ECLI:NL:RBMAA:2000:AA6739

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
20 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
57684
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • F.A.J.W. Eliëns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding tussen Zoon en Vader betreffende afgifte van goederen en onderhoudsbijdragen

In deze zaak, die op 20 juli 2000 door de Rechtbank Maastricht is behandeld, heeft Zoon zijn vader gedagvaard in kort geding. Zoon vorderde de afgifte van verschillende persoonlijke goederen die hij in de voormalige echtelijke woning had achtergelaten, waaronder kleding, speelgoed en antieke klokken. De vader betwistte de eigendom van de antieke klokken en stelde dat deze tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren. Tijdens de zitting op 6 juli 2000 hebben partijen afspraken gemaakt over de afgifte van de meeste goederen, met uitzondering van de antieke klokken. De president heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat Zoon eigenaar was van de klokken, waardoor de vordering tot afgifte daarvan werd afgewezen.

Daarnaast was er een reconventionele vordering van de vader, die Zoon verzocht om een eerder gelegd executoriaal derdenbeslag op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering op te heffen. De vader stelde dat Zoon niet bevoegd was om de alimentatiebeschikking ten uitvoer te leggen, omdat deze ten behoeve van zijn moeder was. De president oordeelde dat Zoon, na zijn meerderjarigheid, wel degelijk bevoegd was om de alimentatie te executeren voor de periode na zijn meerderjarigheid, maar niet voor de periode ervoor. De president heeft de vordering van de vader tot opheffing van het beslag toegewezen voor de periode tot aan de meerderjarigheid van Zoon, met een dwangsom voor het geval Zoon hier niet aan voldoet. De kosten van de procedure werden gecompenseerd.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT
Zaaknummer: 57684 / KG ZA 00-246
Datum uitspraak: 20 juli 2000
VONNIS IN HET KORT GEDING VAN:
[Eiser in kort geding], wonende te [woonplaats eiser in kort geding],
eiser in conventie bij exploit van dagvaarding in kort geding d.d. 22 juni 2000,
gedaagde in reconventie,
procureur: mr. E.H.M.H. Prickartz (toevoeging), ter terechtzitting vervangen door mr. G.D. Jongen,
tegen:
[Gedaagde in kort geding], wonende te [woonplaats gedaagde in kort geding],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur: mr. R.M.W.H. Bedaux.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Eiser in conventie, gedaagde in reconventie, hierna te noemen: Zoon, heeft gedaagde in conventie, eiser in reconventie, die verder als vader zal worden aangeduid, doen dagvaarden in kort geding.
Op de dienende dag, 6 juli 2000, heeft Zoon, onder verwijzing naar op voorhand en ter terechtzitting overgelegde producties, geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding.
Vader heeft daarop, eveneens onder verwijzing naar op voorhand overgelegde producties, verweer gevoerd en een eis in reconventie ingesteld.
Partijen hebben vervolgens over en weer op elkaars stellingen gereageerd, waarna zij met betrekking tot de zaken waarvan Zoon afgifte vorderde, behoudens de antieke klokken, afspraken hebben gemaakt. In het kader van die afspraken heeft de president, in overleg met partijen, zijn beslissing terzake van de in conventie gevorderde afgifte van die zaken, behoudens de antieke klokken, aangehouden, in afwachting van nader bericht van de procureur van Zoon.
Terzake van de conventionele vordering tot afgifte van de antieke klokken en de reconventionele vordering tot schorsing van de executie hebben partijen de president gevraagd vonnis te wijzen.
1.2 Bij brief d.d. 18 juli 2000 van zijn procureur heeft Zoon de president nader bericht. Vader heeft daarop bij brief d.d. 19 juli 2000 van zijn procureur gereageerd.
1.3 De president heeft vervolgens de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2. HET GESCHIL EN DE VOORLOPIGE BEOORDELING ERVAN
-in conventie-
2.1 Bij beschikking d.d. 24 juni 1999 van deze rechtbank is tussen de ouders van Zoon de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2 Vader woont, samen met zijn andere zoon D., nog altijd in de voormalige echtelijke woning in V..
Zoon en zijn moeder hebben een andere woonruimte betrokken in V..
2.3 Nadat Zoon uit zijn voormalige ouderlijke woning is vertrokken, heeft hij zijn vader diverse keren verzocht om de aan hem -Zoon- toebehorende zaken, die zich nog in die woning bevonden, aan hem af te geven. Uiteindelijk heeft vader in september 1999 een aantal van de aan Zoon in eigendom toebehorende zaken aan hem overgedragen.
2.4 Zoon stelt dat zijn vader weigerachtig blijft om de volgende, aan hem -Zoon- toebehorende, zaken af te geven:
- kleren, onder andere jassen, pyjama's en ondergoed;
- bureaublad met 3 steunen;
- CD's met computerspelletjes;
- spullen voor carnaval, waaronder het colbertjasje van opa;
- gordijnen van de slaapkamer;
- schijfremslot van scooter;
- fotoalbum en nog diverse losse foto's;
- doopkaars;
- doos met technische lego;
- ander speelgoed en spellen;
- munten van opa, onder andere gouden en zilveren tientjes, box met centen en 5 centen;
- diverse antieke klokken, zich bevindende in de bij vader in gebruik zijnde loods, namelijk een Engelse staande klok met maand en datum, een Empire pendule, een Schwarzwald klok en een Schilderijklok;
- tegoedbon middelgrote vijzel.
2.5 Op grond van het bovenstaande vordert Zoon in conventie dat zijn vader wordt veroordeeld tot afgifte van de hierboven gespecificeerde zaken, zulks op verbeurte van een dwangsom van fl. 500,-- voor iedere dag dat vader in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen.
2.6 Vader stelt dat de klokken, waarvan Zoon thans afgifte vordert, geen eigendom van Zoon zijn, maar tot de huwelijksgoederengemeenschap van hem -vader- en de moeder van Zoon behoren. Bovendien, zo stelt vader, heeft hij die klokken niet, maar zijn deze bij de moeder van Zoon of haar familie. Met betrekking tot de andere zaken, waarvan Zoon thans afgifte vordert, stelt vader zich op het standpunt dat die zaken niet rechtstreeks vindbaar waren of zijn, danwel ook toebehoren aan zijn -Zoon'- broer D..
2.7 Ter terechtzitting d.d. 6 juli 2000 heeft de moeder van Zoon, die namens hem ter terechtzitting was verschenen, verklaard dat vader de tegoedbon middelgrote vijzel inmiddels aan Zoon heeft afgegeven.
2.8 Tijdens die zitting zijn partijen overeengekomen dat Zoon de hierboven nader genoemde zaken, met uitzondering van de antieke klokken, op zaterdag 15 juli 2000 om 10.00 uur bij vader gaat ophalen, naar de president begrijpt: voorzover bij hem -vader- aanwezig en aan Zoon toebehorend.
2.9 Bij brief d.d. 18 juli 2000 van zijn procureur heeft Zoon de president bericht dat hij zaterdag 15 juli 2000 de navolgende zaken niet heeft meegekregen:
- ondergoed, kleding en pyjama's met uitzondering van enkele pyjamatruien en een bodywarmer;
- CD's met computerspelletjes, met uitzondering van twee floppy's;
- schijfremslot voor scooter;
- fotoalbums en diverse losse foto's, met uitzondering van enkele foto's tot aan het eerste levensjaar van Zoon en een paar schoolfoto's;
- ander speelgoed en spellen, met uitzondering van 1 spel en enkele speelgoedauto's;
- munten van opa, met uitzondering van wat centen en 5 centen.
2.10 Vader heeft daarop bij brief d.d. 19 juli 2000 van zijn procureur gereageerd, waarbij hij heeft gesteld dat Zoon het ondergoed, de kleding en de pyjama's al eerder heeft meegenomen. Voorts heeft vader daarbij gesteld dat de CD's, het speelgoed en de spellen van Zoon en zijn broer samen zijn, dat deze zaken zo veel mogelijk zijn gedeeld en dat wat van die zaken aan Zoon is geschonken aan hem is meegegeven. Het schijfremslot is, aldus vader, niet aangetroffen, terwijl het fotoalbum van Zoon en enkele losse foto's aan hem zijn meegegeven, evenals wat van de aan hem geschonken munten werd aangetroffen.
2.11 Gelet op de stellingen van partijen, zoals die hierboven onder 2.9 en 2.10 zijn weergegeven, is de president voorshands van oordeel dat alleen een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden uitsluitsel kan geven over de vraag of Zoon ook nog recht heeft op afgifte van de zaken, zoals die in de brief d.d. 18 juli 2000 van zijn procureur nader zijn vermeld. Voor een dergelijk onderzoek is in een procedure als de onderhavige echter geen plaats, zodat de gevorderde afgifte van die zaken in deze procedure niet kan worden toegewezen.
2.12 Terzake van de antieke klokken stelt Zoon zich op het standpunt dat die klokken zijn eigendom zijn. Hij voert daartoe aan dat zijn opa hem die klokken geschonken heeft.
2.13 Ter staving van deze stelling heeft Zoon ter terechtzitting d.d. 6 juli 2000 een verklaring van zijn opa R. overgelegd. Blijkens deze verklaring, die dateert van 3 juli 2000, heeft voornoemde R. Zoon in december 1998 -onder andere- een aantal antieke klokken geschonken.
2.14 Desgevraagd heeft de moeder van Zoon verklaard dat de verstandhouding tussen haar en vader in december 1998 is geëscaleerd. Hierop gelet, acht de president voorshands niet aangetoond dat opa R. de antieke klokken, waarvan Zoon thans afgifte vordert, destijds aan hem -Zoon- heeft geschonken. Te meer, nu de vader die schenking uitdrukkelijk heeft betwist. De president acht voorshands dan ook niet aangetoond dat Zoon eigenaar is van meergenoemde klokken, zodat de door hem gevorderde afgifte daarvan niet voor toewijzing vatbaar is.
2.15 In het feit dat partijen elkaars bloedverwanten zijn, ziet de president thans aanleiding de kosten van de conventie te compenseren, zoals in het dictum nader is bepaald.
3. HET GESCHIL EN DE VOORLOPIGE BEOORDELING ERVAN
-in reconventie-
3.1 Zoon is op 16 december 1981 te H. geboren.
3.2 Bij beschikking d.d. 26 november 1999 van deze rechtbank is vader veroordeeld om, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van Zoon, per 1 oktober 1999 een bedrag van fl. 500,-- per maand te voldoen aan zijn -Zoon'- moeder.
3.3 Zoon heeft die beschikking, bij deurwaardersexploit d.d. 26 april 2000, aan zijn vader doen betekenen en hem daarbij bevel gedaan om alsnog aan de inhoud van die beschikking te voldoen. Vader is dit bevel niet nagekomen. Daarop heeft Zoon uit hoofde van voormelde beschikking executoriaal derdenbeslag laten leggen op de arbeidsongeschiktheidsuit- kering van vader.
3.4 Vader vordert in reconventie dat Zoon wordt veroordeeld om dat executoriaal derdenbeslag op te heffen, op straffe van een dwangsom van fl. 500,-- per dag dat Zoon na betekening van het in deze te wijzen vonnis nalaat daaraan te voldoen.
3.5 Aan deze vordering legt vader ten grondslag dat Zoon niet bevoegd is om de beschikking d.d. 26 november 1999 tenuitvoer te (doen) leggen, omdat die beschikking ten behoeve van zijn moeder staat en dus geen rechtstreekse executoriale titel ten behoeve van Zoon oplevert.
3.6 Zoon stelt daar tegenover dat die beschikking bij het bereiken van zijn meerderjarigheid van rechtswege een titel wordt die híj jegens zijn vader kan executeren.
3.7 Thans dient dan ook te worden beoordeeld of Zoon voornoemde beschikking jegens zijn vader tenuitvoer mag (laten) leggen, teneinde betaling te verkrijgen van de door zijn vader verschuldigde onderhoudsbijdragen, zoals deze door de rechtbank bij voornoemde beschikking zijn vastgesteld. Naar het voorlopig oordeel van de president dient hierbij onderscheid gemaakt te worden tussen de periode vóór het intreden van de meerderjarigheid van Zoon en de periode daarna.
3.8 Op het moment dat de echtscheiding tussen zijn ouders tot stand kwam, zijnde 8 september 1999, was Zoon nog minderjarig. Zoon is na die echtscheiding bij zijn moeder gaan wonen, die daarmee werd belast met de verzorging en opvoeding van hem. De moeder van Zoon kan dan ook tegenover diens vader aanspraak maken op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van Zoon over de periode tot aan diens meerderjarigheid. Zij is dan ook rechthebbende op de door vader verschuldigde onderhoudsbijdragen over het tijdperk tot de aanvang van de meerderjarigheid van Zoon.
3.9 Bij beschikking d.d. 26 november 1999 heeft deze rechtbank vader veroordeeld om, ten behoeve van de toen nog minderjarige Zoon, met ingang van 1 oktober 1999 een bedrag van fl. 500,-- per maand aan de moeder van Zoon te betalen. Zoals hierboven onder 3.8 reeds is overwogen, is de moeder van Zoon rechthebbende op de door vader te betalen onderhoudsbijdragen tot aan het moment waarop Zoon meerderjarig is geworden, zijnde 16 december 1999. Dit heeft -naar het voorlopig oordeel van de president- tot gevolg dat, voorzover vader nalatig is met het betalen van die onderhoudsbijdragen, alleen de moeder van Zoon op basis van de beschikking d.d. 26 november 1999 betaling van vorenbedoelde bijdragen door vader kan afdwingen.
3.10 Het vorenoverwogene heeft tot gevolg dat Zoon niet bevoegd is de beschikking d.d. 26 november 1999 jegens vader tenuitvoer te (doen) leggen, voorzover het gaat om de door zijn vader verschuldigde onderhoudsbijdragen over het tijdperk tot de meerderjarigheid van Zoon.
3.11 Thans rijst de vraag of Zoon die beschikking wel tenuitvoer mag (doen) leggen, voorzover het gaat om de door vader verschuldigde onderhoudsbijdragen over het tijdperk na de aanvang van de meerderjarigheid.
3.12 Ingevolge artikel 1:395b BW wordt een door de rechter vastgesteld bedrag dat de onderhoudsplichtige voor de opvoeding en verzorging van het minderjarige kind moet betalen bij het bereiken van de meerderjarigheid van het kind omgezet in een bijdrage voor studie en levensonderhoud van het meerderjarige kind, mits de onderhoudsplicht heeft gegolden tot aan de meerderjarigheid van het kind en niet al voordien is geëindigd.
3.13 Bij meergenoemde beschikking heeft de rechtbank het bedrag dat vader voor de opvoeding en verzorging van Zoon dient te betalen vastgesteld op fl. 500,-- per maand. Nu deze onderhoudsplicht heeft gegolden tot aan de meerderjarigheid van Zoon en voordien niet is geëindigd, geldt voornoemd bedrag met ingang van het meerderjarig worden van Zoon als een bedrag dat, krachtens artikel 1:395a BW, terzake van levensonderhoud en studie van Zoon moet worden betaald. Gelet op deze omzetting van rechtswege, is de president voorshands van oordeel dat meergenoemde beschikking terzake van de bijdragen over de periode na de meerderjarigheid van Zoon ten behoeve van hem een executoriale titel oplevert. Hij is dan ook bevoegd om die beschikking jegens zijn vader tenuitvoer te (doen) leggen, indien vader vorenbedoelde bijdragen niet voldoet. Ware dit anders, dan zou ieder minderjarig kind bij het bereiken van zijn meerderjarigheid genoodzaakt zijn om een zelfstandige procedure te entameren jegens de ouder die niet is belast met de verzorging en opvoeding van hem -het kind-, teneinde die ouder, indien deze daar niet vrijwillig aan voldoet, te dwingen tot het leveren van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. Dit kan -naar het voorlopig oordeel van de president- nimmer de bedoeling zijn.
3.14 Vader heeft nog aangevoerd dat hij financieel niet in staat is om de onderhoudsbijdragen aan Zoon te betalen en dat Zoon geen behoefte meer heeft aan die bijdragen. Deze stellingen doen aan de hierboven onder 3.13 bedoelde bevoegdheid van Zoon tot executie van de beschikking d.d. 26 november 1999 niets af, nu de door vader aangevoerde omstandigheden niet in de onderhavige procedure, maar in een alimentatieprocedure aan de orde gesteld dienen te worden.
3.15 De gevorderde opheffing van het door Zoon gelegde executoriale derdenbeslag is, gelet op het vorenoverwogene, voor toewijzing vatbaar, voorzover dat beslag betrekking heeft op de door vader verschuldigde onderhoudsbijdragen over het tijdperk tot aan de meerderjarigheid van Zoon.
De president zal Zoon een termijn van vijf werkdagen gunnen om aan zijn veroordeling tot opheffing van dat beslag te voldoen. Bovendien zal de dwangsom worden gematigd en gemaximeerd.
3.16 In het feit dat partijen elkaars bloedverwanten zijn, ziet de president thans aanleiding de kosten van de reconventie te compenseren, zoals in het dictum nader is bepaald.
4. DE BESLISSING
De president van de arrondissementsrechtbank te Maastricht;
RECHT DOENDE in kort geding:
In conventie:
Weigert de gevraagde voorzieningen;
Compenseert de kosten van de conventie aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In reconventie:
Veroordeelt Zoon om, binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis, het door hem gelegde executoriale derdenbeslag op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van vader op te heffen, voorzover dat beslag betrekking heeft op de door vader verschuldigde onderhoudsbijdragen over het tijdperk tot aan de meerderjarigheid van Zoon, zulks op straffe van een dwangsom van fl. 100,-- per dag dat Zoon niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van fl. 3.000,--;
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders gevorderde;
Compenseert de kosten van de reconventie aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. F.A.J.W. Eliëns, fungerend-president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in het bijzijn van de griffier.