7.2.Tegen het standpunt van het college dat eiser niet evident staatloos is heeft eiser geen bezwaargronden gericht. In het bezwaarschrift staat expliciet dat de gemachtigde eiser heeft geadviseerd zich neer te leggen bij het standpunt van het college dat hij niet evident staatloos is en dat hij tegen dat standpunt ingaan als een zinloze exercitie beschouwd. Hiermee heeft eiser expliciet geen bezwaar gemaakt tegen dit deel van het besluit. Voor zover het beroep zich richt tegen dit besluitonderdeel is het beroep daarom gelet op artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank geen uitspraak zal doen over de vraag of het college eiser terecht als niet evident staatloos aanmerkt of de vraag of het hier gaat om een herhaalde aanvraag.
Heeft het college dwangsommen verbeurd?
8. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
9. De rechtbank moet beoordelen of de brief van 23 november 2023 is aan te merken als een beschikking op het verzoek (de aanvraag) van eiser en of het college in gebreke was dit besluit te nemen. De rechtbank is van oordeel dat dit zo is. De rechtbank zal hierna toelichten hoe zij tot dit oordeel komt.
10. Het college heeft het verzoek van eiser gekwalificeerd als een rectificatieverzoek als bedoeld in artikel 2.58, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet Brp). Op grond van artikel 2.60, onder g, van de Wet Brp wordt een beslissing om niet te voldoen aan een dergelijk verzoek gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb.In artikel 2.61, derde lid, van de Wet Brp wordt expliciet gesproken over een “besluit” als bedoeld in artikel 2.60 over het niet bezitten van enige nationaliteit. Hieruit volgt dat een beslissing van het college over een rectificatieverzoek, ook waar dit gaat over staatloosheid, een besluit in de zin van de Awb is. Het college is ook bevoegd om dat besluit te nemen, in elk geval voor zover het (de beoordeling van) evidente staatloosheid betreft.Dat eiser een verzoek bij de rechtbank Den Haag
kanindienen voor zover het evidente staatloosheid betreft en
moetindienen in andere gevallen, doet daar niet aan af. De brief van 23 november 2023 moet daarom gezien worden als een besluit in de zin van de Awb.
11. Op 28 juni 2023 heeft eiser het rectificatieverzoek ingediend. Het college dient binnen vier weken op een rectificatieverzoek te beslissen.Het is niet gebleken dat het college gebruikt heeft gemaakt van de mogelijkheid deze termijn te verlengen. Eiser stelt dat hij het college op 8 augustus 2023 in gebreke heeft gesteld en heeft verzocht alsnog binnen twee weken te beslissen. Het college heeft dat niet weersproken. Pas op 23 november 2023 heeft het college een besluit genomen. Dat betekent dat het college had moeten besluiten dat het de maximale dwangsom van € 1.442,- verbeurd had op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. Het college was namelijk meer dan 42 dagen in gebreke.