ECLI:NL:RBLIM:2025:9783

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
ROE 24/2410
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen onbevoegd verklaring van college inzake rectificatieverzoek nationaliteit in Brp

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 9 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de onbevoegdverklaring van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht behandeld. Eiser had op 28 juni 2023 een verzoek ingediend om zijn nationaliteit in de basisregistratie personen (Brp) te rectificeren van 'onbekend' naar 'staatloos'. Het college verklaarde zich onbevoegd om op dit verzoek te beslissen en verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. Eiser stelde dat het college wel bevoegd was en dat de brief van 23 november 2023, waarin het college zich onbevoegd verklaarde, een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn rectificatieverzoek niet-ontvankelijk is, omdat hij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Echter, het beroep gericht tegen de afwijzing van de dwangsom is gegrond, omdat het college te laat heeft beslist. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het geen dwangsom en proceskostenvergoeding vaststelt en kent een dwangsom van € 1.442,- toe aan eiser. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een totaalbedrag van € 777,-. De rechtbank honoreert het verzoek van eiser om geen griffierecht te heffen wegens betalingsonmacht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/2410

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van eiser om zijn gegevens in de Brp te wijzigen. Het college heeft zich onbevoegd verklaard om op dit verzoek te beslissen en heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college wordt aan het vaststellen of toekennen van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van eiser niet toegekomen.
2. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Het beroep gericht tegen het niet toekennen van een dwangsom is namelijk kennelijk gegrond en het beroep is voor het overige kennelijk niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordeling door de rechtbank

Hoe is het bestreden besluit tot stand gekomen?
3. Op 28 juni 2023 heeft eiser een verzoek gedaan bij het college om zijn gegevens in de basisregistratie personen (Brp) te rectificeren. Hij wil dat zijn nationaliteit, die nu in het register staat als ‘onbekend’ veranderd wordt in ‘staatloos’.
3.1.
Eiser heeft het college met een brief van 8 augustus 2023 gemaand om binnen twee weken een beslissing te nemen op het verzoek.
3.2.
Het college heeft zich in een brief van 23 november 2023 onbevoegd verklaard. Volgens het college ligt de bevoegdheid om te beslissen op het verzoek van eiser na een wetswijziging exclusief bij de rechtbank Den Haag. [1] Dat is slechts anders bij evidente staatloosheid [2] , maar daarvan is in het geval van eiser geen sprake. Nu een verzoek als dat van eiser niet langer bij het college kan worden ingediend, is de schriftelijke reactie daarop volgens het college ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Eiser kan daarom geen bezwaar maken tegen de brief en aan een eventuele vaststelling of toekenning van een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb wordt niet toegekomen, aldus het college.
3.3.
De gemachtigde van eiser heeft namens hem bezwaar gemaakt tegen de brief van 23 november 2023. Hij schrijft dat hij eiser heeft geadviseerd zich neer te leggen bij het standpunt van het college en een verzoek te richten aan de rechtbank. Eiser vindt de brief van 23 november 2023 echter wel een besluit in de zin van de Awb en stelt zich op het standpunt dat het college aan eiser een dwangsom is verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen.
3.4.
In zijn beslissing op bezwaar van 5 maart 2024 is het college bij zijn eerdere standpunt gebleven en heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Wat voert eiser aan in beroep?
4. In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat het college zijn verzoek in het bestreden besluit ten onrechte als een herhaalde aanvraag heeft gekwalificeerd. Verder acht eiser het college wel bevoegd om te beslissen op zijn verzoek. Dat vanaf 1 oktober 2023 verzoeken bij de rechtbank Den Haag kunnen worden ingediend doet niet af aan de bevoegdheid van de gemeente en bestuursrechter. Volgens eiser is er sprake van een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb en is de bestuursrechter bevoegd op het geschil te beslissen. Eiser verzoekt tot slot toekenning van de verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek door het college.
Ontvankelijkheid en bevoegdheid
5. Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak moet zij enkele voorvragen beantwoorden, waaronder de vraag of het beroep van eiser ontvankelijk is.
6. De rechtbank overweegt allereerst dat het bestreden besluit is genomen op het bezwaar van eiser. Een beslissing op bezwaar is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daartegen kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank, ongeacht of dat bezwaar ontvankelijk is verklaard of niet. De rechtbank is daarom bevoegd om in deze procedure een uitspraak te doen over het bestreden besluit.
7. De rechtbank kijkt echter ook naar artikel 6:13 van de Awb. Daaruit volgt dat een beroep niet-ontvankelijk is voor zover het beroep ziet op besluiten of besluitonderdelen waartegen geen bezwaar is gemaakt.
7.1.
In bezwaar heeft eiser zich slechts gericht tegen de beslissing van het college om geen dwangsommen toe te kennen omdat het niet zou gaan om een besluit. Dit is een zelfstandig te onderscheiden deel van het besluit waarover het college ook een afzonderlijk besluit had kunnen nemen. Nu eiser tegen dit besluitonderdeel bezwaargronden heeft gericht is zijn beroep in zoverre ontvankelijk.
7.2.
Tegen het standpunt van het college dat eiser niet evident staatloos is heeft eiser geen bezwaargronden gericht. In het bezwaarschrift staat expliciet dat de gemachtigde eiser heeft geadviseerd zich neer te leggen bij het standpunt van het college dat hij niet evident staatloos is en dat hij tegen dat standpunt ingaan als een zinloze exercitie beschouwd. Hiermee heeft eiser expliciet geen bezwaar gemaakt tegen dit deel van het besluit. Voor zover het beroep zich richt tegen dit besluitonderdeel is het beroep daarom gelet op artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank geen uitspraak zal doen over de vraag of het college eiser terecht als niet evident staatloos aanmerkt of de vraag of het hier gaat om een herhaalde aanvraag.
Heeft het college dwangsommen verbeurd?
8. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. [3] De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. [4]
9. De rechtbank moet beoordelen of de brief van 23 november 2023 is aan te merken als een beschikking op het verzoek (de aanvraag) van eiser en of het college in gebreke was dit besluit te nemen. De rechtbank is van oordeel dat dit zo is. De rechtbank zal hierna toelichten hoe zij tot dit oordeel komt.
10. Het college heeft het verzoek van eiser gekwalificeerd als een rectificatieverzoek als bedoeld in artikel 2.58, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet Brp). Op grond van artikel 2.60, onder g, van de Wet Brp wordt een beslissing om niet te voldoen aan een dergelijk verzoek gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb. [5] In artikel 2.61, derde lid, van de Wet Brp wordt expliciet gesproken over een “besluit” als bedoeld in artikel 2.60 over het niet bezitten van enige nationaliteit. Hieruit volgt dat een beslissing van het college over een rectificatieverzoek, ook waar dit gaat over staatloosheid, een besluit in de zin van de Awb is. Het college is ook bevoegd om dat besluit te nemen, in elk geval voor zover het (de beoordeling van) evidente staatloosheid betreft. [6] Dat eiser een verzoek bij de rechtbank Den Haag
kanindienen voor zover het evidente staatloosheid betreft en
moetindienen in andere gevallen, doet daar niet aan af. De brief van 23 november 2023 moet daarom gezien worden als een besluit in de zin van de Awb.
11. Op 28 juni 2023 heeft eiser het rectificatieverzoek ingediend. Het college dient binnen vier weken op een rectificatieverzoek te beslissen. [7] Het is niet gebleken dat het college gebruikt heeft gemaakt van de mogelijkheid deze termijn te verlengen. Eiser stelt dat hij het college op 8 augustus 2023 in gebreke heeft gesteld en heeft verzocht alsnog binnen twee weken te beslissen. Het college heeft dat niet weersproken. Pas op 23 november 2023 heeft het college een besluit genomen. Dat betekent dat het college had moeten besluiten dat het de maximale dwangsom van € 1.442,- verbeurd had op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. Het college was namelijk meer dan 42 dagen in gebreke.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep van eiser gericht tegen de afwijzing van zijn rectificatieverzoek is kennelijk niet-ontvankelijk omdat eiser daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.
13. Het beroep van eiser gericht tegen de afwijzing van de dwangsom is kennelijk gegrond. De rechtbank zal dit onderdeel van het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen op € 1.442,-.
14. Omdat het beroep gericht tegen de afwijzing van de dwangsom gegrond is ziet de rechtbank aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt de proceskosten in beroep vast met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent € 453,50- toe voor de beroepsfase (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5 (licht) omdat het beroep slechts nog over de dwangsom gaat). Eiser heeft in bezwaar ook om een proceskostenvergoeding gevraagd. De rechtbank zal ook op dit punt zelf in de zaak voorzien en stelt de proceskosten in bezwaar met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 323,50 (1 punt voor het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 0,5 (licht) omdat het bezwaar slechts nog over de dwangsom gaat). Dat betekent dat eiser in totaal een proceskostenvergoeding krijgt van € 777,-.
15. Eiser heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan. De rechtbank zal dit verzoek (definitief) honoreren, zodat geen griffierecht zal worden geheven en vergoeding hiervan daarom niet aan de orde is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het niet vaststellen van de verbeurde dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Awb gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij geen dwangsom en proceskostenvergoeding zijn vastgesteld;
  • stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-.
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser in bezwaar en beroep tot een bedrag van € 777,-.
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 9 oktober 2025

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Het college verwijst onder meer naar de artikelen 2.60 en 2.61, derde lid, van de Wet Brp.
2.Op grond van artikel 5 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid (Wvs) in samenhang met artikel 2.15, vierde lid, van de Wet Brp.
3.Zie artikel 4:17, eerste lid, van de Awb.
4.Zie artikel 4:17, derde lid, van de Awb.
5.Vergelijk de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3756, r.o. 5.1
6.Zie artikel 5 van de Wvs.
7.Dit volgt uit artikel 2.58, derde lid, van de Wet Brp.