf hoofdvragen bewijsmateriaal hoefde te overleggen, zoals zij op de mondelinge behandeling heeft toegelicht, is niet relevant. Die omstandigheid doet immers niet af aan het feit dat Insta Zuid alle essentiële vragen (die uitsluitingsgronden bevatten) diende te beantwoorden. Doordat van zeven essentiële vragen de antwoorden niet zijn gegeven en deze ook overigens, aan de hand van de inschrijving van Insta Zuid, niet objectief kunnen worden vastgesteld, is sprake van een op essentiële punten, onvolledige inschrijving. Niet kan worden vastgesteld dat die inschrijving klaarblijkelijk slechts een eenvoudige precisering behoefde. Van een kennelijke omissie waarvoor een herstelmogelijkheid zou moeten worden geboden is dan ook geen sprake.
Slotsom
4.25.
Nu het UEA en daarmee de inschrijving van Insta Zuid op essentiële punten onvolledig is, en daarbij geen sprake is van een geringe fout of kennelijke omissie, hebben Provincie c.s. de inschrijving van Insta Zuid terecht als ongeldig terzijde gelegd en geen herstelmogelijkheid aan Insta Zuid geboden. Omdat aangenomen wordt dat er geen ruimte is voor het bieden van een herstelmogelijkheid, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de stelling van Insta Zuid dat het disproportioneel is dat van de mogelijkheid tot het bieden van herstel geen gebruik is gemaakt. De hoofdvorderingen van Insta Zuid en daarmee samenhangende nevenvorderingen worden reeds gelet hierop als ongegrond afgewezen.
Proceskosten
4.26.
Insta Zuid is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van d Provincie Limburg c.s. tezamen worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00
4.27.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Insta Zuid af,
5.2.
veroordeelt Insta Zuid in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Insta Zuid niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt Insta Zuid tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken.
CM

Voetnoten

1.productie 2 bij dv
2.productie B, paragraaf 1.3.1
3.producties A en B van de Provincie c.s.
4.productie 4 bij dv
5.productie 6 bij dv
6.productie 4 bij dv
7.productie 4 bij dv
8.productie 12 bij dv
9.Arrest van 12 februari 2004, Grossmann Air Service, C-230/02, EU:C:2004:93
10.productie 4 bij dv
11.productie 4 bij dv
12.randnr. 3.8. spreekaantekeningen
13.randnrs. 10 en 11 schriftelijke reactie
14.randnr. 2.1.4 pleitnota
15.HvJ EU 29 maart 2012, ECLI:EU:C:2012:191
16.productie 5 bij dv
17.randnummer 2.7 spreekaantekeningen