ECLI:NL:RBMAA:1999:AA3698
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A. Zweipfenning
- J. N.F. Sleddens
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake het meerjarenplan van de gemeente Sittard en de verdeling van het landelijke budget voor restauratie monumenten
In deze zaak heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht op 7 oktober 1999 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Sittard (eiser) en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (verweerder). Het geschil betreft de ongegrondverklaring van een bezwaarschrift door verweerder tegen het besluit om het meerjarenplan van eiser niet te betrekken bij de verdeling van het landelijke budget voor restauratie van monumenten voor het jaar 2002. Eiser had op 11 augustus 1997 beroep aangetekend tegen dit besluit, dat was gebaseerd op het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm). De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 augustus 1999, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Heuts en een ambtenaar van de gemeente Sittard. Verweerder was niet aanwezig.
De rechtbank heeft overwogen dat het meerjarenplan van eiser niet tijdig was ingediend, aangezien de indiening vóór 1 juli 1996 had moeten plaatsvinden. Eiser stelde dat het meerjarenplan op 1 juli 1996 was gefaxt en per post was verzonden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldeed aan de fatale termijn zoals gesteld in artikel 3 van het Brrm. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat de Algemene termijnenwet van toepassing was, omdat het Brrm geen termijn in de zin van deze wet bevatte. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd was, maar dat eiser hierdoor niet benadeeld was. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en het bestreden besluit bleef in stand.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van plannen en de strikte naleving van termijnen in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank heeft de grieven van eiser verworpen en vastgesteld dat er geen strijd was met het geschreven of ongeschreven recht, noch met enig algemeen rechtsbeginsel.