De Arrondissementsrechtbank te Maastricht, Enkelvoudige Kamer, belast met de behandeling van Burgerlijke Zaken, heeft de volgende beschikking gegeven:
Zaaknummer: 51407 / FA RK 99-1244
In de zaak van:
DE GEMEENTE MAASTRICHT,
verzoekster,
zetelende te Maastricht,
en
[belanghebbende],
belanghebbende,
wonende te [woonplaats],
procureur mr. F.P.J. Bots.
1. Verloop van de procedure
Verzoekster, verder te noemen de gemeente, heeft zich met een op 27 september 1999 ter griffie ingekomen verzoekschrift, strekkende tot verhaal van kosten van bijstand, tot deze rechtbank gewend.
Op 5 oktober 1999 heeft de griffier van de rechtbank een afschrift van het verzoekschrift aan belanghebbende, verder te noemen [belanghebbende], gezonden.
[belanghebbende] heeft op 17 november 1999 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 14 februari 2000.
2. Het verzoek en het verweer
De gemeente verzoekt - kort weergegeven - vast te stellen, naar de rechtbank begrijpt, op grond van artikel 93, aanhef en onder b, van de Algemene Bijstandswet (Abw), dat [belanghebbende] ter zake van kosten van bijstand ten behoeve van zijn voormalige echtgenote [naam ex echtgenote] met ingang van de datum van de in deze te geven beschikking aan de gemeente dient te betalen:
a. een bedrag van fl. 536,-- per maand, ter zake van sedert 1
februari 1999 gemaakte en nog te maken kosten van bijstand en
zolang de omstandigheden niet wijzigen;
b. een bedrag van fl. 250,-- per maand, bovenop het onder a
genoemde verhaalsbedrag, ter aflossing van de over de periode van 1 februari 1999 tot en met 30 september 1999 ontstane achterstand in de betalingen van fl. 4.288,--.
Voorts verzoekt de gemeente te bepalen, dat ingeval [belanghebbende] in gebreke mocht blijven het vastgestelde te voldoen hij de alsdan resterende totaalsom in een bedrag ineens aan de gemeente dient te betalen.
[belanghebbende] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. Beoordeling
[belanghebbende] is gehuwd geweest met mevrouw [naam ex echtgenote]. Bij akte van verstoting d.d. 8 oktober 1997 zijn partijen in Marokko gescheiden. Mevrouw [naam ex echtgenote] heeft bij de akte van verstoting afstand gedaan van - kort gezegd - al haar rechten die zouden kunnen voortvloeien uit de ontbinding van de huwelijksbanden, hetgeen ook impliceert dat zij afstand heeft gedaan van alimentatierechten.
De ontbinding van het huwelijk is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente
's-Gravenhage.
De gemeente verleent sedert 1 oktober 1998 aan mevrouw [naam ex echtgenote] ter voorziening in de bestaanskosten een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande.
Voor wat deze bijstandsverlening betreft zoekt de gemeente op grond van diens onderhoudsplicht jegens de vrouw met ingang van 1 februari 1999 tot een bedrag van fl. 536,-- per maand verhaal op [belanghebbende].
Het daarop betrekkelijk besluit heeft de gemeente op 13 januari 1999 aan [belanghebbende] medegedeeld.
Omdat [belanghebbende] de verlangde gelden niet heeft betaald, heeft de gemeente besloten tot verhaal in rechte.
[belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat hij niet onderhouds-plichtig is ten opzichte van zijn ex-echtgenote.
[belanghebbende] stelt ter motivering daarvan - kort gezegd - dat de ontbinding van het huwelijk naar Marokkaans recht in Nederland is erkend en dat de onderhoudsverplichtingen tussen de gescheiden echtgenoten naar Marokkaans recht dienen te worden beoordeeld. Aangezien het Marokkaanse recht geen onderhoudsverplichting kent tussen echtgenoten na huwelijksontbinding, kan de gemeente volgens [belanghebbende] ook geen bijstand op hem verhalen.
De gemeente is van mening dat in casu het sociaalrecht voorrang dient te hebben op het privaatrecht en dat er van uitgegaan dient te worden dat [belanghebbende] onderhoudsplichtig is ten opzichte van zijn ex-echtgenote. Een andere opvatting komt volgens de gemeente in strijd met het Nederlandse "rechtsgevoel" en is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op 1 maart 1981 is voor Nederland van kracht geworden het op 2 oktober 1973 te 's Gravenhage gesloten Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.
Krachtens artikel 8 van het Verdrag beheerst het recht dat op de echtscheiding is toegepast tevens de onderhoudsverplichtingen tussen de gescheiden echtgenoten.
Nu op de echtscheiding Marokkaans recht is toegepast, is eveneens Marokkaans recht van toepassing op de onderhoudsverplichting tussen de echtgenoten. Naar Marokkaans recht bestaat er slechts een zeer beperkte onderhoudsverplichting voor de man na de ontbinding van het huwelijk. Nu de vrouw in casu evenwel zelf om de verstoting heeft verzocht en afstand heeft gedaan van al haar rechten die uit de ontbinding van het huwelijk zouden kunnen voortvloeien, ontbreekt iedere wettelijke onderhoudsverplichting voor de man.
Gelet op het bepaalde in artikel 10 lid 3 van voormeld Verdrag worden, ook indien er wordt teruggevorderd door een openbaar lichaam dat onderhoud heeft verstrekt aan de onderhoudsbehoef-tige, de grenzen van de verplichting van de onderhoudsplichtige bepaald door de wet die van toepassing is op de onderhoudsverplichting, in dit geval het Marokkaanse recht.
Het standpunt van de gemeente dat het sociaalrecht in dit geval voorrang dient te hebben op het privaatrecht is niet onderbouwd en dient te worden verworpen op grond van het bepaalde in voormeld verdrag.
Dit verdrag behoort tot de Nederlandse rechtsorde en ook het verweer van de gemeente dat toepassing van het Marokkaanse recht in strijd zou komen met het Nederlandse "rechtsgevoel" snijdt derhalve geen hout.
Evenmin leidt het afwijzen van het verhaalsrecht in dit geval tot strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu in het verhaalsrecht geldt dat waar de onderhoudsplicht is vervallen of nooit heeft bestaan geen verhaal kan worden toegepast.
Het verzoek van de gemeente dient dan ook op grond van het vorenstaande te worden afgewezen.
4. Beslissing
De Rechtbank:
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door Mr. W.E. Elzinga, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2000, in tegenwoordigheid van de griffier.
MK